Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politieregio Gelderland-Midden en Gelderland-Zuid, Milieurechercheteam, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0700/2010032346, gesloten op 12 mei 2011 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 17-09-2015, nr. 05/987051-13
ECLI:NL:RBGEL:2015:6412, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
17-09-2015
- Zaaknummer
05/987051-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:6412, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 17‑09‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:506, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 8.1 Wet milieubeheer; art. 10.2 Wet milieubeheer; Activiteitenbesluit milieubeheer
- Vindplaatsen
JM 2015/150 met annotatie van T. van der Meulen
Uitspraak 17‑09‑2015
Inhoudsindicatie
medeplegen van het opzettelijk zonder vergunning opslaan van afvalstoffen en van het opzettelijk zich ontdoen van afvalstoffen. Geldboete van € 25.000,- waarvan € 12.500,- voorwaardelijk.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/987051-13
Datum uitspraak : 17 september 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
gevestigd te [adres 1] , [vestigingsplaats] .
raadsman: mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 maart 2014 en 3 september 2015.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is na een door de rechtbank ter terechtzitting van 3 september 2015 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 18 maart
2010, althans in 2008 en/of 2009 en/of 2010, in de gemeente Barneveld, tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk zonder
daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres 2] gelegen
inrichting voor het opslaan van meer dan 35 kubieke meter van buiten de
inrichting afkomstige afvalstoffen (te weten kunststof grasmatten), zijnde een
inrichting genoemd in de Bijlage I, onder ll, behorende bij het Besluit
Algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, in werking heeft gehad;
2.
verdachte in of omstreeks het jaar 2005, in de gemeente Barneveld, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, zich van
afvalstoffen te weten (ongeveer) 32.000 ton (asfalt) granulaat, althans een
(grote) hoeveelheid (asfalt) granulaat heeft ontdaan door deze - al dan niet
in verpakking - buiten een inrichting, te weten op of nabij perceel
[adres 2] , te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te
verbranden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 22 november 2007 tot en met 18 maart 2010 zijn er foto’s gemaakt van de woning aan de [adres 2] in Barneveld en het daaromheen gelegen erf. Op die foto’s is te zien dat ten noorden van dit erf de Wencopperweg loopt en dat het erf aan de westzijde wordt gescheiden van het daarnaast gelegen erf door middel van een groenstrook. Aan de zuidzijde wordt het erf afgescheiden door een naastgelegen weiland. Op de foto’s is te zien dat op het erf aan de zuidzijde en/of de westzijde grote hoeveelheden rollen kunststof grasmatten naast elkaar liggen opgestapeld. Dit is op 18 maart 2010 ook ter plaatse door verbalisanten geconstateerd. Gelet op de grootte van het erf en de hoeveelheid rollen is er meer dan 35 kubieke meter kunststof grasmatten opgeslagen.2.
Het kunstgras is afkomstig van velden van sportclubs en is opgeslagen op het hiervoor genoemde erf omdat er geen ruimte meer was bij de stortplaats aan de [adres 3] van [bedrijf 1] Voor de opslag op het erf bestond geen vergunning.3.
[medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] (hierna: [medeverdachte] ), is via [bedrijf 2] ., feitelijk bestuurder van alle onder de Holding resulterende B.V.’s, waaronder [verdachte] (hierna: verdachte).4.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, samen met [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte van de gehele tenlastelegging, danwel voor wat betreft een groot aantal kunststof grasmatten, vrij te spreken. Daartoe heeft hij betoogd dat verdachte noch [medeverdachte] rechthebbende is op de [adres 2] en dat zij ook niet de rollen kunstgras hebben aangekocht en daar hebben neergelegd. Volgens de kadastrale gegevens omvat het perceel [adres 2] alleen het kadastrale perceel [perceel 1] en dat was destijds eigendom van [bedrijf 3] , waarvan [bedrijf 2] . de rechthebbende was. De rollen zijn daar neergelegd door [bedrijf 1] of door [bedrijf 4] Bovendien is uit de foto’s en de kadastrale gegevens af te leiden dat een groot deel van de rollen op perceel [perceel 1] en op perceel [perceel 3] lagen, beide eigendom van [bedrijf 3] . Slechts een klein deel, 10-30 procent van het aantal dat in het dossier genoemd wordt, bevindt zich op perceel [perceel 2] dat als enige toebehoorde aan verdachte.
