Einde inhoudsopgave
Toezichtbeleidsbrief erkenninghouders RDW 2018
Bijlage Erkenninghouder tachografen 2019
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2019
- Bronpublicatie:
03-06-2019, Stcrt. 2019, 34410 (uitgifte: 24-06-2019, regelingnummer: JBZ 2019-2620)
- Inwerkingtreding
25-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-06-2019, Stcrt. 2019, 34410 (uitgifte: 24-06-2019, regelingnummer: JBZ 2019-2620)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
- Hoofdstuk 1.
Toelichting op de Bijlage Erkenninghouder Tachografen
- 1.1.
Toelichting
- 1.2.
Indeling
- 1.3.
Titel
- 1.4.
Erkenningen en bevoegdheden
- 1.5.
Meerdere werkplaatsen
- Hoofdstuk 2.
Positie van de RDW
- 2.1.
Basis van het toezicht
- 2.2.
Wijze van toezicht houden
- 2.3.
Frequentie van het toezicht
- 2.4.
Risico gestuurd toezicht
- Hoofdstuk 3.
Positie van de erkenninghouder
- 3.1.
Voorschriften
- 3.1.1.
Het verlenen van medewerking tijdens de steekproef
- 3.1.2.
Documentatie
- 3.1.3.
Erkenningsschild
- 3.1.4.
Financiële verplichting
- 3.1.5.
Instrueren van uw personeel
- 3.1.6.
Bewaarplicht stukken
- 3.1.7.
Werkplaatsen en inrichtingen
- 3.1.8.
Datacommunicatie met de RDW
- 3.1.9.
Apparatuur
- 3.2.
Maatregelen
- 3.4.
Handhaving tachografen
- Hoofdstuk 4.
Overtredingen en sancties
- 4.1.
Vaststellen van een overtreding
- 4.2.
Zienswijze
- 4.3.
Ingangsdatum
- 4.4.
Verjaringstermijn
- 4.5.
Categorisering overtredingen en stroomschema
- 4.6.
Soorten sancties
- Hoofdstuk 5.
Bezwaar en beroep
- 5.1.
Second opinion over het resultaat van een steekproefcontrole
- 5.1.a.
Klacht
- 5.1.1.
Hoorzitting
- 5.1.2.
Opschorten
- 5.2.
Beroep
- 5.3.
Voorlopige voorziening
- Hoofdstuk 6.
Erkenningseisen
- 6.1.
Eisen aan de werkplaats of inrichting
- 6.2.
Beoordeling erkenningseisen van de werkplaatsruimte en de apparatuur
Hoofdstuk 1. Toelichting op de Bijlage Erkenninghouder Tachografen
1.1. Toelichting
De Bijlage Erkenninghouder Tachografen is een bijlage bij het Algemeen Deel Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW. In deze bijlage vindt u de specifieke bepalingen voor de erkenninghouder tachografen. Voor een volledig beeld van het toezichtbeleid van de RDW dient u eerst het Algemeen Deel te lezen.
Zoekt u een specifiek onderwerp in deze bijlage, dan raden wij u aan het hele hoofdstuk te lezen waarin het onderwerp wordt behandeld.
1.2. Indeling
(Zie Algemeen Deel)
Het zwart gearceerde onderdeel van de Toezichtbeleidsbrief is van toepassing voor u als erkenninghouder Tachografen.
1.3. Titel
Deze bijlage is getiteld: Bijlage Erkenninghouder Tachografen van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW.
1.4. Erkenningen en bevoegdheden
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
1.5. Meerdere werkplaatsen
Uitbreiding of wijziging van een erkenning met werkplaats is niet mogelijk indien een overtreding is geconstateerd waarvoor een sanctie wordt opgelegd. Dit geldt eveneens als de sanctie is opgelegd en ten tijde van de effectuering van de sanctie.
Voor mobiele onderzoekseenheden geldt dat hiervoor vanaf 15 juni 2019 geen erkenning meer aangevraagd kan worden. Voor de bestaande mobiele onderzoekseenheden geldt dat er vanaf 1 januari 2020 bij inrichtingen werkzaamheden verricht moeten worden. Hiervoor geldt dan wel dat er aantoonbaar afwisselend onderzoeken moeten worden verricht in de op de bijlage bij het erkenningsbesluit van de erkenning vermeldde inrichtingen.
