Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 10-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 132 (uitgifte: 21-05-2016, regelingnummer: 2016/800)
- Inwerkingtreding
10-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 132 (uitgifte: 21-05-2016, regelingnummer: 2016/800)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, onder b),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Deze richtlijn heeft ten doel procedurele waarborgen vast te stellen om te verzekeren dat kinderen, zijnde personen die jonger zijn dan 18 jaar, die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, deze procedure kunnen begrijpen en volgen en hun recht op een eerlijk proces uit kunnen oefenen, alsook om recidive bij kinderen te voorkomen en om hun sociale integratie te bevorderen.
- (2)
Door gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen voor de bescherming van de procedurele rechten van kinderen die verdachte of beklaagde zijn, heeft deze richtlijn tot doel het vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtsstelsels te versterken; aldus kan de richtlijn de wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken helpen verbeteren. Voorts dienen dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften op het hele grondgebied van de lidstaten de belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers weg te nemen.
- (3)
Hoewel alle lidstaten partij zijn bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, heeft de ervaring geleerd dat deze omstandigheid op zich niet altijd zorgt voor voldoende vertrouwen in de strafrechtsstelsels van andere lidstaten.
- (4)
Op 30 november 2009 keurde de Raad een resolutie goed betreffende een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in strafprocedures (3) (hierna ‘de routekaart’ genoemd). De routekaart, die uitgaat van een stapsgewijze benadering, vergt de vaststelling van maatregelen met betrekking tot het recht op vertaling en vertolking (maatregel A), het recht op informatie over de rechten en informatie over de beschuldiging (maatregel B), het recht op juridisch advies en rechtsbijstand (maatregel C), het recht te communiceren met familie, werkgever en consulaire autoriteiten (maatregel D) en bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden (maatregel E). In de routekaart wordt benadrukt dat de volgorde van de rechten indicatief is en dat deze dus overeenkomstig prioriteiten kan worden gewijzigd. De routekaart is bedoeld als een totaalpakket; pas wanneer alle onderdelen ten uitvoer zijn gelegd, zullen de voordelen ervan volledig voelbaar zijn.
- (5)
De Europese Raad verklaarde zich op 11 december 2009 ingenomen met de routekaart en maakte deze tot onderdeel van het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (4) (punt 2.4). De Europese Raad benadrukte dat de routekaart niet uitputtend is en nodigde de Commissie dan ook uit te onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten en beklaagden verder kunnen worden toegekend, en te beoordelen of andere vraagstukken, bijvoorbeeld het vermoeden van onschuld, dienen te worden aangepakt om op dit gebied tot betere samenwerking te komen.
- (6)
Tot dusver zijn er vier maatregelen inzake procedurele rechten in strafprocedures vastgesteld op grond van de routekaart, namelijk Richtlijnen 2010/64/EU(5), 2012/13/EU(6), 2013/48/EU(7) en Richtlijn (EU) 2016/343(8) van het Europees Parlement en de Raad.
- (7)
Deze richtlijn strekt tot bevordering van de rechten van het kind en houdt rekening met de richtsnoeren van de Raad van Europa voor kindvriendelijke justitie.
- (8)
Wanneer kinderen verdachte of beklaagde zijn in strafprocedures of er tegen hen een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (9) (gezochte personen), dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de belangen van het kind steeds de eerste overweging vormen, overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘het Handvest’).
- (9)
Aan kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, dient bijzondere aandacht te worden geschonken om hun mogelijkheden tot ontwikkeling en sociale herintegratie te behouden.
- (10)
Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure en op kinderen die gezochte personen zijn. Ten aanzien van kinderen die gezochte personen zijn, dienen de relevante bepalingen van deze richtlijn van toepassing te zijn vanaf het ogenblik waarop de uitvoerende lidstaat hen aanhoudt.
- (11)
Deze richtlijn, of sommige bepalingen ervan, dient ook van toepassing te zijn op personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure en op gezochte personen die kinderen waren op het moment dat de procedure tegen hen in gang werd gezet, maar nadien de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, en indien de toepassing van deze richtlijn passend is in het licht van alle omstandigheden van de zaak, inclusief de rijpheid en de kwetsbaarheid van de personen in kwestie.
- (12)
Wanneer iemand de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt op het moment dat hij verdachte of beklaagde in een strafprocedure wordt, maar het strafbare feit gepleegd is op het moment dat de persoon een kind was, worden de lidstaten ertoe aangemoedigd de procedurele waarborgen van deze richtlijn toe te passen totdat de betrokkene de leeftijd van 21 jaar bereikt, in ieder geval wat strafbare feiten betreft die door dezelfde verdachte of beklaagde zijn gepleegd en die gezamenlijk worden onderzocht en vervolgd omdat zij onlosmakelijk verbonden zijn met de strafprocedure die tegen de betrokkene is ingeleid toen deze nog geen 18 jaar oud was.
