Einde inhoudsopgave
RvdW 2013/724
Inwerkingtreding terugkeerrichtlijn; rechtskracht van een voordien uitgevaardigde ongewenstverklaring.
HR 21-05-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3928
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21 mei 2013
- Magistraten
Mrs. G.J.M. Corstens, N. Jörg, V. van den Brink
- Zaaknummer
11/04684
- Conclusie
A-G mr. D.J.C Aben
- LJN
BZ3928
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Vreemdelingenrecht / Bijzondere onderwerpen
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht / Vreemdelingenprocesrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:BZ3928, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑05‑2013
ECLI:NL:PHR:2012:BZ3928, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑04‑2012
- Wetingang
Art. 197 (oud), 197 Sr; art. 66a lid 4 Vreemdelingenwet 2000; Terugkeerrichtlijn
Essentie
1. De opvatting dat de inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn of het verstrijken van de uiterste datum waarop de lidstaten voor implementatie van de richtlijn benodigde wettelijke bepalingen in werking dienden te laten treden, meebrengt dat een voordien uitgevaardigde ongewenstverklaring haar rechtskracht verliest op de enkele grond dat daarin niet is opgenomen dat deze slechts geldt voor een bepaalde duur als bedoeld in art. 11, tweede lid, van de richtlijn met betrekking tot het opleggen van een inreisverbod is in haar algemeenheid onjuist. Ook de klacht dat de inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn, meebrengt dat een voordien uitgevaardigde ongewenstverklaring thans op ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.