Inhoudelijk heeft de raadsman het subsidiaire verweer gevoerd dat het uitgerolde kunstgras in de paardenbak (springweide) niet strafbaar is, omdat dat zonder voorafgaande bewerking is gebruikt op vergelijkbare wijze als de primaire bestemming was. Dat maakt dat het kunstgras in de paardenbak gezien moet worden als tweedehands goed en niet als afval.
Beoordeling door de rechtbank
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting van 3 september 2015 verklaard dat er meer dan twee jaar kunststof grasmatten hebben gelegen aan [adres 2] waarvoor geen vergunning is afgegeven. Omdat er geen ruimte was bij [adres 3] is het bij nummer 36 terecht gekomen. [medeverdachte] heeft verklaard: toen hebben wij gezegd: ‘sla daar maar wat op’.5.
Tegenover de politie heeft [medeverdachte] verklaard dat hij het opgeslagen kunstgras bij [adres 2] heeft laten verwijderen. Dit kunstgras was afkomstig uit Nederland, Duitsland en Frankrijk, werd op locatie verwijderd en bij hen/ [medeverdachte] ingeleverd. [medeverdachte] ontving voor de inname van het kunstgras € 20,- á € 25,- per ton. Voor de ontdoener heeft het een negatieve waarde. Het kunstgras heeft jaren bij 36 gelegen voordat hij het recentelijk weg heeft laten halen.6.Op 2 februari 2011 heeft [medeverdachte] verklaard dat het kunstgras al zeker 3 á 4 jaar op het terrein van 36 lag. Het kunstgras hebben zij tegen betaling ingenomen. Hij verklaart dat het dom van hem is geweest om het kunstgras bij 36 daar een aantal jaren opgeslagen te hebben gehad zonder toestemming daartoe. Gemakshalve heeft hij het destijds bij 36 opgeslagen.7.
In een brief van verdachte aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Barneveld van 19 juli 2007 met als onderwerp ‘melding aanleg springweide’, geeft verdachte aan dat in een voorgaand gesprek reeds is gesproken over het aanleggen van een springweide op de [adres 2] te Barneveld. Verdachte geeft aan dat de springweide wordt aangelegd mede om de kunstgras rollen die op het perceel zijn opgestapeld te verwijderen. Verwezen wordt, voor de situatie en opbouw van de springweide, naar de bijgevoegde tekening.8.
De bijgevoegde tekening laat de grootte van de oppervlakte van de springweide zien en vermeldt als onderwerp: ‘aanleg van een springweide’, als project: ‘ [adres 2] Barneveld’ en als opdrachtgever: ‘ [verdachte] ’.9.
[naam 1] , manager bij de [bedrijf 1] , heeft verklaard dat hij door een handhaver van de provincie Gelderland werd aangesproken op de aanwezigheid van de rollen kunstgras op het terrein [adres 2] te Barneveld. Op dat perceel lag al jaren een grote hoeveelheid rollen kunstgras opgeslagen. Die lag er al toen [naam 1] in 2007 bij de afvalverwerking kwam te werken. De kunstgrasrollen die nu aanwezig zijn op het terrein aan de [adres 2] worden nu afgevoerd naar het terrein van de [bedrijf 1] aan de [adres 3] .10.
[naam 2] , wethouder van de gemeente Barneveld en onder andere verantwoordelijk voor milieuaangelegenheden en handhaving, heeft verklaard dat hij op de aan hem getoonde luchtfoto, genomen op 22 november 200711., het daarop afgebeelde perceel herkent als zijnde [adres 2] te Barneveld. De opslag van kunstgras bij perceel 36 is niet vergund.12.