- (13)
De lidstaten dienen de leeftijd van het kind vast te stellen op basis van de verklaringen van het kind zelf, controles van hun burgerlijke staat, documentenonderzoek, overig bewijs en, indien dergelijk bewijs niet beschikbaar of niet overtuigend is, medisch onderzoek. Een medisch onderzoek dient als uiterste middel te worden uitgevoerd en met strikte eerbiediging van de rechten van het kind, diens lichamelijke integriteit en menselijke waardigheid. In geval van twijfel over de leeftijd van een persoon moet er voor de toepassing van deze richtlijn vanuit worden gegaan dat die persoon een kind is.
- (14)
Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op een aantal lichte strafbare feiten. Zij dient echter van toepassing te zijn wanneer een kind dat een verdachte of beklaagde is, de vrijheid wordt ontnomen.
- (15)
In sommige lidstaten is een andere autoriteit dan een in strafzaken bevoegde rechtbank bevoegd om voor relatief lichte strafbare feiten andere sancties op te leggen dan vrijheidsbeneming. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn met betrekking tot verkeersovertredingen die op grote schaal worden begaan en die kunnen worden vastgesteld bij een verkeerscontrole. In dergelijke situaties zou het onredelijk zijn de bevoegde autoriteiten te verplichten alle rechten te waarborgen waarin deze richtlijn voorziet. Indien het recht van een lidstaat erin voorziet dat voor lichte strafbare feiten een dergelijke autoriteit een sanctie oplegt, en indien ofwel daartegen beroep kan worden ingesteld ofwel de zaak anderszins kan worden doorverwezen naar een in strafzaken bevoegde rechtbank, dient deze richtlijn derhalve alleen van toepassing te zijn op de procedure die bij die rechtbank wordt gevoerd naar aanleiding van dat beroep of die verwijzing.
- (16)
In sommige lidstaten wordt een aantal lichte strafbare feiten, met name lichte verkeersovertredingen, lichte overtredingen van algemene gemeentelijke verordeningen en lichte schendingen van de openbare orde, als strafbare feiten aangemerkt. In dergelijke situaties zou het onredelijk zijn de bevoegde autoriteiten te verplichten alle rechten te waarborgen waarin deze richtlijn voorziet. Indien het recht van een lidstaat erin voorziet dat voor lichte strafbare feiten geen vrijheidsstraf kan worden opgelegd, dient deze richtlijn derhalve alleen van toepassing te zijn op procedures voor een in strafzaken bevoegde rechtbank.
- (17)
Deze richtlijn dient uitsluitend van toepassing te zijn op strafprocedures. Ze mag niet van toepassing zijn op andere soorten procedures, in het bijzonder procedures die speciaal voor kinderen zijn ontworpen en die tot beschermende, corrigerende of opvoedkundige maatregelen kunnen leiden.
- (18)
Deze richtlijn dient ten uitvoer te worden gelegd met inachtneming van de bepalingen van Richtlijn 2012/13/EU en Richtlijn 2013/48/EU. Gelet op de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van kinderen bevat deze richtlijn echter nadere aanvullende waarborgen inzake de informatie die aan kinderen en aan de persoon die het ouderlijk gezag heeft, moet worden verschaft.
- (19)
Kinderen dienen informatie te krijgen over algemene aspecten van het verloop van de procedure. In dit verband dienen zij in het bijzonder een beknopte uitleg te krijgen over de volgende procedurele stappen in de procedure, voor zover dit mogelijk is in het licht van de belangen van de strafprocedure, alsook over de rol van de autoriteiten die bij de procedure betrokken zijn. De te verstrekken informatie hangt af van de omstandigheden van de zaak.
- (20)
Kinderen dienen informatie te krijgen over het recht op een medisch onderzoek op het eerste passende moment tijdens de procedure, dit ten laatste op het moment dat een kind zijn vrijheid wordt ontnomen, indien een dergelijke maatregel wordt genomen ten aanzien van het kind.
- (21)
Als een kind zijn vrijheid wordt ontnomen, dient de verklaring van rechten die het kind krachtens Richtlijn 2012/13/EU wordt verstrekt, duidelijke informatie te bevatten over de rechten die het op grond van de onderhavige richtlijn geniet.
- (22)
De lidstaten dienen de persoon die het ouderlijk gezag heeft mondeling en/of schriftelijk te informeren over de toepasselijke procedurele rechten. De informatie dient zo spoedig mogelijk te worden verstrekt en wel zo gedetailleerd als noodzakelijk is om het eerlijke verloop van de procedure en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van het kind te waarborgen.
- (23)
In bepaalde omstandigheden, die ook verband kunnen houden met slechts een van de personen die het ouderlijk gezag hebben, dient de informatie te worden verstrekt aan een andere geschikte volwassene die door het kind wordt aangesteld en door de bevoegde autoriteiten wordt goedgekeurd. Een van die omstandigheden is er wanneer objectieve en feitelijke omstandigheden aangeven of aanleiding geven tot het vermoeden dat het verstrekken van informatie aan de persoon die het ouderlijk gezag heeft, de strafprocedure ernstig in gevaar zou kunnen brengen, met name wanneer bewijs zou kunnen worden vernietigd of gewijzigd, getuigen zouden kunnen worden beïnvloed of de persoon die het ouderlijk gezag heeft samen met het kind bij het strafbare feit waarvan het kind wordt verdacht betrokken zou kunnen zijn geweest.