In beginsel wordt een sanctie per mobiele onderzoekseenheid dan wel werkplaats van een erkenninghouder opgelegd.
Hoofdstuk 2. Positie van de RDW
2.1. Basis van het toezicht
De RDW houdt toezicht op de verleende erkenning tachografen. De basis van het toezicht is vastgelegd in de Verordening EU nr. 165/2014, de Arbeidstijdenwet Vervoer[lees: Arbeidstijdenwet], het Arbeidstijdenbesluit[lees: Arbeidstijdenbesluit vervoer], de Regeling tachografen en de Regeling tachograafkaarten.
2.2. Wijze van toezicht houden
(Zie Algemeen deel).
Bij een steekproefsgewijze controle beoordeelt de RDW primair de kwaliteit van de werkzaamheden aan de tachograaf. Bij een technische audit (periodiek controlebezoek) wordt vooral getoetst of u zich aan de erkenningseisen en procedure van de werkzaamheden houdt.
2.3. Frequentie van het toezicht
De frequentie van het toezicht door middel van steekproefsgewijze controle afhankelijk van het aantal door u uitgevoerde werkzaamheden en de resultaten van de steekproefsgewijze controle. Dit wordt bijgehouden in een cusumsysteem.
De RDW brengt u daarnaast in beginsel één keer per drie jaar een technische audit.
2.4. Risico gestuurd toezicht
Risico gestuurd toezicht houdt in dat bedrijven die minder goed of aantoonbaar slecht presteren op het gebied van naleving van de regels vaker gecontroleerd worden dan bedrijven die aantoonbaar de regels en instructies goed naleven.
Hoofdstuk 3. Positie van de erkenninghouder
Als erkenninghouder tachografen mag u werkzaamheden aan tachografen laten uitvoeren door een bevoegde tachograaftechnicus. Dit moet gebeuren in de door u opgegeven werkplaats of inrichting. De tachograaftechnicus moet beschikken over een bevoegdheidspas en werkplaatskaart. Deze werkplaatskaart wordt afgegeven door de KIWA. Nadere informatie over het aanvragen en verkrijgen van een werkplaatskaart kunt u vinden op www.kiwa.nl .
De erkenning brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Door uw handelen kan het toezicht op de arbeidstijden van uw klanten worden beïnvloed.
In de Regeling tachografen is beschreven aan welke eisen u permanent moet voldoen en hoe u uw erkenning moet gebruiken. In de Regeling tachograafkaarten is beschreven welke rechten en plichten er aan het houden van een tachograafkaart zijn verbonden.
U kunt deze Regelingen vinden op www.wetten.nl en in het Handboek Tachograaf.
De erkenning tachografen kan op twee manieren worden uitgevoerd: mobiel met inrichtingen en niet-mobiel (vaste werkplaats). Indien er onderscheid gemaakt moet worden tussen een erkenninghouder met een vaste werkplaats en een erkenninghouder met een mobiele onderzoek-eenheid met inrichtingen, is dit in de tekst aangegeven.
Het afmelden van voertuigen mag uitsluitend plaatsvinden tijdens de in het Handboek Tachograaf opgegeven tijden. Raadplegen van de datum eerste toelating, opmaken van een manipulatieformulier en een zegelverbrekingsformulier kan ook buiten de openingstijden van de RDW.
3.1. Voorschriften
Op 4 februari 2014 is de Verordening EU nr. 165/2014 vastgesteld en geldt vanaf 2 maart 2016. In de Regeling tachografen staan aanvullende nationale voorschriften beschreven voor de werkzaamheden aan tachografen. Om uw erkenning naar behoren te kunnen gebruiken heeft u naast de verplicht gestelde documentatie de verordening nodig.
Samengevat moet u bij het verrichten van werkzaamheden aan de tachograaf in ieder geval aan de volgende voorschriften voldoen:
- a.
Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt de datum eerste toelating van het voertuig vastgesteld door de RDW website te raadplegen. Indien het een niet Nederlands voertuig betreft moet u het buitenlandse kentekenbewijs hiervoor raadplegen.
