Rb. Maastricht, 06-11-2012, nr. AWB 11/2185
ECLI:NL:RBMAA:2012:BY2384
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
06-11-2012
- Zaaknummer
AWB 11/2185
- LJN
BY2384
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2012:BY2384, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 06‑11‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 06‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Voor de beoordeling of tussen partijen een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond, is voorts niet de tekst van de schriftelijke overeenkomst (sec) bepalend, maar hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en ook de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Gelet op de taak van de gemeente om bijstandsgerechtigden voorzieningen aan te bieden gericht op arbeidsinschakeling, haar initiërende rol bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen eiser en Phoenix en de uit de WWB voortvloeiende verplichting voor betrokkene om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, strekt de onderhavige overeenkomst naar het oordeel van de rechtbank niet tot het verrichten van werk, maar is zij in wezen gericht op het aanbieden van en het deelnemen aan re-integratieactiviteiten met als oogmerk de uitstroom van eiser naar betaalde arbeid. Dat de overeenkomst tussen eiser en Phoenix eiser verplicht tot het uitvoeren van werkzaamheden voor en onder leiding en toezicht van een van de opdrachtgevers van Phoenix of (mogelijk) een door deze aan te wijzen derde, doet hieraan niet af. In de context van de overeenkomst zijn dergelijke werkzaamheden – voor zover zij al zullen worden aangeboden – geen doel op zichzelf, maar enkel een middel om de re-integratie van betrokkene in het arbeidsproces te bevorderen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser tot Phoenix niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, zodat hij niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW. De rechtbank verwijst in dezen naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2010 (LJN BM9286 en LJN BM8971).
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2185
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Meerssen, eiser
(gemachtigde: mr. P.A.A. Nijbakker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Breda, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 22 april 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 10 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is - met zaak AWB 2011/2186 ZW gevoegd- behandeld ter zitting van de
recht¬bank op - 10 oktober 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst, zodat in beide zaken afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
Overwegingen
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft op 25 oktober 2010 vanuit de bijstand een arbeidsovereenkomst ondertekend met de [naam stichting] ([naam stichting]), gevestigd te Maastricht. Eiser is in dienst getreden voor bepaalde tijd, van 22 oktober 2010 tot 22 april 2011. In de betreffende arbeidsovereenkomst is onder meer opgenomen:
“(...) dat aan de [naam stichting] door de gemeenten Eijsden, Gulpen-Wittem, Maastricht, Margraten, Meerssen,Vaals en Valkenburg aan de Geul de opdracht is verstrekt om in het kader van hun beleid gesubsidieerde arbeid en de daarop gebaseerde Rechtspositieregeling Groeibanen Maastricht en Mergelland 2010, personen met een WWB-uitkering in dienst te nemen en te detacheren bij inleners, met als doel: het verstrekken van de positie op de reguliere arbeidsmarkt.”.
Op 21 januari 2011 heeft eiser zich ziek gemeld.
Het bestreden besluit betreft de weigering van ziekengeld vanaf 22 april 2011. Verweerder stelt zich daarbij in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet verzekerd is in de zin van de Ziektewet (ZW), omdat eiser feitelijk geen werkzaamheden heeft verricht gedurende de looptijd van de overeenkomst. In het verweerschrift van 26 september 2012 neemt verweerder (primair, zo begrijpt de rechtbank) het standpunt in, onder verwijzing naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), dat de overeenkomst tussen eiser en [naam stichting] niet kan worden gezien als privaatrechtelijke dienstbetrekking omdat de overeenkomst niet is gericht op arbeid. Bovendien heeft eiser gedurende de looptijd van de overeenkomst geen enkele productieve arbeid verricht, aldus verweerder.
In beroep heeft eiser (samengevat) aangevoerd dat het niet verrichten van arbeid tijdens een arbeidsovereenkomst niet mag leiden tot weigering van een ZW-uitkering. [naam stichting] is een uitvoeringsorganisatie van gesubsidieerde arbeid en zij stelt zich tot doel om mensen die langdurig werkloos zijn en/of een beperking hebben via zogenaamde “groeibanen” weer in het reguliere arbeidsproces te integreren. [naam stichting] detacheert haar werknemers hiertoe bij diverse inleners. Eiser is voorgesteld bij inleners doch kwam ofwel niet in aanmerking voor de functie, ofwel vond de opdracht (alsnog) geen doorgang. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat eiser vanaf 21 januari 2011 tot aan het einde van zijn dienstverband geen feitelijke arbeid heeft kunnen verrichten, wegens ziekte tijdens de arbeidsovereenkomst. Verder kan het niet zo zijn dat eiser tijdens ziekte in een slechtere / nadeligere positie komt te verkeren door een arbeidsovereenkomst aan te gaan dan wanneer bijstandgerechtigd was gebleven. Eiser bepleit dan ook, mede in het kader van de redelijkheid en billijkheid, het recht op een ZW-uitkering vanaf 22 april 2011.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft besloten eiser niet in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW, die in geval van ziekte recht heeft op een uitkering ingevolge deze wet.