- (24)
Wanneer de omstandigheden die de bevoegde autoriteiten ertoe hebben gebracht informatie aan een andere geschikte volwassene dan de persoon die het ouderlijk gezag heeft te verstrekken, niet langer bestaan, dient informatie die het kind in overeenstemming met deze richtlijn krijgt, en die in de loop van de procedure relevant blijft, aan de persoon die het ouderlijk gezag heeft te worden verstrekt. Dit voorschrift mag er niet toe leiden dat de strafprocedure onnodig wordt vertraagd.
- (25)
Kinderen die verdachte of beklaagde zijn, hebben recht op toegang tot een advocaat in overeenstemming met Richtlijn 2013/48/EU. Aangezien kinderen kwetsbaar zijn en niet altijd in staat strafprocedures volledig te begrijpen en te volgen, dienen zij in de situaties als bedoeld in deze richtlijn te worden bijgestaan door een advocaat. In die situaties dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat het kind in kwestie door een advocaat wordt bijgestaan indien het kind zelf, of de persoon die het ouderlijk gezag heeft, niet zelf voor een advocaat heeft gezorgd. De lidstaten dienen voor juridische bijstand te zorgen wanneer dit nodig is om ervoor te zorgen dat het kind daadwerkelijk door een advocaat wordt bijgestaan.
- (26)
Bijstand door een advocaat zoals bedoeld in deze richtlijn veronderstelt dat het kind recht heeft op toegang tot een advocaat zoals bedoeld in Richtlijn 2013/48/EU. Wanneer de toepassing van een bepaling van Richtlijn 2013/48/EU het derhalve niet mogelijk maakt dat het kind door een advocaat wordt bijgestaan zoals bedoeld in onderhavige richtlijn, mag een dergelijke bepaling niet van toepassing zijn op het recht van kinderen op toegang tot een advocaat onder Richtlijn 2013/48/EU. Anderzijds mogen de afwijkingen en uitzonderingen met betrekking tot bijstand door een advocaat zoals bedoeld in de onderhavige richtlijn geen invloed hebben op het recht van toegang tot een advocaat in overeenstemming met Richtlijn 2013/48/EU, of op het recht op juridische bijstand in overeenstemming met het Handvest en het EVRM, en met het nationale recht en ander Unierecht.
- (27)
De bepalingen van deze richtlijn inzake bijstand door een advocaat dienen van toepassing te zijn zonder onnodige vertraging zodra kinderen ervan in kennis worden gesteld dat zij verdachte of beklaagde zijn. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder bijstand door een advocaat verstaan dat het kind rechtsbijstand van een advocaat krijgt en dat het kind tijdens de strafprocedure door een advocaat wordt vertegenwoordigd. Indien het kind ingevolge deze richtlijn tijdens een verhoor moet worden bijgestaan, dient er een advocaat aanwezig te zijn. Bijstand door een advocaat betekent echter niet dat een advocaat aanwezig moet zijn bij elke onderzoekshandeling of handeling voor het vergaren van bewijsmateriaal, onverminderd het recht van het kind om toegang te krijgen tot een advocaat op grond van Richtlijn 2013/48/EU.
- (28)
Op voorwaarde dat dit strookt met het recht op een eerlijk proces, omvat de verplichting voor lidstaten om voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in bijstand door een advocaat te voorzien overeenkomstig deze richtlijn, niet het volgende: identificatie van het kind; nagaan of een onderzoek moet worden ingesteld; controle op wapenbezit of om uitsluitsel te krijgen over andere soortgelijke veiligheidsvraagstukken; onderzoekshandelingen of handelingen voor het vergaren van bewijsmateriaal, andere dan die welke uitdrukkelijk in deze richtlijn worden genoemd, zoals een fouillering, een lichamelijk onderzoek, een bloed-, alcohol- of vergelijkbare test, of het maken van foto's en het afnemen van vingerafdrukken; het verschijnen van het kind voor een bevoegde autoriteit of het overleveren van het kind aan de persoon die het ouderlijk gezag heeft of aan een andere geschikte volwassene, in overeenstemming met het nationale recht.
- (29)
Indien een kind dat aanvankelijk geen verdachte of beklaagde was, zoals een getuige, verdachte of beklaagde wordt, moet dat kind beschikken over het recht beschermd te worden tegen zelfincriminatie en over het zwijgrecht, in overeenstemming met het recht van de Unie en het EVRM, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarom verwijst deze richtlijn uitdrukkelijk naar de concrete situatie waarin zo'n kind bij verhoor door de politie of een andere rechtshandhavingsinstantie in het kader van een strafprocedure zelf verdachte of beklaagde wordt. Indien een kind dat niet verdachte of beklaagde was tijdens zo'n verhoor, een verdachte of beklaagde wordt, dient het verhoor te worden onderbroken tot het kind ervan in kennis is gesteld dat hij of zij een verdachte of beklaagde is en wordt bijgestaan door een advocaat in overeenstemming met deze richtlijn.