- b.
Tijdens de werkzaamheden moet een manipulatiecontrole worden uitgevoerd. Bij vaststelling van manipulatie of aanwezigheid van manipulatieapparatuur moet dit zo spoedig mogelijk bij de Dienst Wegverkeer gemeld worden door middel van het manipulatiemeldingsformulier. Dit formulier kunt u terugvinden in het handboek en digitaal opmaken in het daarvoor bestemde en ter beschikking gestelde RDW systeem. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een tachograaftechnicus met gebruik van de vereiste apparatuur en gereedschappen. Daarna verzegelt de tachograaftechnicus de tachograaf en sluit hij de werkzaamheden af met een proefrit om te controleren of de tachograaf functioneert. Indien de werkzaamheden niet of niet volledig kunnen worden afgerond moet u een zegelverbrekingsformulier opmaken in het daarvoor bestemde en ter beschikking gestelde RDW systeem.
- c.
Indien de tachograaftechnicus de digitale tachograaf buiten bedrijf stelt of in een ander voertuig installeert en alleen als het niet mogelijk is om de gegevens veilig te stellen, wordt dit direct aan de Dienst Wegverkeer gemeld. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het Certificaat van onmogelijkheid van gegevensoverdracht dat u eveneens digitaal kunt opmaken in het daarvoor bestemde en ter beschikking gestelde RDW systeem;
- d.
Van alle werkzaamheden worden de gegevens vastgelegd op een registerkaart.
- e.
Na de werkzaamheden wordt het voertuig door de tachograaftechnicus met pasnummer van de bevoegdheidspas en de daarbij behorende pincode via datacommunicatie afgemeld bij de RDW.
- f.
Na de melding werkzaamheden wordt het oude installatieplaatje verwijderd en een nieuw installatieplaatje met onuitwisbare gegevens op het voertuig aangebracht. Dit moet in de nabijheid van de tachograaf worden bevestigd op een vast voertuigonderdeel, op een goed waarneembare plek in de bestuurdersruimte. Het bedoelde installatieplaatje wordt niet eerder aangebracht dan nadat is vastgesteld dat de tachograaf goed is afgesteld en verzegeld en door de Dienst Wegverkeer is medegedeeld dat:
- •
de bedoelde melding niet leidt tot een steekproefsgewijze controle van de werkzaamheden door de Dienst Wegverkeer; of
- •
de melding leidt tot een steekproefsgewijze controle van de werkzaamheden, maar dat deze steekproefcontrole niet binnen 90 minuten na de melding wordt begonnen; dan wel
- •
de melding leidt tot een steekproefsgewijze controle van de werkzaamheden en deze controle heeft geleid tot een goedkeuring van de betreffende werkzaamheden.
Ik wijs u er met nadruk op dat de werkplaatskaart uitsluitend voor werkzaamheden aan de tachograaf mag worden gebruikt en voorts ook werkzaamheden, inclusief de manipulatiecontrole, van voertuigen met een niet Nederlands kenteken moeten worden afgemeld. In dat geval moet het volledige identificatienummer worden gebruikt bij de melding.
Sleutelen in quarantainetijd
Het is ten strengste verboden om tussen het afmelden van het voertuig en de komst van de steekproefcontroleur aan het afgemelde voertuig en de tachograaf te sleutelen of metingen te verrichten. Alleen dan kan de RDW tijdens de steekproefcontrole een goed beeld krijgen van de kwaliteit van de werkzaamheden. Het (laten) aanbrengen van wijzigingen of metingen (laten) verrichten aan een afgemeld voertuig of tachograaf door een in de werkplaats of inrichting aanwezig persoon, of dit nu uw personeel, klant of andere relatie betreft, vóór aankomst van de steekproefcontroleur, wordt ‘sleutelen in quarantainetijd’ genoemd. Als er tijdens de uitvoering van de steekproefcontrole, inclusief de second opinion zonder toestemming van de RDW-medewerker aan het voertuig of de tachograaf wijzigingen worden aangebracht wordt dit ook aangemerkt als sleutelen in quarantainetijd.
