Hof 's-Hertogenbosch, 31-03-2015, nr. HD200.114.930, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:1136
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
31-03-2015
- Zaaknummer
HD200.114.930_01
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:1136, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 31‑03‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:6064
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:423
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:3460
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:2232
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5417
Uitspraak 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Bindend advies. Beperkende werking redelijkheid en billijkheid en wijziging gevolgen overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.114.930/01
arrest van 31 maart 2015
in de zaak van
Airworks Aviation Solutions B.V., voorheen geheten [Service Products] Service Products B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. J.C.B.C. Geerts te Rosmalen,
tegen
Agrifirm International B.V.,
voorheen geheten Coöperatieve Cehave Landbouwbelang U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 december 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 160883/HA ZA 07-1256 gewezen vonnissen van 9 maart 2011 en 20 juni 2012.Het hof zal de nummering van het tussenarrest voortzetten en partijen opnieuw aanduiden als [appellante] en Cehave.
6. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 17 december 2013;
- -
de akte na tussenarrest van [appellante] (met producties)
- -
de antwoordakte na tussenarrest van Cehave.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
7. De verdere beoordeling
7.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof op een aantal punten een eindbeslissing gegeven. Die beslissingen worden ook thans gehandhaafd.In rechtsoverweging 4.14.1 heeft het hof beslist dat voor recht zal worden verklaard dat de gevolgen van artikel 10 lid 6 van de joint-ventureakte worden gewijzigd in die zin dat de waarde van de aandelen van [appellante] in InCo-öp per 1 januari 2002 wordt vastgesteld op de intrinsieke waarde vermeerderd met de goodwill (de waarde van de contracten en contacten van InCö-op) volgens een in de procedure nader te bepalen methode. Door het hof is tevens geconstateerd dat partijen het erover eens zijn dat de in het bindend advies vastgestelde intrinsieke waarde van het 50% belang van [appellante] in InCo-öp op € 382.577 (ƒ 843.089) juist is (rechtsoverweging 4.14.2).In rechtsoverweging 4.15.4 heeft het hof overwogen dat tussen partijen een verschil van mening bestaat over de – aan [appellante] te vergoeden – "waarde van de goodwill (de waarde van de contacten en contracten van InCo-öp)" per 1 januari 2002, terwijl het partijdebat over de methode volgens welke die waarde zou moeten worden vastgesteld nog onvoldoende was uitgekristalliseerd. Daarom heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich er bij akte over uit te laten welke methode (het meest) geschikt is om de hoogte van de waarde van de goodwill (in de hiervoor omschreven zin) te bepalen.Het hof heeft daarbij tevens opgemerkt voornemens te zijn om voor de vaststelling van deze waarde een deskundige te benoemen.
7.2
Hetgeen door partijen in hun akte is opgemerkt is voor het hof aanleiding zijn oordeel nader te verduidelijken. (a) De term goodwill is door het hof gebruikt in de betekenis van "de waarde van de contracten en contacten van InCo-öp". Het geschil tussen partijen had immers mede betrekking op het feit dat volgens artikel 10 lid 6 van de joint-ventureovereenkomst bij opzegging alle contracten en contacten (om niet) zouden toekomen aan de partij aan wie werd opgezegd (in dit geval [appellante] ). Omdat deze afspraak niet is gerespecteerd door Cehave heeft het hof geoordeeld dat dit alsnog diende te worden geredresseerd door [appellante] een vergoeding toe te kennen voor de niet ontvangen contacten en contracten. Voor zover de term goodwill een ruimere betekenis heeft althans kan hebben dan "de waarde van de contacten en contracten" is die ruimere betekenis in dit geding niet aan de orde. (b) Het hof heeft in het tussenarrest van 17 december 2013 beslist dat ter redressering als hiervoor bedoeld aan [appellante] als waarde van de aandelen niet alleen toekomt de intrinsieke waarde (zoals bepaald conform de joint-ventureovereenkomst, en wel op € 382.577 (ƒ 843.089)) maar daarnaast ook de waarde van de contacten en contracten. Daarom heeft het hof in rechtsoverweging 4.15.4 geoordeeld dat partijen in de gelegenheid moesten worden gesteld zich erover uit te laten welke methode het meest geschikt is om te bepalen wat de waarde was van de contracten en contacten van InCo-öp per 1 januari 2002. Het hof heeft dus niet geoordeeld dat er een nieuwe waardering van de aandelen (en dus van de onderneming) zou moeten komen, nu met als maatstaf voor die waarde van aandelen en onderneming de intrinsieke waarde vermeerderd met de waarde van de contracten en contacten; het heeft geoordeeld dat aan [appellante] , gelet op de omstandigheden van het geval, naast de (al tussen partijen vaststaande) intrinsieke waarde van de aandelen toekomt de (zelfstandig te bepalen) waarde van de contacten en contracten.Voor zover [appellante] er in §5 en 12 van haar akte na tussenarrest van uitgaat dat de aandelen (en daarmee de onderneming) opnieuw moeten worden gewaardeerd (en niet alleen de waarde van de contacten en contracten) is dit dus onjuist.