- (30)
Op voorwaarde dat dit strookt met het recht op een eerlijk proces, moeten de lidstaten kunnen afwijken van de verplichting om bijstand door een advocaat toe te staan indien dit niet evenredig is in het licht van de omstandigheden van de zaak, waarbij geldt dat de belangen van het kind altijd de eerste overweging dienen te vormen. In ieder geval dienen kinderen door een advocaat te worden bijgestaan wanneer zij voor een bevoegde rechtbank of rechter verschijnen met het oog op een besluit over detentie in elk stadium van de procedure die in het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, alsook tijdens detentie. Verder mag vrijheidsbeneming niet als straf in een strafprocedure worden opgelegd tenzij het kind op zodanige wijze is bijgestaan door een advocaat dat het zijn rechten van verdediging doeltreffend heeft kunnen uitoefenen en, in ieder geval, tijdens de behandeling van zijn zaak voor een rechtbank. De lidstaten dienen in dit verband praktische regelingen te kunnen vaststellen.
- (31)
De lidstaten moeten tijdelijk kunnen afwijken van de verplichting om voor bijstand door een advocaat te zorgen in de voorbereidende fase van het onderzoek om dwingende redenen, namelijk indien het urgent noodzakelijk is om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de lichamelijke integriteit van een persoon af te wenden, of indien de onderzoeksautoriteiten onmiddellijk maatregelen moeten nemen om een substantieel gevaar voor de strafprocedure in verband met een ernstig strafbaar feit te voorkomen, onder andere om informatie te verzamelen in verband met de vermeende mededaders van een ernstig strafbaar feit, of om te voorkomen dat belangrijk bewijsmateriaal in verband met een ernstig strafbaar feit verloren gaat. Zolang een tijdelijke afwijking om een van die dwingende redenen van kracht is, moeten de bevoegde autoriteiten kinderen kunnen verhoren zonder dat een advocaat aanwezig is, op voorwaarde dat zij van hun zwijgrecht op de hoogte zijn gebracht en dat recht kunnen uitoefenen en dat dergelijk verhoor de rechten van de verdediging, inclusief het recht van de betrokkene om zichzelf niet te beschuldigen, niet schaadt. Verhoren moeten mogelijk zijn voor zover nodig en uitsluitend om informatie te verzamelen die essentieel is voor het afwenden van ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de lichamelijke integriteit van een persoon, of voor het voorkomen van een substantieel gevaar voor strafprocedures. Elk misbruik van deze tijdelijke afwijking zorgt in beginsel voor een onherstelbare schending van de rechten van de verdediging.
- (32)
De lidstaten dienen in hun nationale recht duidelijk de gronden en criteria voor deze tijdelijke afwijking vast te stellen en ze dienen deze afwijking restrictief toe te passen. Tijdelijke afwijkingen dienen evenredig te zijn, een strikte geldigheidsduur te hebben, niet uitsluitend gebaseerd te zijn op het soort ten laste gelegde strafbare feit of de ernst ervan en mogen het globale eerlijke verloop van de procedure niet schenden. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat, indien een tijdelijke afwijking krachtens deze richtlijn is toegestaan door een bevoegde autoriteit die geen rechter of rechtbank is, het besluit tot toekenning van de tijdelijke afwijking in ieder geval tijdens de procesfase door een rechtbank moet kunnen worden beoordeeld.
- (33)
Het vertrouwelijke karakter van de communicatie tussen kinderen en hun advocaat is van essentieel belang voor de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging en maakt een essentieel onderdeel uit van het recht op een eerlijk proces. De lidstaten dienen derhalve het vertrouwelijke karakter van ontmoetingen en andere vormen van communicatie tussen advocaten en kinderen in het kader van de bijstand door een advocaat waarin deze richtlijn voorziet, te allen tijde te waarborgen. Deze richtlijn laat de procedures met betrekking tot de situatie waarin objectieve en feitelijke omstandigheden erop wijzen dat de advocaat ervan wordt verdacht samen met het kind bij een strafbaar feit betrokken te zijn, onverlet. Geen enkele criminele handeling van een advocaat mag als rechtmatige bijstand aan kinderen binnen het kader van deze richtlijn worden beschouwd. De verplichting het vertrouwelijke karakter te eerbiedigen, betekent niet alleen dat de lidstaten die communicatie niet belemmeren noch daar toegang toe hebben, maar ook dat, indien kinderen hun vrijheid is ontnomen of zich op andere wijze onder de controle van de staat bevinden, de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat regelingen voor communicatie deze vertrouwelijkheid daarvan handhaven en beschermen. Dit laat in detentiecentra aanwezige mechanismen om te voorkomen dat gedetineerden illegale zendingen ontvangen, zoals bijvoorbeeld het screenen van briefwisseling, onverlet, mits dergelijke mechanismen de bevoegde autoriteiten niet toestaan de communicatie tussen de kinderen en hun advocaat te lezen. Deze richtlijn laat tevens nationaalrechtelijke procedures onverlet op grond waarvan het doorsturen van briefwisseling kan worden geweigerd indien de verzender er niet mee instemt dat de briefwisseling eerst aan een bevoegde rechtbank wordt voorgelegd.