3.1.1. Het verlenen van medewerking tijdens de steekproef
Uw medewerking aan een steekproef wordt op onderstaande wijze van u verwacht. Als werkzaamheden aan de tachograaf in de steekproef valt, is de tachograaftechnicus die de werkzaamheden heeft uitgevoerd en het voertuig heeft afgemeld verplicht aanwezig. Aan de steekproef moet alle medewerking worden verleend. Naast de aanwezigheid van de tachograaftechnicus betekent dit dat hij ook meteen feitelijke assistentie verleent, door onder meer zijn werkplaatskaart ter beschikking te stellen. Ook moet hij de ruimte en deugdelijk functionerende apparatuur ter beschikking stellen.
3.1.1.1. Aanwezigheid tijdens de steekproef
U als erkenninghouder bent ervoor verantwoordelijk dat het voertuig en de tachograaftechnicus aanwezig zijn en blijven zodat de steekproefcontroleur van de RDW de steekproef kan uitvoeren. Heeft u een erkenning voor een mobiele onderzoek-eenheid tachografen, dan geldt dat ook de mobiele onderzoek-eenheid, bij de steekproef aanwezig moet zijn.
Is de steekproefcontroleur niet binnen 90 minuten in uw werkplaats of inrichting aanwezig, dan mag u het voertuig vrijgeven. Het voertuig hoeft dan ook niet meer beschikbaar te zijn voor de RDW.
Als een voertuig in de steekproef valt moet u al het mogelijke doen om te voorkomen dat het voertuig de werkplaats of inrichting verlaat. U doet dit bijvoorbeeld door uw klanten goed te informeren over de steekproef, hen niet op de werkzaamheden te laten wachten, hun vervangend vervoer aan te bieden of hen weg te laten brengen. In ieder geval moet u uw klant voorafgaand aan de werkzaamheden duidelijk maken dat de mogelijkheid bestaat dat zijn voertuig in de steekproef valt en dat hij verplicht is hieraan mee te werken. Als een voertuig de werkplaats of inrichting verlaat, voordat de steekproef kon worden uitgevoerd, dan meldt u dit direct telefonisch bij het ACN kantoor te Zwolle van de RDW en niet pas bij aankomst van de steekproefcontroleur.
De aanwezigheid van het kentekenbewijs bij aankomst van de steekproefcontroleur, bijvoorbeeld omdat het voertuig uw eigendom is of in uw bedrijfsvoorraad is opgenomen, vormt een aanwijzing dat het voertuig aanwezig is geweest, maar maakt de overtreding niet ongedaan en is om die reden dan ook geen bijzonder feit of omstandigheid.
3.1.2. Documentatie
Als erkenninghouder tachografen moet u beschikken over de werkplaatshandboeken en documentatie die door de fabrikant of importeur van de tachografen wordt voorgeschreven voor die merken en types tachograaf waaraan u werkzaamheden laat verrichten. Uw tachograaftechnicus moet hier ook over kunnen beschikken. Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van het actuele Handboek Tachograaf.
3.1.3. Erkenningsschild
Bent u een erkenninghouder met een mobiele onderzoek-eenheid met inrichtingen, dan hoeft u geen erkenningsschild of raamstickers te voeren. Bij beëindiging van uw bedrijf moet u het aan u toegekende merkteken direct inleveren bij de RDW.
3.1.4. Financiële verplichting
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
3.1.5. Instrueren van uw personeel
(zie Algemeen deel)
Bevoegd personeel
Voor de erkenninghouder van tachografen geldt dat de tachograaftechnicus per erkende werkplaats of mobiele onderzoekseenheid over maximaal één werkplaatskaart mag beschikken. Deze heeft hij nodig om de werkzaamheden aan tachografen te verrichten. De werkplaatskaarten die zijn afgegeven op uw erkenning vallen onder uw verantwoordelijkheid en mogen de werkplaats of mobiele onderzoekseenheid niet verlaten. De werkplaatskaarten moeten ontoegankelijk voor onbevoegden opgeborgen zijn.
Een examen en bevoegdheidsverlenging tachograaftechnicus kan gedaan worden bij het IBKI. De tachograaftechnicus ontvangt na diplomering een bevoegdheidspas en pincode van de RDW die 4 jaar geldig is. Voor verlenging van de bevoegdheid moet de tachograaftechnicus opnieuw met goed gevolg een toets afleggen.