[naam 3] , technisch toezichthouder bij de provincie Gelderland, heeft verklaard dat hij op 28 april 2010 gezien heeft dat er een grote hoeveelheid kunstgras opgeslagen was op/bij perceel [adres 2] in Barneveld.13.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de aanduiding ‘perceel [adres 2] ’ niet zo beperkt dient te worden uitgelegd dat daar alleen het kadastraal met nummer [perceel 1] aangeduide perceel onder valt. Uit de foto’s, de verklaring van [medeverdachte] , de verklaringen van getuigen en de namens verdachte door [medeverdachte] ingediende tekening bij de aankondiging van de aanleg van de springweide, volgt dat met de aanduiding ‘perceel [adres 2] ’ bedoeld wordt het erf rondom de woning gelegen aan de [adres 2] waar de springweide is aangelegd. De grenzen van dit erf zijn duidelijk herkenbaar. De rollen kunststof grasmatten hebben op dit erf gelegen. De kunststof grasmatten zijn afkomstig van sportclubs die zich van die grasmatten hebben ontdaan en zijn daarna gedurende jaren opgeslagen aan het als [adres 2] aangeduide perceel, waarmee ten aanzien van deze opgeslagen matten - hetgeen door de raadsman ook niet is betwist - sprake is van afvalstoffen in de zin van de Wet Milieubeheer.
Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er in of op perceel [adres 2] een inrichting voor het opslaan van meer dan 35 kubieke meter van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Bijlage I, onder II van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, in werking was in de tenlastelegging genoemde periode.
Naar het oordeel van de rechtbank is het, op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, verdachte geweest die in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] deze inrichting in werking heeft gehad. [medeverdachte] spreekt in zijn verklaringen over hemzelf en over ‘wij’ en zegt dat hij de wet heeft overtreden ten aanzien van de opslag van het kunstgras. [medeverdachte] heeft het uiteindelijk ook laten verwijderen en hij was ook, als enig feitelijk bestuurder, verantwoordelijk. Verdachte is eigenaar van het van [adres 2] deel uitmakende kadastrale perceel nr. [perceel 2] , waarop een gedeelte van de kunststof grasmatten lag. Het is ook verdachte geweest die melding heeft gemaakt van de aanleg van de springweide op [adres 2] , waar ook de kunststof grasmatten lagen, en het is ook verdachte die wordt genoemd als opdrachtgever op de bijgevoegde tekening.
Het subsidiaire inhoudelijke verweer van de raadsman behoeft geen bespreking omdat de tenlastelegging alleen ziet op de opslag ( het opgeslagen zijn) van het kunstgras.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank de verweren van de raadsman en acht zij wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In juni 2004 heeft verdachte van [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) een hal aan de [adres 4] in Barneveld gekocht met de daarin opgeslagen hoeveelheid (asfalt)granulaat. Volgens de factuur betreffende de overname van het granulaat betrof het 41.000 ton.14.In 2005 is een grote hoeveelheid van het in de hal aan de Hanzeweg opgeslagen granulaat gestort op of nabij het perceel aan de [adres 2] , nadat de bovenste laag grond daar was afgegraven. [medeverdachte] , via [bedrijf 2] ., feitelijk bestuurder van verdachte, heeft hiertoe opdracht gegeven.15.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, samen met [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan dit feit. De officier van justitie heeft daartoe betoogd dat voor de vraag of sprake is van afval bepalend is de manier waarop de ontdoener, verdachte, daarmee omgaat. Volgens de officier van justitie volgt uit het dossier dat het asfalt op de locatie van [adres 2] is gestort omdat verdachte dit op dat moment kwijt moest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft ontdaan van een afvalstof. In de hal lag zogenaamd Ecogranulaat dat eerder al door [bedrijf 5] thermisch was gereinigd waardoor het asfalt een behandeling heeft ondergaan voor een nuttige toepassing en daarmee zijn afvalstatus heeft verloren. Aan alle criteria die daarvoor genoemd worden in de Afvalstoffenrichtlijn 2008/98/EG en die overgenomen zijn door de Hoge Raad, is immers voldaan. Verdachte heeft zich niet ontdaan van dit Ecogranulaat maar dit gebruikt op de wijze waar het ook voor bedoeld is, namelijk als bodemverharder.
Beoordeling door de rechtbank
(Uitleg van) de toepasselijke wet-, en regelgeving
Centraal staat de vraag of het granulaat een afvalstof betreft. De ten tijde van de tenlastelegging geldende regelgeving met betrekking tot het begrip afvalstof luidt als volgt:
- Artikel 10.2, eerste lid, Wet Milieubeheer:
“Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden”.
- Artikel 1.1, eerste lid, Wet Milieubeheer:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
Afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage 1 bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”.
