Einde inhoudsopgave
Wet langdurige zorg
Artikel 10.5.1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
24-01-2018, Stb. 2018, 37 (uitgifte: 16-02-2018, kamerstukken: 32399)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2019, Stb. 2019, 437 (uitgifte: 29-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Sociale zekerheid ziektekosten / Zorgverzekering
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere ziektekosten
Gezondheidsrecht / Zorg en ziektekosten
1.
Een persoon die door middel van een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24 of 28a van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is aangewezen op verblijf in een instelling heeft gedurende de geldigheidsduur van die machtiging doch ten hoogste gedurende het verblijf in een instelling recht op zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, voor zover deze persoon geen toepassing geeft aan artikel 3.2.3 of het verblijf niet wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, op grond van de Jeugdwet of op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.
Bij de toepassing van het eerste lid zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 3.3.1 tot en met 3.3.4, 3.3.6, 3.3.6a en 4.2.1, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, niet van toepassing.
3.
Het recht op zorg als bedoeld in het eerste lid wordt ambtshalve vastgesteld door het CIZ.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vaststelling van een indicatiebesluit indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid.