Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/8.1.2
8.1.2 Vergelijking met de Nederlandse regeling
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS367483:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Voetnoten
Voetnoten
Wel moet worden gewezen op de passantenregeling van artikel 4.18 Wet IB 2001: bij een aanmerkelijk belang in een niet (fictief ex artikel 4.35 Wet IB 2001) in Nederland gevestigde vennootschap wordt de emigratieheffing alleen toegepast bij een inwonerschap van meer dan acht jaar of van meer dan tien jaar in de laatste 25 jaar.
Zie ook Schaumburg 1998, blz. 284, paragraaf 5.397. Volgens BFH 17 december 1997, BStBl. II 1998, 558, is van een ex artikel 3 GG verboden ongelijke behandeling evenwel geen sprake. Het onderscheid is weliswaar in tegenspraak met het beginsel van belastingheffing naar het wereldinkomen, maar niet willekeurig. Volgens het BFH is de emigratieheffing gebaseerd op het verschil tussen binnen- en buitenlandse inkomsten en vervroegt zij slechts de heffing die zou plaatsvinden bij daadwerkelijke vervreemding op grond van de buitenlandse belastingplicht, die slechts op aanmerkelijk belangen in buiten Duitsland gevestigde vennootschappen ziet. Of Duitsland de emigratieheffing moet terugnemen omdat het toepasselijke belastingverdrag de Duitse heffing op grond van de buitenlandse belastingplicht verhindert, komt pas aan de orde als vaststaat dat de belastingplichtige ter zake van het vervreemdingsvoordeel verdragsbescherming geniet (zie r.o. 3a). In de wetsgeschiedenis (Regierungsbegründung) is evenwel erkend dat, gezien de ratio van § 6 AStG, de emigratieheffing ook van toepassing zou moeten zijn op belangen in buitenlandse vennootschappen; aangezien het wetsontwerp zich concentreerde op gevallen die een dringende oplossing behoefden, zou de regeling tot binnenlandse vennootschappen zijn beperkt. Zie de ‘Regierungsbegründung zum AStG’, Bundestags-Drucksache VI/2883, 2 december 1971, onderdeel 26; opgenomen in Flick, Wassermeyer & Becker, § 6 AStG, blz. 10.
De belangrijkste verschillen tussen de Duitse en de Nederlandse aanmerkelijkbelangregeling bij immigratie en emigratie zijn:
Nederland verleent een step-up bij immigratie: Duitsland verleent immigranten slechts een step-up bij de berekening van de emigratieheffing:
de Nederlandse step-up geldt in beginsel niet bij in Nederland gevestigde vennootschappen, aangezien dan reeds buitenlandse belastingplicht bestond. De Duitse step-up kan daarentegen alleen worden verkregen bij een belang in een in Duitsland gevestigde vennootschap (anders wordt de emigratieheffing niet toegepast), kennelijk niettegenstaande de voorafgaand aan immigratie aanwezige buitenlandse belastingplicht:
de Duitse emigratieheffing is, in tegenstelling tot haar Nederlandse tegenhanger, beperkt tot aanmerkelijk belangen in vennootschappen die in Duitsland zijn gevestigd:
de Duitse emigratieheffing vindt alleen toepassing bij ten minste tien jaar onbeperkte belastingplicht in Duitsland: de Nederlandse emigratieheffing vereist in beginsel geen minimum periode van inwonerschap1:
de Duitse emigratieheffing vindt uitsluitend toepassing indien sprake is van een aanmerkelijkbelangwinst: de Nederlandse heffing wordt ook toegepast bij een verlies:
de Duitse emigratieheffing diende in beginsel onmiddellijk te worden voldaan met de mogelijkheid van gespreide betaling over vijf jaar (onder berekening van rente). Naar aanleiding van De Lasteyrie is Duitsland echter overgegaan tot het automatisch en zonder zekerheidstelling of renteberekening verlenen van betalingsuitstel: een regeling die in grote lijnen vergelijkbaar is met de Nederlandse regeling (zie nader paragraaf 8.2.3):
Nederland kent onder meer kwijtscheldingen op de conserverende aanslag voor uitgekeerd dividend, voor door het buitenland geheven belasting en na een periode van tien jaar: de Duitse regeling kent deze kwijtscheldingsmogelijkheden niet:
Nederland kent, in tegenstelling tot Duitsland, ook een exitheffing bij verplaatsing van de werkelijke leiding van een vennootschap uit Nederland door een buitenlands belastingplichtige.
Het – afgezien van de faciliteit bij emigratie – niet verlenen van een step-up door Duitsland bij immigratie valt moeilijk te rijmen met het toepassen van een emigratieheffing. Bovendien wordt aldus de in het buitenland aangegroeide meerwaarde van het aanmerkelijk belang belast, hetgeen in strijd moet worden geacht met de aan de Duitse regeling ten grondslag liggende gedachte van belastingheffing door de woonstaat van de aanmerkelijkbelanghouder over aldaar gerijpte aanmerkelijkbelangwinst. Kritiek is voorts mogelijk op de omstandigheid dat de Duitse emigratieheffing slechts aangrijpt bij aanmerkelijk belangen in vennootschappen met vestigingsplaats in Duitsland. Niet duidelijk is waarop deze beperking is gebaseerd; zij is in ieder geval in strijd met de woonstaatgedachte en leidt tot een ongerechtvaardigde verschillende behandeling van binnenlands belastingplichtige aanmerkelijkbelanghouders.2 Uitsluitend voor een aanmerkelijk belang in een in Duitsland gevestigde vennootschap ontstaat na emigratie buitenlandse belastingplicht, zodat aanmerkelijkbelanghouders van buiten Duitsland gevestigde vennootschappen zich door emigratie kunnen onttrekken aan de Duitse aanmerkelijkbelangheffing zonder af te rekenen. Aldus bestaan ook mogelijkheden om de emigratieheffing te omzeilen; men kan zijn aanmerkelijk belang van de aanvang af in een buitenlandse vennootschap houden of vóór emigratie de zetel van de vennootschap naar het buitenland verplaatsen. Voorts acht ik de Nederlandse emigratieheffing waarbij ook rekening wordt gehouden met een aanmerkelijkbelangverlies, consequenter dan de Duitse. De Duitse regeling is daarentegen bijzonder consequent waar het haar gebrek aan kwijtscheldingsmogelijkheden betreft. Het ontbreken van een equivalent van de Nederlandse kwijtschelding voor door het buitenland geheven belasting kan evenwel – bij gebreke van een belastingverdrag; zie hierover paragraaf 8.3 – gemakkelijk leiden tot het ontstaan van internationale dubbele belasting.
Op vele van deze punten brengt de wet SEStEG verandering: er wordt een step-up bij immigratie verleend (echter alleen indien de voormalige woonstaat een emigratieheffing heeft toegepast); de emigratieheffing geldt voortaan voor iedere emigrerende aanmerkelijkbelanghouder, ongeacht de vestigingsplaats van de vennootschap; en er wordt een kwijtschelding ingevoerd voor na emigratie gerealiseerde waardedalingen van het aanmerkelijk belang. Zie nader paragraaf 8.2.3.