- De Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij de Richtlijn 91/156/EEG houdt, onder meer, in:
“Artikel 1
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) “afvalstof”: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
(…)
BIJLAGE I
CATEGORIEËN AFVALSTOFFEN
Q1 Produktie - of consumptieresiduen die niet hieronder nader zijn gespecificeerd Q2 Produkten die niet aan de normen voldoen Q3 Produkten waarvan de ge - of verbruiksdatum is verstreken Q4 Stoffen die per ongeluk zijn geloosd, weggelekt en dergelijke . Hieronder vallen ook stoffen en materialen die als gevolg van dergelijke incidenten zijn verontreinigd Q5 Stoffen die zijn besmet of verontreinigd als gevolg van vooraf geplande activiteiten ( bij voorbeeld residuen van schoonmaakwerkzaamheden, verpakkingsmateriaal, houders enz .) Q6 Onbruikbaar materiaal ( bij voorbeeld lege batterijen, uitgewerkte katalysatoren enz .) Q7 Stoffen die onbruikbaar zijn geworden ( bij voorbeeld verontreinigde zuren, verontreinigde oplosmiddelen, uitgewerkte hardingszouten enz .) Q8 Bij industriële procédés ontstane residuen ( bij voorbeeld slakken, distillatieresiduen enz .) Q9 Residuen van afvalzuivering ( bij voorbeeld slib afkomstig van gaswassing, stof afkomstig van luchtfilters, gebruikte filters enz .) Q10 Residuen van de fabricage/bewerking van produkten ( bij voorbeeld bij het draaien of frezen overgebleven residuen enz .) Q11 Bij winning en bewerking van grondstoffen overgebleven residuen ( bij voorbeeld residuen van mijnbouw of oliewinning enz .) Q12 Verontreinigde stoffen ( bij voorbeeld met PCB's verontreinigde olie enz .) Q13 Alle materialen, stoffen of produkten waarvan het gebruik van rechtswege is verboden Q14 Produkten die voor de houder niet of niet meer bruikbaar zijn ( bij voorbeeld artikelen die zijn afgedankt door landbouw, huishoudens, kantoren, winkels, bedrijven enz .) Q15 Verontreinigde materialen, stoffen of produkten die afkomstig zijn van bodemsaneringsactiviteiten Q16 Alle stoffen, materialen of produkten die niet onder de hierboven vermelde categorieën vallen.”
De rechtbank overweegt dat deze Richtlijn later is vervangen door de Richtlijn 2006/12/EG, maar daarbij is de omschrijving van wat er wordt verstaan onder afvalstof en de categorieën afvalstoffen waar naar wordt verwezen, niet gewijzigd. De Richtlijn 2006/12/EG is met ingang van 12 december 2010 ingetrokken door de Richtlijn 2008/98/EG. De Hoge Raad heeft in twee arresten van eind 2013 (HR 03-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1564 en HR 03-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1571) overwogen dat ook deze Richtlijn bij de uitleg van het begrip ‘afvalstoffen’ mag worden betrokken omdat deze vervanging niet getuigt van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de voor de inwerkingtreding van de nieuwe Richtlijn begane strafbare feiten. De Hoge Raad overweegt dat de Richtlijn 2008/98/EG blijkens de preambule beoogt een verduidelijking te geven van hetgeen ten aanzien van het begrip ‘afvalstoffen’ reeds in de Richtlijn 2006/12/EG hierover is bepaald en beoogt in het bijzonder de definitie van de term ‘afvalstoffen’ te specificeren wanneer, voor zover hier van belang, een bepaalde stof niet langer een afvalstof is (einde-afval fase). Deze specificatie is in essentie ook onder het regime van de Richtlijn 2006/12/EG in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie ontwikkeld. Daarom kan en mag ook de Richtlijn 2008/98/EG bij de uitleg van het begrip ‘afvalstoffen’ worden betrokken.
- De Richtlijn 2008/98/EG houdt, onder meer, in:
“Artikel 3
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. “afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”
(…)
15. “nuttige toepassing”: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen
een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;
(…)
17. “recycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
(…)
Artikel 6
Einde-afvalfase
1. Sommige specifieke afvalstoffen zijn niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1), wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing, waaronder een recyclingsbehandeling, hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria die opgesteld moeten worden onder de volgende voorwaarden:
a) de stof of het voorwerp wordt gebruikelijk toegepast voor specifieke doelen;
b) er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;
c) de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en tevens
d) het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.”