De bevoegdheidspas en pincode moet worden gebruikt voor het afmelden van de tachografen in het RDW register. Deze verstrekte pas en pincodes zijn persoonsgebonden en mogen niet door iemand anders worden gebruikt. Ook u als erkenninghouder moet er zorg voor dragen dat het gebruik van de pincode persoonsgebonden is en blijft.
Overig personeel
Om de regelgeving goed te kunnen naleven en de erkenning in stand te houden, moet het personeel in ieder geval over de volgende zaken zijn geïnformeerd:
- –
het gebruik van de werkplaatskaarten en pincodes is persoonsgebonden;
- –
alleen de tachograaftechnicus mag werkzaamheden aan de tachograaf verrichten;
- –
afmelden mag alleen door de tachograaftechnicus worden gedaan;
- –
het voertuig, bevoegdheidspas en de werkplaatskaart moeten aanwezig zijn bij een steekproef;
- –
de tachograaftechnicus moet aan de steekproef feitelijk assistentie verlenen.
3.1.6. Bewaarplicht stukken
In de Regeling tachografen staat in hoofdstuk 4 aangegeven welke gegevens u goed geordend in een register moet bewaren voor een periode van 3 jaar, dit geldt ook voor de ongeldige werkplaatskaarten en de zogenoemde technische print out en print out gebeurtenissen.
Als u de gegevens geheel of gedeeltelijk geautomatiseerd vastlegt, bewaart, raadpleegt of verstrekt is de AVG van toepassing. Dit houdt onder meer in, dat u een verwerking van persoonsgegevens moet aanmelden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Dit kan eenvoudig door middel van een formulier dat u kunt downloaden van het internet.
3.1.7. Werkplaatsen en inrichtingen
Als erkenninghouder tachografen moet u beschikken over een werkplaats die goed verwarmd, behoorlijk af te sluiten en goed verlicht is.
Vanaf 1 juli 2020 moet u als erkenninghouder voor elke werkplaats in het bezit zijn van een deugdelijke hefinrichting of inspectieput. Voor erkenninghouders van mobiele onderzoekseenheden geldt dat voor 1 januari 2020 de lijst met inrichtingen moet zijn aangeleverd bij de RDW en in die inrichtingen per 1 juli 2020 eveneens een hefinrichting of inspectieput aanwezig moet zijn.
Wat de RDW onder deugdelijk verstaat van deze voorzieningen leest u in hoofdstuk 6.
3.1.8. Datacommunicatie met de RDW
Om uw erkenning goed te kunnen gebruiken, heeft u toegangscodes en certificaten ontvangen van de RDW. Deze heeft u nodig voor de datacommunicatie met de RDW zodat u tachograafwerkzaamheden kunt afmelden. De toegangscodes en certificaten mogen uitsluitend voor de aan u verstrekte erkenning en de daaraan gekoppelde werkplaats of mobiele onderzoekseenheid worden gebruikt.
3.1.9. Apparatuur
In de Regeling tachografen staat beschreven over welke apparatuur en gereedschap u moet beschikken. Dit kan door de fabrikant of importeur voorgeschreven apparatuur zijn of door de RDW daaraan gelijkwaardig geachte apparatuur. Het gaat hierbij veelal om specifieke meetapparatuur en gereedschap. Alle apparatuur en gereedschap moeten deugdelijk zijn en in goede staat verkeren.
3.2. Maatregelen
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
3.4. Handhaving tachografen
Als blijkt dat werkzaamheden aan de tachograaf niet zijn afgemeld bij de RDW, maar er wel een installatieplaatje is aangebracht, of de instellingen van het tachograaf zijn gewijzigd zonder dit bij de RDW af te melden, wordt dit aangemerkt als een overtreding.
Hoofdstuk 4. Overtredingen en sancties
4.1. Vaststellen van een overtreding
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
4.2. Zienswijze
In aanvulling op het Algemeen Deel geldt dat in de regel de medewerker van de RDW een afspraak met u maakt over het in persoon naar voren brengen van uw zienswijze en uw bedrijf hiervoor zal bezoeken. Indien u uw zienswijze schriftelijk kenbaar wil maken dan heeft u hiervoor één week de tijd nadat u bent benaderd door de RDW medewerker voor een afspraak.