- (34)
Schendingen van het vertrouwelijke karakter als louter nevenverschijnsel van een wettige observatie door de bevoegde autoriteiten worden door deze richtlijn onverlet gelaten. Ook laat deze richtlijn de werkzaamheden onverlet die, bijvoorbeeld, door de nationale inlichtingendiensten worden verricht met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) of die onder het toepassingsgebied vallen van artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op grond waarvan titel V van deel III van het VWEU betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet moet laten.
- (35)
Kinderen die verdachte of beklaagde in een strafprocedure zijn, dienen recht te hebben op een individuele beoordeling ter vaststelling van hun specifieke behoeften wat betreft bescherming, onderwijs, opleiding en sociale integratie, ter bepaling of en in hoeverre tijdens de strafprocedure voor hen speciale maatregelen nodig zijn, in hoeverre zij strafrechtelijk aansprakelijk zijn en of een bepaalde straf of pedagogische maatregel voor hen passend is.
- (36)
Bij de individuele beoordeling dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de persoonlijkheid en de rijpheid van het kind, zijn economische, sociale en familiale achtergrond, inclusief zijn leefomgeving, alsook alle eventuele specifieke kwetsbaarheden van het kind, zoals leerproblemen en problemen op het gebied van communicatie.
- (37)
De omvang en de uitvoerigheid van een individuele beoordeling moet kunnen worden afgestemd op de omstandigheden van de zaak, rekening houdend met de ernst van het ten laste gelegde strafbare feit en de maatregelen die genomen zouden kunnen worden als het kind schuldig wordt bevonden aan dergelijk strafbaar feit. Een eerdere individuele beoordeling van hetzelfde kind in het recente verleden mag alleen gebruikt worden als deze is geactualiseerd.
- (38)
De bevoegde autoriteiten dienen bij het beantwoorden van de vraag of er specifieke maatregelen, zoals het bieden van praktische hulp, ten aanzien van het kind moeten worden genomen, bij het beoordelen van de geschiktheid en de doeltreffendheid van eventuele voorzorgsmaatregelen ten aanzien van het kind, zoals besluiten betreffende voorlopige detentie of alternatieve maatregelen, en bij het nemen van besluiten of het ondernemen van actie in het kader van de strafprocedure, waaronder bij het opleggen van een straf, rekening te houden met de informatie die op basis van een individuele beoordeling wordt verkregen, alsook met de individuele kenmerken en omstandigheden van het kind. Het niet voorhanden zijn van een individuele beoordeling mag de bevoegde autoriteiten er niet van weerhouden dergelijke maatregelen of besluiten te nemen, op voorwaarde dat aan de voorwaarden zoals bedoeld in deze richtlijn wordt voldaan, waaronder de uitvoering van een individuele beoordeling op het eerste passende moment van de procedure. De geschiktheid en doeltreffendheid van vóór de uitvoering van een individuele beoordeling genomen maatregelen of besluiten zouden opnieuw kunnen worden beoordeeld op het moment dat de individuele beoordeling beschikbaar komt.
- (39)
De individuele beoordeling dient plaats te vinden op het eerste passende moment in de strafprocedure en tijdig zodat de openbaar aanklager, rechter of een andere bevoegde autoriteit voordat de tenlastelegging met het oog op de behandeling van de zaak wordt uitgebracht, rekening kan houden met de informatie die bij die beoordeling wordt verkregen. De tenlastelegging moet toch kunnen worden uitgebracht wanneer een individuele beoordeling nog niet is uitgevoerd, op voorwaarde dat dit in het belang is van het kind. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een kind in voorlopige hechtenis zit en wachten op het beschikbaar komen van de individuele beoordeling het risico inhoudt dat deze voorlopige hechtenis onnodig wordt verlengd.
- (40)
De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben af te wijken van de verplichting van het uitvoeren van een individuele beoordeling indien de omstandigheden van de zaak dit rechtvaardigen, onder andere rekening houdend met de ernst van het ten laste gelegde strafbare feit en de maatregelen die genomen zouden kunnen worden als het kind schuldig wordt bevonden aan dat strafbare feit, en mits de afwijking verenigbaar is met het belang van het kind. In dat kader dient rekening te worden gehouden met alle relevante elementen, waaronder het feit of het kind in het recente verleden in het kader van een strafprocedure aan een individuele beoordeling is onderworpen, of het feit of de zaak voortgang kan vinden zonder een tenlastelegging.
- (41)
De zorgvuldigheidsplicht ten aanzien van kinderen die verdachte of beklaagde zijn, ligt ten grondslag aan een eerlijke rechtsbedeling, met name wanneer kinderen hun vrijheid is ontnomen en zij zich derhalve in een uitermate zwakke positie bevinden. Om de persoonlijke integriteit van een kind dat zijn vrijheid is ontnomen te waarborgen, dient het kind toegang te hebben tot een medisch onderzoek. Dit medisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een arts of een andere gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, hetzij op initiatief van de bevoegde autoriteiten, met name wanneer bepaalde gezondheidskenmerken van het kind daartoe aanleiding geven, of op verzoek van het kind of van de persoon die het ouderlijk gezag heeft, dan wel van de advocaat van het kind. De lidstaten dienen praktische regelingen te treffen betreffende de in overeenstemming met deze richtlijn te verrichten medische onderzoeken, alsook betreffende de toegang van kinderen tot dergelijke onderzoeken. Deze regelingen zouden onder andere betrekking kunnen hebben op situaties waarin binnen een kort tijdsbestek meerdere verzoeken voor een medisch onderzoek betreffende hetzelfde kind worden ingediend.