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad zich heeft aangesloten bij de uitleg van het begrip afvalstoffen van het Hof van Justitie van de Europese Unie, (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2004, LJN AR4900, het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2005, LJN AT3643 en ook de hiervoor genoemde arresten uit 2013). Uit deze arresten is af te leiden dat centraal staat de vraag of sprake is van een stof waarvan de (eerste) houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. De term 'zich ontdoen van' moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de doelstelling van de richtlijn, namelijk de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu tegen schadelijke gevolgen veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen. Het begrip afvalstof dient derhalve niet restrictief te worden uitgelegd.
Voorwerpen waarvan de houder zich ontdoet of voornemens is zich te ontdoen zijn afvalstoffen, ongeacht of zij bijvoorbeeld substantiële waarde hebben in het economisch verkeer of op zichzelf voor hergebruik geschikt zijn, en blijven dat totdat zij de status van afvalstof hebben verloren.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1571, overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of stoffen niet langer afvalstoffen zijn (de ‘einde-afval fase’), de maatstaf aangelegd moet worden zoals omschreven door het Hof van Justitie.
In zijn uitspraak van 15 juni 2000, HvJ EG 15 juni 2000, zaken C-418/97 en C-419/97 , LJN AL2947, AB 2000/311 (ARCO) heeft het Hof van Justitie de 'einde-afval fase' omschreven als het moment waarop de nuttige toepassing is voltooid en waardoor de betrokken stof dezelfde eigenschappen en kenmerken als een grondstof heeft verkregen (par. 94). In zijn uitspraak van 19 juni 2003, HvJ EG 19 juni 2003, zaak C-444/00, LJN AM0820 (Mayer Parry), heeft het Hof van Justitie overwogen dat bij omvorming van afval tot een nieuw materiaal of een nieuw product, met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het materiaal waar zij uit voortkomen, dit resultaat van de omvorming niet langer als afval kan worden gekwalificeerd (par. 75).
Bewijsoverwegingen
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting van 3 september 2015 verklaard dat [bedrijf 5] het granulaat had opgeslagen in de hal aan de [adres 4] omdat zij het niet kwijt konden. [naam 7] , algemeen directeur van [bedrijf 5] , wilde de hal met inhoud verkopen omdat hij het anders terug moest halen naar hun terrein in Utrecht. [medeverdachte] heeft verklaard dat het hen met name te doen was om de hal. Verdachte heeft voor de hal met inhoud een totaalbedrag betaald. Dit is gebeurd in verband met de overeenkomst en omdat [bedrijf 5] met het granulaat in haar maag zat. [medeverdachte] heeft verklaard dat het niet veel uit had gemaakt of er wel of geen granulaat in de hal zat omdat zij de hal wilden en daar ook andere gegadigden voor waren. Als het granulaat er niet in had gelegen had er voor de hal hetzelfde bedrag moeten worden betaald als nu was betaald voor het totaal. Meteen toen de hal is gekocht is er door hen een vergunning aangevraagd om een grondreinigingsfabriek te mogen bouwen.16.
Tegenover de politie heeft [medeverdachte] verklaard dat hij zich voor kan stellen dat het wegrijden van het granulaat door [bedrijf 5] , [bedrijf 5] geld had gekost. [bedrijf 5] had er belang bij dat zij de partij overnamen. Het was in feite één deal, de aankoop van de hal en het daarin liggende granulaat. Het één kost geld en het ander moet je betalen. [medeverdachte] verklaart dat hij aanneemt dat ze iets teveel hebben betaald voor één ten gunste van het ander. Een versoepeling van de deal. [medeverdachte] verklaart ook dat zij het granulaat uit de hal aan de Hanzeweg verwijderd wilden hebben omdat ze de hal na aankoop wilden renoveren. Het granulaat lag daar in de weg, de hal werd onder andere voorzien van een nieuw dak.17.