4.3. Ingangsdatum
Als u een erkenning heeft ten behoeve van uw eigen wagenpark, treedt iedere sanctie onmiddellijk in werking.
4.4. Verjaringstermijn
(Zie Algemeen Deel)
Als grondslag voor de verjaringstermijn geldt de datum van constatering van de overtreding.
4.5. Categorisering overtredingen en stroomschema
(Zie Algemeen Deel)
Voorbeelden van categorie I overtredingen:
- –
tijdens de steekproef defecte apparatuur;
- –
gegevens in het register of op registerkaart niet volledig of juist vastgelegd;
- –
niet vooraf doorgeven van wijzigingen ten aanzien van de erkenning;
- –
niet kunnen tonen certificaat van undownloadability of manipulatiemeldingsformulier;
- –
niet aanwezig zijn van de testschijf bij de registerkaart;
- –
beheer werkplaatskaarten niet op orde;
- –
voorgeschreven apparatuur niet gebruikt.
Voorbeelden van categorie II overtredingen:
signaalsnelheid snelheidsbegrenzer onjuist ingesteld
Voorbeelden van categorie III overtredingen:
- –
kwaliteit ten aanzien van de werkzaamheden op basis van de Regeling Cusumsysteem tachografen:
- •
cusumstand van 12 wordt bereikt of overschreden;
- •
één afzonderlijke cusumbijdrage van 10 of hoger
- •
apert onjuiste werkzaamheden
- –
sleutelen in quarantainetijd;
- –
geen of onvoldoende medewerking verlenen tijdens een steekproef:
- •
voertuig en/of mobiele onderzoek-eenheid niet aanwezig;
- •
tachograaftechnicus niet aanwezig bij de steekproefcontrole;
- •
vereiste apparatuur niet ter beschikking gesteld
- –
voertuig / werkzaamheden niet afgemeld;
- –
(oude) werkplaatskaart niet aanwezig;
- –
werkzaamheden uitgevoerd door onbevoegde persoon;
- –
onbevoegd gebruik van de werkplaatskaart, bevoegdheidspas en/of pincode;
- –
onterecht of niet afgeven certificate van undownloadability;
- –
onvolledige werkzaamheden / ontbreken zegelverbrekengsformulier[lees: zegelverbrekingsformulier] (niet conform Verordening EU nr. 165/2014);
- –
niet downloaden massageheugen;
- –
vastgestelde manipulatie niet gemeld.
Voorbeelden van categorie IV overtredingen:
fraude
- –
kwaliteit ten aanzien van de onderzoek eisen op basis van de Regeling Cusumsyteem Erkenninghouders tachografen: één afzonderlijke cusumbijdrage van 25 of hoger
- –
ondermijning van het toezicht, zoals:
- •
verbaal en/of fysiek geweld of dreiging daarmee;
- •
niet verlenen van toegang tot de werkplaats of inrichting;
- •
intimidatie.
Het is mogelijk dat een overtreding geconstateerd wordt die niet specifiek als voorbeeld benoemd is. De RDW heeft het recht deze overtreding te categoriseren en te sanctioneren.
Meervoudige overtredingen
Indien de som van de een meervoudige overtreding hoger is dan III wordt een sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van 6 maanden opgelegd.
4.6. Soorten sancties
(zie Algemeen deel)
Hoofdstuk 5. Bezwaar en beroep
5.1. Second opinion over het resultaat van een steekproefcontrole
Als u het niet eens bent met het resultaat van de steekproefcontrole, kunt u hiertegen in beroep gaan. U moet dit direct aangeven aan de steekproefcontroleur en vermelden op het steekproefcontrolerapport. De RDW-medewerker belt dit dan door. De RDW zal vervolgens een nieuw onderzoek instellen naar het besluit van de steekproefcontroleur. Voorwaarde is wel dat het voertuig in ongewijzigde staat beschikbaar blijft. De steekproefcontroleur zal aanwezig blijven.