- (42)
Kinderen die in strafprocedures verdachte of beklaagde zijn, begrijpen niet altijd de inhoud van de verhoren die hen worden afgenomen. Om voldoende bescherming voor deze kinderen te bieden, dienen van elk verhoor door de politie of andere rechtshandhavingsinstanties audiovisuele opnames te worden gemaakt wanneer dit evenredig is, onder andere rekening houdend met het feit of er al dan niet een advocaat bij aanwezig is en of het kind al dan niet zijn vrijheid is ontnomen, waarbij de belangen van het kind altijd de eerste overweging moeten vormen. Deze richtlijn verplicht de lidstaten er niet toe audiovisuele opnames te maken van verhoren van kinderen door een rechter of een rechtbank.
- (43)
Wanneer overeenkomstig deze richtlijn een audiovisuele opname dient te worden gemaakt, maar dit wegens een onoverkomelijk technisch probleem niet mogelijk is, moeten de politie of andere rechtshandhavingsinstanties het kind zonder audiovisuele opname kunnen verhoren indien alle redelijkerwijs te verwachten pogingen zijn ondernomen om het technisch probleem op te lossen en het niet wenselijk is het verhoor uit te stellen en dit verenigbaar is met het belang van het kind.
- (44)
Ongeacht of er al dan niet audiovisuele opnames van het verhoor van het kind worden gemaakt, dient bij het verhoor van kinderen rekening te worden gehouden met de leeftijd en rijpheid van de kinderen in kwestie.
- (45)
Kinderen wier vrijheid is ontnomen, verkeren in een bijzonder kwetsbare positie. Er dient uitdrukkelijk naar te worden gestreefd om vrijheidsbeneming bij kinderen, en met name detentie, in enig stadium voordat een rechtbank definitief heeft vastgesteld dat het betrokken kind het strafbare feit heeft gepleegd, te voorkomen, gelet op de mogelijke risico's voor hun lichamelijke, mentale en sociale ontwikkeling, en omdat vrijheidsbeneming tot moeilijkheden zou kunnen leiden ten aanzien van hun herintegratie in de samenleving. De lidstaten zouden praktische regelingen kunnen treffen, zoals het vaststellen van richtsnoeren of instructies voor politieagenten, betreffende de toepassing van dit voorschrift in het geval van inbewaarneming door de politie. Dit voorschrift geldt onverminderd de mogelijkheid voor politieagenten of andere rechtshandhavingsinstanties een kind vast te houden in situaties waarin dit prima facie noodzakelijk schijnt, bijvoorbeeld wanneer een kind op heterdaad wordt betrapt of onmiddellijk nadat een strafbaar feit is gepleegd.
- (46)
De bevoegde autoriteiten dienen altijd alternatieve maatregelen in plaats van detentie (alternatieve maatregelen) te overwegen en deze daar waar mogelijk nemen. Daarbij kan het gaan om het verbod voor het kind om op een bepaalde plaats te verblijven, de verplichting voor het kind om op een bepaalde plaats te verblijven, beperkingen betreffende het onderhouden van contact met bepaalde personen, een meldingsplicht bij de bevoegde autoriteiten, het volgen van onderwijsprogramma's of, mits het kind daarmee instemt, het volgen van een therapeutische of verslavingsbehandeling.
- (47)
De detentie van kinderen dient te worden onderworpen aan een periodieke toetsing door een rechtbank, waarbij het ook om een alleensprekende rechter kan gaan. De periodieke toetsing moet ambtshalve door de rechtbank kunnen worden uitgevoerd of op verzoek van het kind, de advocaat van het kind of een rechterlijke instantie die geen rechtbank is, met name een openbaar aanklager. De lidstaten dienen hiervoor praktische regelingen vast te stellen, waaronder voor situaties waarin ambtshalve door de rechtbank reeds een periodieke toetsing is verricht en het kind of de advocaat van het kind om een andere toetsing vraagt.
- (48)
Voor kinderen in detentie dienen speciale beschermingsmaatregelen te worden genomen. Zij dienen met name gescheiden van volwassenen te worden vastgehouden, tenzij dit niet in het belang van het kind wordt geacht, overeenkomstig artikel 37, onder c), van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Bereikt een kind in detentie de leeftijd van 18 jaar, dan dient de mogelijkheid te bestaan om afzonderlijke detentie voort te zetten wanneer de omstandigheden van de betrokkene dit rechtvaardigen. Er dient met name aandacht te worden besteed aan de wijze waarop kinderen in detentie worden behandeld, gelet op hun inherente kwetsbaarheid. Kinderen dienen toegang te hebben tot de onderwijsfaciliteiten die zij nodig hebben.