[naam 4] , beheerder van de stortplaats [adres 3] en van de recycling hal van de Hanzeweg in Barneveld, heeft verklaard dat [medeverdachte] de hal met daarin asfalt gekocht heeft van [bedrijf 5] . Het was een koop in één. [naam 4] verklaart dat het asfalt in de weg lag omdat zij andere doeleinden hadden met de hal. Het moest dus opgeruimd worden. In opdracht van Henk [medeverdachte] en Wim [naam 1] , de chef van [naam 4] , is het asfalt verwijderd uit de hal. De grond bij de [adres 2] is eruit geschoven en het asfalt erin gereden. [naam 4] heeft dit werk uitgevoerd.18.Er was op dat moment geen doel voor het aanbrengen van het asfalt, behoudens het feit dat het toch industrieterrein zou worden.19.
[naam 5] , projectleider recycling bij verdachte, heeft verklaard dat hij degene is geweest die aan de paardenbak heeft gewerkt bij de Wencopperweg in Barneveld. Hij heeft verklaard dat het granulaat destijds weg moest uit de hal omdat de hal door [medeverdachte] opgeknapt werd. Toen hij de eerste werkzaamheden uitvoerde aan de paardenbak in 2009 lag het granulaat daar reeds enkele jaren.20.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [bedrijf 5] van het granulaat af wilde en het verdachte ging om de aankoop van de hal en dat, om de hal op te kunnen knappen, het granulaat daar weg moest. Dit wordt nog eens ondersteund door het gegeven dat door [bedrijf 4] op 22 oktober 2014 een vergunning is aangevraagd voor een inrichting voor het, in de loods aan de [adres 4] , inzamelen en op-, en overslaan van (afval)stoffen om deze, na een eventuele bewerking, geschikt te maken voor hergebruik en deze daarna in bulkvorm af te voeren. De vergunning is ondertekend door [medeverdachte] . De oprichtingsvergunning is afgegeven op 4 oktober 2005. De provincie Gelderland heeft in december 2004 laten weten dat er sinds 25 oktober 2004 geen geldige milieuvergunning meer was en dat de hal leeg moet zijn.
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat het granulaat in de grond bij [adres 2] is gestort met, toen al, het doel daar een paardenbak te maken. De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting deze stelling niet kunnen onderbouwen met een uitgewerkt plan uit die periode. [naam 6] en [naam 4] wisten destijds in ieder geval ook niets van dit plan. Uit het dossier volgt bovendien dat in juli 2007 verdachte pas een brief heeft geschreven aan de gemeente waarin de aanleg van de springweide wordt aangekondigd. Het granulaat lag er toen al enkele jaren.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat het granulaat, reeds toen het in de hal lag, zijn afvalstatus had verloren. Voor de rechtbank staat onvoldoende vast dat het granulaat thermisch gereinigd was. Weliswaar bevinden zich in het dossier keuringsrapporten van een partij thermisch gereinigd TAG (teerhoudend asfaltgranulaat) maar het dossier bevat onvoldoende gegevens om vast te kunnen stellen dat dit ook de partij is die in opdracht van verdachte in de grond van [adres 2] is gestort. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op het zich in het dossier bevindende mailbericht21.van de heer [naam 6] van de Provincie Gelderland van 2 februari 2005 waarin hij de heer Eijsackers laat weten dat hij die ochtend bij de locatie aan de Hanzeweg in Barneveld is geweest en geconstateerd heeft dat er volop met TAG werd gereden dat gestort werd op het terrein tegenover de stortplaats en dat ze bezig zijn met het opknappen van de hal.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor onder de feiten is weergegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] , in 2005 opzettelijk van afvalstoffen heeft ontdaan.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 18 maart
2010, althans in 2008 en/of 2009 en/of 2010, in de gemeente Barneveld, tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk zonder
daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres 2] gelegen
inrichting voor het opslaan van meer dan 35 kubieke meter van buiten de
inrichting afkomstige afvalstoffen (te weten kunststof grasmatten), zijnde een
inrichting genoemd in de Bijlage I, onder ll, behorende bij het Besluit
Algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, in werking heeft gehad;
2.
verdachte in of omstreeks het jaar 2005, in de gemeente Barneveld, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, zich van
afvalstoffen te weten (ongeveer) 32.000 ton (asfalt) granulaat, althans een
(grote) hoeveelheid (asfalt) granulaat heeft ontdaan door deze - al dan niet
in verpakking - buiten een inrichting, te weten op of nabij perceel
[adres 2] , te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te
verbranden;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, tweede lid in verbinding met artikel 8.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, gepleegd door een rechtspersoon
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, gepleegd door een rechtspersoon
5. De strafbaarheid van het feit
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van
€ 25.000,-. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gedateerdheid van de feiten, de omstandigheid dat de kunststof grasrollen inmiddels zijn opgeruimd en de omstandigheid dat de gemeente Barneveld tekort is geschoten in haar handhavingsplicht, hetgeen echter de verantwoordelijkheid van verdachte niet wegneemt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 een strafmaatverweer gevoerd en primair verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft hij verzocht verdachte slechts een voorwaardelijke straf op te leggen.