5.1.a. Klacht
Bij klachten van belanghebbenden of constateringen van de politie of IL&T zal door een deskundige van de RDW onderzocht worden of het installatieplaatje ten onrechte is aangebracht. Indien bij het onderzoek vast komt te staan dat, gelet op het tijdsbestek, het installatieplaatje ten onrechte is aangebracht op de datum van afmelding, zal dit meetellen in het voornoemde cusumsysteem.
5.1.1. Hoorzitting
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
5.1.2. Opschorten
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor dit onderdeel geen bijzonderheden.
5.2. Beroep
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
5.3. Voorlopige voorziening
(Zie Algemeen Deel)
Er zijn voor deze paragraaf geen bijzonderheden.
Hoofdstuk 6. Erkenningseisen
6.1. Eisen aan de werkplaats of inrichting
In dit hoofdstuk leest u hoe een aantal erkenningseisen bij het toezicht van de RDW wordt beoordeeld.
Bij de aanvraag van een erkenning wordt onderzocht of u voldoet aan de erkenningseisen. Hiervoor geldt dat u onder meer de beschikking moet hebben over ruimte en apparatuur. U moet permanent aan deze eisen voldoen. De periodieke controlebezoeken door de RDW zijn primair bedoeld om te beoordelen of u nog aan deze eisen voldoet, maar dit kan eveneens ten tijde van steekproeven plaatsvinden.
6.2. Beoordeling erkenningseisen van de werkplaatsruimte en de apparatuur
Verlichting
Onder goede verlichting in de ruimte wordt verstaan dat de gemiddelde lichtopbrengst minimaal 300 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. Bij twijfel wordt de lichtopbrengst in de ruimte vastgesteld aan de hand van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter. Dit gebeurt als volgt:
- 1.
onder de hefinrichting of in de inspectieput, met daarop een voertuig, wordt op 1 meter afstand van het voertuig aan alle zijden van het voertuig de lichtsterkte gemeten (hierbij wordt de lichtcel naar de lichtbron gehouden);
- 2.
aan beide zijden van de voor- en achterzijde van het voertuig wordt de lichtsterkte gemeten op 1 meter afstand (hierbij wordt de luxmeter op 1 meter hoogte gehouden en wordt de lichtcel van de luxmeter naar het voertuig gericht);
- 3.
de gemiddelde waarde van deze vier metingen moet minimaal 300 lux bedragen.
Verwarming
De ruimte moet voldoende verwarmd zijn. Dit houdt in dat de gemiddelde temperatuur in de ruimte minimaal 10 graden Celsius is. De verwarming moet van een dusdanige capaciteit zijn dat de ruimte na het openen van de deuren voldoende verwarmd is en blijft. De apparatuur moet gebruikt worden binnen het door de fabrikanten opgegeven temperatuurbereik van deze apparatuur.
De verwarming moet op een veilige manier zijn uitgevoerd. Dit houdt in dat de verwarmingsapparaten waarin een brander is gemonteerd, deze brander niet direct van buitenaf te benaderen mag zijn. Het zogenaamde open vuur is niet toegestaan.
Hefinrichting
Onder een doelmatige hefinrichting wordt verstaan:
- –
De afrijbeveiliging werkt volledig als een voertuig op de hefinrichting staat. Dit geldt voor zowel de voorzijde als de achterzijde van het voertuig. De afrijbeveiliging mag niet zijn verwijderd.
- –
De hefinrichting moet zijn voorzien van een goed werkende valbeveiliging.
- –
De bediening en beveiliging van de hefinrichting verkeren in goede staat en werken op de correcte wijze.
- –
De elektrische installatie aan de hefinrichting vertoont geen gebreken.
- –
De hefkabels zijn onbeschadigd.
- –
De hydraulische onderdelen lekken niet.
- –
De hefinrichting is aan alle zijden toegankelijk. De vrije ruimte rondom de hefinrichting is minimaal 0,5 meter. De eventueel aanwezige oprijplaten worden bij de beoordeling van de vrije ruimte buiten beschouwing gelaten.
- –
De hefinrichting is voorzien van voldoende verlichting. De verlichting van de hefinrichting moet voldoen aan onderstaande eisen:
- •
De verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen.