- (49)
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat kinderen die verdachte of beklaagde zijn en die bij de politie in voorlopige hechtenis zitten, gescheiden van volwassenen worden vastgehouden, tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen of tenzij dit, in buitengewone omstandigheden, niet mogelijk is, op voorwaarde dat de hechtenis samen met volwassenen geschiedt op een manier die strookt met het belang van het kind. In dunbevolkte gebieden bijvoorbeeld moet het uitzonderingsgewijs mogelijk zijn kinderen samen met volwassenen bij de politie in voorlopige hechtenis te houden, tenzij dit strijdig is met het belang van het kind. In dergelijke situaties dienen de bevoegde autoriteiten bijzonder waakzaam te zijn om de lichamelijke integriteit en het welzijn van het kind te beschermen.
- (50)
Kinderen moeten met jongvolwassenen kunnen worden vastgehouden, tenzij dit strijdig is met het belang van het kind. Het komt de lidstaten toe overeenkomstig hun nationale recht en procedures te bepalen welke personen geacht worden jongvolwassenen te zijn. De lidstaten worden aangemoedigd om te bepalen dat personen die ouder zijn dan 24 jaar niet kunnen worden aangemerkt als jongvolwassenen.
- (51)
De lidstaten dienen voor kinderen in detentie passende maatregelen te nemen zoals bepaald in deze richtlijn. Dergelijke maatregelen dienen onder andere de daadwerkelijke en geregelde uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven te waarborgen. Kinderen dienen het recht te hebben om regelmatig contact te hebben met ouders, familieleden en vrienden door middel van bezoeken en correspondentie, tenzij bijzondere beperkingen nodig zijn in het belang van het kind of in het belang van de rechtspleging.
- (52)
De lidstaten dienen ook passende maatregelen te nemen om de vrijheid van godsdienst of geloofsovertuiging van het kind te waarborgen. In dit verband dienen de lidstaten het kind met name niet te hinderen bij de uitoefening van zijn godsdienst of geloofsovertuiging. Dit betekent echter niet dat de lidstaten het kind actief dienen te helpen bij zijn geloofsbelijdenis.
- (53)
De lidstaten dienen in voorkomend geval ook passende maatregelen te nemen in andere situaties van vrijheidsbeneming. De maatregelen in kwestie dienen evenredig te zijn en afgestemd op de aard van de vrijheidsbeneming, zoals voorlopige hechtenis bij de politie of detentie, en op de duur daarvan.
- (54)
Personen die beroepsmatig rechtstreeks in contact komen met kinderen, dienen rekening te houden met de leeftijdsgebonden behoeften van kinderen en ervoor te zorgen dat de procedure op hen wordt afgestemd. Die personen dienen dan ook speciaal te worden opgeleid om met kinderen om te gaan.
- (55)
Kinderen dienen te worden behandeld op een wijze die past bij hun leeftijd, rijpheid en begripsvermogen, rekening houdend met hun bijzondere behoeften, waaronder communicatieproblemen die zij mogelijkerwijs ondervinden.
- (56)
Rekening houdend met de verschillende rechtstradities en -stelsels in de lidstaten, dient de persoonlijke levenssfeer van kinderen tijdens de strafprocedure op de best mogelijke wijze te worden gewaarborgd, onder meer om de herintegratie van kinderen in de maatschappij te faciliteren. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat rechtszittingen waarbij kinderen betrokken zijn, in de regel achter gesloten deuren plaatsvinden of ze dienen rechtbanken of rechters de mogelijkheid te bieden te besluiten de behandeling van dit soort zaken achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Dit geldt onverminderd uitspraken die publiekelijk worden gedaan overeenkomstig artikel 6 van het EVRM.
- (57)
Kinderen dienen het recht te hebben om tijdens terechtzittingen waarbij zij betrokken zijn, te worden vergezeld door de persoon die het ouderlijk gezag heeft. Indien meer dan één persoon voor hetzelfde kind het ouderlijk gezag heeft, dient het kind het recht te hebben door al deze personen te worden vergezeld, tenzij dit in de praktijk ondanks redelijkerwijs te verwachten inspanningen van de bevoegde autoriteiten niet mogelijk is. De lidstaten dienen praktische regelingen te treffen betreffende de uitoefening door kinderen van het recht om tijdens terechtzittingen waarbij zij betrokken zijn, te worden vergezeld door de persoon die het ouderlijk gezag heeft, en betreffende de voorwaarden waaronder die persoon tijdelijk het recht om op de terechtzitting aanwezig te zijn kan worden ontzegd. Dergelijke regelingen dienen onder andere betrekking te hebben op situaties waarin de persoon die het ouderlijk gezag heeft tijdelijk niet beschikbaar is om het kind te vergezellen of waarin de persoon die het ouderlijk gezag heeft geen gebruik wil maken van de mogelijkheid om het kind te vergezellen, mits er rekening wordt gehouden met het belang van het kind.
- (58)
In bepaalde omstandigheden, die ook verband kunnen houden met slechts één van twee personen die het ouderlijk gezag hebben, dient het kind het recht te hebben om tijdens de terechtzitting te worden vergezeld door een andere geschikte volwassene dan de persoon die het ouderlijk gezag heeft. Een van deze omstandigheden is er wanneer de persoon die het ouderlijk gezag heeft en het kind vergezelt de strafprocedure ernstig in gevaar zou kunnen brengen, met name wanneer objectieve en feitelijke omstandigheden aangeven of aanleiding geven tot het vermoeden dat bewijs zou kunnen worden vernietigd of gewijzigd, getuigen zouden kunnen worden beïnvloed of de persoon die het ouderlijk gezag heeft samen met het kind bij het ten laste gelegde strafbare feit betrokken kan zijn geweest.