Ter beantwoording van deze vragen verwijst de rechtbank eerstens naar de uitspraken
van de CRvB van 23 juni 2010 (LJN BM9286 en LJN BM8971) en overweegt (analoog aan deze uitspraken) het navolgende.
Gelet op artikel 3 van de ZW is vereist dat eiser tot [naam stichting] in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, teneinde aangemerkt te kunnen worden als werknemer in de zin van de ZW, die in geval van ziekte recht heeft op een uitkering ingevolge deze wet. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser daarmee in een arbeidsverhouding te hebben verkeerd die is gebaseerd op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een verplichting tot loonbetaling en een gezagsverhouding. Hieruit volgt dat geen sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als de overeenkomst niet gericht is op het verrichten van arbeid.
Voor de beoordeling of tussen partijen een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond, is voorts niet de tekst van de schriftelijke overeenkomst (sec) bepalend, maar hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en ook de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Gelet op de taak van de gemeente (in dit geval de gemeente Meerssen) om bijstandsgerechtigden voorzieningen aan te bieden gericht op arbeidsinschakeling, haar initiërende rol bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen eiser en [naam stichting] en de uit de WWB voortvloeiende verplichting voor betrokkene om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, strekt de onderhavige overeenkomst naar het oordeel van de rechtbank niet tot het verrichten van werk, maar is zij in wezen gericht op het aanbieden van en het deelnemen aan re-integratieactiviteiten met als oogmerk de uitstroom van eiser naar betaalde arbeid.
Dat de overeenkomst tussen eiser en [naam stichting] eiser verplicht tot het uitvoeren van werkzaamheden voor en onder leiding en toezicht van een van de opdrachtgevers van [naam stichting] of (mogelijk) een door deze aan te wijzen derde, doet hieraan niet af. In de context van de overeenkomst zijn dergelijke werkzaamheden – voor zover zij al zullen worden aangeboden – geen doel op zichzelf, maar enkel een middel om de re-integratie van betrokkene in het arbeidsproces te bevorderen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser tot [naam stichting] niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, zodat hij niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW. Daaruit volgt dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat betrokkene niet als werknemer in de zin van de ZW kan worden aangemerkt en niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.
Het enkele feit dat door [naam stichting] ZW-premies zijn afgedragen, brengt nog niet mee dat verweerder het karakter van de overeenkomst tussen [naam stichting] en eiser ten tijde van die afdracht heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat eiser op basis van de activiteiten in het kader van die overeenkomst recht op een ZW-uitkering heeft. De rechtbank verwijst in dezen naar de uitspraak van de CRvB van 15 april 2011 (LJN BQ1785).
Dat eiser gedurende de periode van zijn ziekmelding van 21 januari 2011 tot einde dienstverband geen feitelijke arbeid heeft kunnen verrichten, hetgeen voor verweerder in de bestreden besluitvorming de (enige) afwijzingsgrond vormde, is gelet op vorenstaande niet relevant en kan geen zelfstandige afwijzingsgrond vormen in dezen.
Dit door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt kan dan ook de weigering van een ZW-uitkering niet dragen en het beroep is in zoverre gegrond te achten.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding, vanuit het oogpunt van finale geschillenbeslechting, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op hetgeen verweerder in zijn verweerschrift primair heeft betoogd en vorenstaand oordeel hierover.
Aan het standpunt van eiser dat het niet de bedoeling kan zijn dat hij tijdens ziekte in een slechtere / nadeligere positie komt te verkeren door een arbeidsovereenkomst aan te gaan dan wanneer hij in de bijstand was gebleven, gaat de rechtbank aan voorbij, nu niet is onderbouwd en ook overigens niet is gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit in een slechtere positie is komen te verkeren.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-, te betalen aan eiser nu er ter zake van het beroep geen sprake is van een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- -
bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand dienen te blijven;
- -
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.
w.g. E.S.J.M. Naebers w.g. R. Gijselaers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.