7.3
Beide partijen hebben thans hun visie gegeven op de vraag welke methode dient te worden gehanteerd. [appellante] verwijst in haar akte naar een rapport uitgebracht door [deskundige aan de zijde van appellante] RA. [deskundige aan de zijde van appellante] geeft een toelichting op de discounted-cashflowmethode en licht toe waarom deze methode de meest geschikte methode is voor de waardebepaling. Hoewel [deskundige aan de zijde van appellante] op de derde bladzijde van zijn advies stelt dat discounted-cashflowmethode de meest geschikte methode is om de waarde van de goodwill te bepalen, gaat hij vervolgens op dezelfde bladzijde in op het bepalen van de waarde van aandelen en van de onderneming. Die waardebepaling is, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, in dit geval niet aan de orde. Ook de door [deskundige aan de zijde van appellante] nog genoemde alternatieve methode heeft betrekking op de waarde van de aandelen, en niet op de waarde van de contacten en contracten. De door [deskundige aan de zijde van appellante] berekende waarde heeft in beide gevallen betrekking op de waarde van de onderneming, en niet op de waarde van de contacten en contracten per 1 januari 2002. Cehave gaat wel uit van de waarde van de contacten en contracten, en beroept zich op een advies van [adviseur 1 van Cehave] en [adviseur 2 van Cehave] d.d. 5 mei 2014. In dit rapport worden afzonderlijke maatstaven besproken voor de aanwezige contacten en voor de aanwezige contracten (waarbij erop wordt gewezen dat moet worden voorkomen dat er dubbeltellingen ontstaan tussen de waardering van de contacten en die van de contracten, omdat contacten kunnen leiden tot contracten). In het advies wordt verwezen naar de waarderingsmethoden die ook worden toegepast binnen de International Financial Reporting Standards (hierna: IFRS). In het rapport wordt als methode voor de waardering van contacten geadviseerd het toepassen van de Multi-Period Earnings Excess Methode, gebaseerd op de contante waarde van de kostenstromen voortkomend uit en toerekenbaar aan aantoonbaar unieke en exclusieve contacten aanwezig op de peildatum van 1 januari 2002. Als methode voor de waardering van de contracten wordt geadviseerd een inkomensmethode waarbij wordt uitgegaan van het contant maken van de kasstromen welke toerekenbaar zijn aan de per 1 januari 2002 aanwezige contracten, waarbij deze kasstromen zijn gebaseerd op de aantoonbare meer- of minderwaarde die het contract heeft. [adviseur 1 van Cehave] en [adviseur 2 van Cehave] merken tenslotte op dat zij, net als [deskundige aan de zijde van appellante] , de discounted-cashflowmethode (DCF) voor het waarderen van objecten onderschrijven, omdat iedere methode waarbij kasstromen contant worden gemaakt valt binnen de familie van DCF-methoden. Zij merken voorts op dat de door hen geadviseerde inkomensbenaderingen voor de waardering van contacten en contracten ook tot deze methode behoren, omdat kasstromen die specifiek toerekenbaar zijn aan contacten of contracten contant worden gemaakt. Volgens hen hanteert [deskundige aan de zijde van appellante] een te nauwe definitie inzake deze methode omdat zij die beperken tot de waardering van ondernemingen.
7.4
Gelet op de standpunten van partijen, ondersteund door de door hen ingebrachte adviesrapporten, concludeert het hof dat zij het erover eens zijn dat de discounted-cashflowmethode (in enigerlei vorm) een geschikte methode is om de waarde te bepalen van de contacten en contracten van InCo-öp per 1 januari 2002.Het hof zal dan ook een deskundige benoemen om die waarde te bepalen met gebruikmaking van deze methode.Daarbij zal de deskundige in de eerste plaats gevraagd worden gemotiveerd aan te geven welke binnen de discounted-cashflowmethode passende aanpak hij zal hanteren om die waarde te bepalen, waarbij hij desgewenst onderscheid kan maken tussen de contacten en de contracten. De deskundige zal daarbij worden verzocht aan te geven of en zo ja in hoeverre zijn aanpak afwijkt van hetgeen is opgemerkt in de rapporten van [deskundige aan de zijde van appellante] respectievelijk [adviseur 1 van Cehave] en [adviseur 2 van Cehave] .Vervolgens dient de deskundige rapport uit te brengen over de waarde van deze contracten en contracten berekend volgens deze methode.
7.5
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over aantal, deskundigheid en – bij voorkeur eensluidend – over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Het hof acht het voor de hand liggend dat een of meer accountants (RA) worden benoemd.Voorts kunnen partijen, gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in rechtsoverweging 7.4, suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen specifieke vragen.
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
8. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 april 2015 voor akte aan de zijde van [appellante] met de hiervoor in rechtsoverweging 7.5 vermelde doeleinden, waarna Cehave in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, H.A.G. Fikkers en G.R.J. de Groot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2015.
griffier rolraadsheer