De raadsman heeft verzocht daarbij rekening te houden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich niet slinks ontdaan van bedrijfsafval of illegaal gestort. De rollen kunstgras waren bestemd voor een recycling proces waar verdachte ook een award mee heeft gewonnen. Verdachte zet zich al jaren in voor het behoud van het milieu.
De gemeente heeft de opslag de facto jarenlang gedoogd en de overtreding juist gestimuleerd door in samenwerking met verdachte de langverwachte wijziging van het bestemmingsplan af te wachten.
De opslag heeft verdachte geen financieel voordeel opgeleverd.
Er is sprake van een zeer grote overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 mei 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich ontdaan van afvalstoffen door deze op een perceel te storten. Verdachte heeft daarmee het risico genomen op vervuiling van de bodem. Daarnaast heeft verdachte gedurende meerdere jaren afvalstoffen opgeslagen zonder dat daartoe een vergunning verleend was. Hiermee heeft verdachte belemmerd dat er tijdig en vooraf zicht was op de milieuaspecten die verbonden waren aan een dergelijke opslag.
Verdachte is, voorafgaand aan de gepleegde feiten, eerder met justitie in aanraking gekomen voor het plegen van soortgelijke delicten.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin in sterke mate rekening met de omstandigheid dat de gemeente Barneveld ernstig tekort is geschoten in haar handhavingsplicht.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat sprake is van een behoorlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een geldboete van € 25.000,- waarvan € 12.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering
In het dossier bevindt zich een vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] Nu deze vordering ziet op een, gelet op het daarop vermelde parketnummer, andere zaak, zal de rechtbank de benadeelde partij kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 47, 51 en 91 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 8.1 tweede lid in verbinding met 8.1 eerste lid en 10.2 eerste lid van de Wet milieubeheer.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een geldboete van € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro);
- -
bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete groot € 12.500,-, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
- -
dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
Dit vonnis is gegeven door mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. G. Noordraven en mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑09‑2015
Proces-verbaal, p. 50, 51; schriftelijke bescheiden zijnde foto’s van het erf, p. 52 t/m 59; proces-verbaal, p. 65, 66; een schriftelijk bescheid zijnde een foto van het erf, p. 67.
Verklaring [medeverdachte] ter terechtzitting van 3 september 2015; proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 262; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 288.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 259, 260; verklaring [medeverdachte] ter terechtzitting van 3 september 2015; een schriftelijk bescheid zijnde een uittreksel Kamer van Koophandel, p. 276, 277.
Verklaring [medeverdachte] ter terechtzitting van 3 september 2015.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 262.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 266, 267.
Een schriftelijk bescheid zijnde genoemde brief, p. 234 van SVO 004.000, map 1.
Een schriftelijk bescheid zijnde genoemde tekening, p. 233 van SVO 004.000, map 1.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] , p.334, 335.
Proces-verbaal, p. 50; schriftelijk bescheid zijnde de foto op p. 52.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , p. 290, 291.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , p. 352, 353.
Verklaring [medeverdachte] ter terechtzitting van 3 september 2015; een schriftelijk bescheid zijnde de factuur, SVO 008.003, p. 7.
Verklaring [medeverdachte] ter terechtzitting van 3 september 2015; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] p. 260, 261, 269; een schriftelijk bescheid zijnde een uittreksel Kamer van Koophandel, p. 276, 277.
Verklaring [medeverdachte] ter terechtzitting van 3 september 2015.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 261.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] , p. 300, 301.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 4] , p. 301.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 5] , p. 341 t/m 343.
Een schriftelijk bescheid zijnde het genoemde e-mailbericht, SVO 015.000, p. 6.