- (59)
In overeenstemming met deze richtlijn dienen kinderen ook het recht te hebben om tijdens andere stadia van de procedure waarin zij aanwezig zijn, bijvoorbeeld tijdens een verhoor door de politie, door de persoon die het ouderlijk gezag heeft te worden vergezeld.
- (60)
Het recht van een verdachte om tijdens het proces in persoon te verschijnen, berust op het recht op een eerlijk proces dat is vervat in artikel 47 van het Handvest en in artikel 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De lidstaten dienen passende maatregelen te nemen om de aanwezigheid van kinderen tijdens hun proces te bevorderen, onder meer door hen persoonlijk te dagvaarden en door een kopie van de dagvaarding toe te zenden aan de persoon die het ouderlijk gezag heeft of, wanneer zulks zou ingaan tegen de belangen van het kind, aan een andere geschikte volwassene. De lidstaten dienen praktische regelingen vast te stellen betreffende de aanwezigheid van een kind tijdens het proces. Die regelingen kunnen bepalingen omvatten inzake de voorwaarden waaronder een kind tijdelijk van het proces kan worden uitgesloten.
- (61)
Sommige in deze richtlijn vervatte rechten dienen vanaf de aanhouding in de uitvoerende lidstaat van toepassing te zijn op kinderen die gezochte personen zijn.
- (62)
De procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel is van cruciaal belang voor de samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten. Het naleven van de in Kaderbesluit 2002/584/JBZ vervatte termijnen is van essentieel belang voor deze samenwerking. Derhalve geldt dat kinderen die gezochte personen zijn in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel weliswaar hun rechten krachtens deze richtlijn ten volle moeten kunnen uitoefenen, maar ook dat die termijnen dienen te worden geëerbiedigd.
- (63)
De lidstaten dienen passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat rechters en openbaar aanklagers die te maken krijgen met strafzaken waarbij kinderen betrokken zijn, specifieke vaardigheden op dat gebied hebben of toegang tot een specifieke opleiding hebben, met name op het gebied van de rechten van kinderen, passende verhoortechnieken, kinderpsychologie en taalgebruik dat is aangepast aan het kind. De lidstaten dienen ook passende maatregelen te nemen om aan te moedigen dat advocaten die te maken krijgen met strafzaken waarbij kinderen betrokken zijn, een dergelijke specifieke opleiding krijgen.
- (64)
Teneinde de doeltreffendheid van deze richtlijn te bewaken en te evalueren, dienen de lidstaten uit beschikbare gegevens relevante gegevens te verzamelen over de tenuitvoerlegging van de in deze richtlijn vervatte rechten. Daarbij gaat het onder meer om gegevens die door de justitiële autoriteiten en rechtshandhavingsinstanties zijn geregistreerd alsmede, voor zover mogelijk, om administratieve gegevens die zijn verzameld door diensten voor gezondheidszorg of maatschappelijk welzijn, met betrekking tot de in deze richtlijn vervatte rechten, met name wat betreft het aantal kinderen dat toegang is geboden tot een advocaat, het aantal individuele beoordelingen dat is uitgevoerd, het aantal verhoren waarvan audiovisuele opnames zijn gemaakt en het aantal kinderen wier vrijheid is ontnomen.
- (65)
De lidstaten dienen de in deze richtlijn vastgestelde rechten van elk kind dat op hun rechtsgebied verblijft zonder enige discriminatie en ongeacht ras, huidskleur, geslacht, seksuele oriëntatie, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationaliteit, etnische of sociale herkomst, vermogen, handicap of geboorte te eerbiedigen en te waarborgen.
- (66)
Deze richtlijn eerbiedigt de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het EVRM erkende grondrechten en beginselen, zoals het verbod op foltering en onmenselijke en onterende behandeling, het recht op vrijheid en veiligheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op menselijke integriteit, de rechten van het kind, de integratie van mensen met een handicap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging. Deze richtlijn dient te worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.
- (67)
Bij deze richtlijn worden minimumvoorschriften vastgesteld. De lidstaten moeten de in deze richtlijn opgenomen rechten kunnen uitbreiden teneinde in een hoger niveau van bescherming te voorzien. Dit hogere beschermingsniveau mag geen belemmering vormen voor de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen die door deze minimumvoorschriften moet worden bevorderd. Het door de lidstaten geboden beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan de normen van het Handvest of van het EVRM, als uitgelegd door het Hof van Justitie en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
- (68)
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van gemeenschappelijke minimumnormen inzake procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde in een strafprocedure zijn, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
- (69)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland in verband met het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen die lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.
- (70)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.
- (71)
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (10) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 226 van 16.7.2014, blz. 63.
Standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 april 2016.
PB C 295 van 4.12.2009, blz. 1.
PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.