- •
De hefinrichting is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst onder de inrichting minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. In geval van twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door het uitvoeren van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter. Dit gebeurt als volgt:
- 1.
midden op de hefinrichting wordt een voertuig geplaatst;
- 2.
bij ieder wiel wordt de lichtsterkte gemeten, daarbij wordt de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de hefinrichting gericht;
- 3.
de gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen.
De deugdelijkheid en goede staat van onderhoud van de hefinrichting blijkt uit een minimaal eenmaal per jaar, door een bij de RDW aangemelde en geaccepteerde voor hefinrichtingen gecertificeerd bedrijf of persoon, afgegeven certificaat en geldige goedkeursticker hiervoor heeft afgegeven aan de erkenninghouder.
Inspectieput
Onder een doelmatige inspectieput wordt het volgende verstaan:
- –
De inspectieput is vrij toegankelijk:
- •
Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer is dan 3.500 kg moet, indien een voertuig op de inspectieput staat, minimaal één uitgang vrij toegankelijk zijn. Er moet minimaal 1 meter vrije ruimte aanwezig zijn.
- •
Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer is dan 3.500 kg moet, indien een voertuig op de inspectieput staat, een vrije ruimte aan de voor- of achterzijde van het voertuig van minimaal 1 meter aanwezig zijn. (dit betekent voertuiglengte plus 1 meter)
- •
De uitgangen dienen te allen tijde vrij van obstakels en toegankelijk te zijn.
- •
De inspectieput is toegankelijk door middel van een vaste trap of een vast klimijzer.
- –
In de inspectieput is geen water en/of andere vloeistof aanwezig.
- –
De elektrische installatie in de inspectieput vertoont geen gebreken. Deze is zodanig uitgevoerd dat de afzuiginstallatie minstens 30 seconden in werking is voordat de verlichting kan worden ingeschakeld of een ander punt onder spanning wordt gebracht.
- –
De inspectieput is voorzien van een mechanische afzuiginstallatie waarmee dampen (bijvoorbeeld LPG of benzine) doeltreffend worden afgezogen. Daartoe dient:
- •
aan beide zijden van de inspectieput afzuigkanalen te zijn aangebracht waarin gelijkmatig verdeeld over de lengte, afzuigopeningen aanwezig zijn;
- •
de capaciteit van de afzuiginstallatie per minuut ten minste één kubieke meter lucht per vierkante meter inspectieput te bedragen;
- •
de verbinding met de buitenlucht te bestaan uit een onbrandbare buisleiding met een inwendige diameter van minimaal 150 mm;
- •
de ventilatormotor van de afzuiginstallatie zich buiten de luchtstroom te bevinden of explosieveilig uitgevoerd te worden;
- •
de afvoergassen minstens 1 meter boven het dak van de keuringsinrichting te worden afgevoerd, buiten de nabijheid van ramen en deuren.
Toelichting: indien aantoonbaar op een andere wijze aan de eisen met betrekking tot afzuiging kan worden voldaan, dan kan dit door de RDW worden geaccepteerd. Het aantoonbaar maken dient te gebeuren aan de hand van een verklaring van de fabrikant/leverancier en in overleg met de RDW.
- –
De inspectieput is voorzien van voldoende verlichting. De verlichting van de inspectieput moet voldoen aan onderstaande eisen:
- •
De verlichtingsarmaturen mogen niet beschadigd zijn en moeten zijn voorzien van beschermkappen.
- •
De inspectieput is gelijkmatig verlicht waarbij de gemiddelde lichtopbrengst onder de inrichting minimaal 200 lux bedraagt. De lichtopbrengst wordt bepaald door visuele controle. Bij twijfel wordt de lichtopbrengst vastgesteld door middel van een lichtmeting. De lichtmeting wordt uitgevoerd met een luxmeter, op de volgende wijze:
- 1.
midden op de inspectieput wordt een voertuig geplaatst;
- 2.
bij ieder wiel wordt de lichtsterkte gemeten; daarbij wordt de lichtcel van de luxmeter naar het midden van de inspectieput gericht;
- 3.
de gemiddelde waarde van deze metingen dient minimaal 200 lux te bedragen.