Tweede Kamer, 2017-2018, 34 940, nr. 3., pagina 2.
Rb. Den Haag, 10-01-2022, nr. 20, 7700
ECLI:NL:RBDHA:2022:71, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
10-01-2022
- Zaaknummer
20_7700
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:71, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 10‑01‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:3309, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 10‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Eiseres verdient in 2019 € 1.173 meer dan het norminkomen, waardoor € 3.618 aan teveel ontvangen huurtoeslag is teruggevorderd. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de terugvordering te matigen tot € 2.600. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de wet per 1 januari 2020 is gewijzigd om situaties als die van eiseres te voorkomen. Beroep gegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/7700
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 9 november 2020 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 7 december 2020 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en mr. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Bij beschikking van 27 december 2018 is aan eiseres een voorschot huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2019 verleend van € 3.618. Het voorschot is gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van € 0.
2. Uit een melding van de Basisregistratie inkomen (BRI) volgt dat het toetsingsinkomen van eiseres over het berekeningsjaar 2019 € 23.873 bedraagt.
3. Bij beschikking van 10 juli is het recht op huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2019 definitief berekend op € 0. Daarbij is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 23.873. Verweerder heeft € 3.618 aan toegekende huurtoeslag teruggevorderd.
Geschil4.In geschil is of over het berekeningsjaar 2019 terecht € 3.618 aan toegekende huurtoeslag is teruggevorderd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de terugvordering. Niet in geschil is dat het toetsingsinkomen van eiseres hoger is dan de maximale inkomensgrens en dat het recht op huurtoeslag juist is berekend.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de terugvordering gematigd dient te worden. Daartoe heeft zij erop gewezen dat een overschrijding van het toetsingsinkomen met een bedrag van € 1.173 ten gevolge heeft dat zij € 3.618, ofwel twee maandsalarissen, moet terugbetalen en dat zij beter af was geweest als zij net onder de maximale inkomensgrens was gebleven, omdat dan niet het volledige bedrag aan huurtoeslag zou zij teruggevorderd. Eiseres is noodgedwongen weer bij haar ouders gaan wonen omdat zij de huur niet meer kon betalen. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende oog gehad voor de omstandigheden van het geval.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de teveel ontvangen huurtoeslag terecht in zijn geheel teruggevorderd.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a,van de Wet op de huurtoeslag (Wht) bedraagt het norminkomen bij een eenpersoonshuishouden in 2019 € 22.700. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt geen huurtoeslag toegekend indien het rekeninkomen meer bedraagt dan dit norminkomen.
8. Per 1 januari 2020 is een wetswijziging in werking getreden, waarbij de maximale inkomensgrens voor toekenning van huurtoeslag is komen te vervallen. In de wetsgeschiedenis is hierover het volgende opgenomen:
“2.2 Vervallen maximale inkomensgrenzen
Op grond van de Wht bestaat er geen recht op huurtoeslag als het inkomen van het huishouden meer bedraagt dan de in de Wht opgenomen maximale inkomensgrenzen. Na deze maximale inkomensgrenzen vervalt het recht op huurtoeslag volledig. Tot deze grenzen wordt de huurtoeslag geleidelijk afgebouwd. Het bestaan van deze maximale inkomensgrenzen zorgt ervoor dat een beperkte stijging van het inkomen kan leiden tot verlies van de volledige huurtoeslag. Op grond van het voorliggende wetsvoorstel vervallen deze maximale inkomensgrenzen. Met het vervallen van de maximale inkomensgrenzen wordt de huurtoeslag over een langer inkomenstraject afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij bij een beperkte stijging van het inkomen ineens de volledige huurtoeslag vervalt en wordt armoedeval voorkomen.”1.
en
“3.1 Gevolgen voor de burger
(…)
Het vervallen van de maximale inkomensgrenzen heeft voor huidige huurtoeslagontvangers bij een gelijkblijvend inkomen geen effect. Wel wordt voorkomen dat deze groep bij een beperkte stijging van het inkomen direct de hele toeslag kan verliezen. Dit leidt vaak ook tot terugvorderingen van al uitgekeerde voorlopige toeslagen. Op dit moment moeten circa 77.000 huurtoeslagontvangers achteraf hun volledige huurtoeslag terugbetalen omdat ze op grond van hun inkomen alsnog geen recht op huurtoeslag blijken te hebben.”2.
9. In artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, eiseres het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 23 oktober 20193.overwogen dat in artikel 26 van de Awir weliswaar een betalingsverplichting is neergelegd, maar dat hierin niet imperatief is voorgeschreven dat het gehele bedrag moet worden teruggevorderd. De bepaling biedt verweerder dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) rechtstreeks bij een beschikking betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de huurtoeslag aan de orde konden komen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, van de Awir mogen de nadelige gevolgen van die beschikking voor eiseres namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
10. In het Verzamelbesluit Toeslagen4.(het verzamelbesluit) is, onder meer, het beleid ter zake van het matigen van toeslagen opgenomen. Het verzamelbesluit luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“2.1. Matiging van de terugvordering van toeslagen
(…)
Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
(…)
Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:
(…)
- de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend;
(…)
Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen.
Indien sprake is van een bijzondere omstandigheid beoordeelt de Belastingdienst/Toeslagen door middel van een individuele belangenafweging of de nadelige gevolgen van de terugvorderingsbeschikking in het specifieke geval niet onevenredig zijn voor de belanghebbende in verhouding tot de met de terugvorderingsbeschikking te dienen doelen.
Overigens zullen de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot matiging van de terugvordering. [voetnoot: “Zie ook ABRvS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4069. In bepaalde gevallen als er sprake is van een bijkomende omstandigheid kan dit anders zijn; zie ABRvS 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:356.”] Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.”
11. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het verzamelbesluit, het standpunt ingenomen dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is omdat de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend en dat financiële omstandigheden evenmin kunnen leiden tot matiging. Alhoewel dit standpunt in beginsel juist is, heeft verweerder daarmee miskend dat er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch reden kan zijn de terugvordering te matigen. In de specifieke omstandigheden van het geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van dergelijke aanvullende omstandigheden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de wet per 1 januari 2020 is gewijzigd om situaties als die van eiseres te voorkomen.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder de belangen van eiseres bij de totstandkoming van de bestreden beslissing op bezwaar niet heeft afgewogen. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak naar verweerder terug te wijzen en matigt zij de terugvorderingsbeschikking in goed justitie tot € 2.600. Voor verdere matiging bestaat geen aanleiding. De wetgever heeft ervoor gekozen om aan de wetswijziging per 1 januari 2020 geen terugwerkende kracht te verlenen, zodat de wettelijke bepalingen van latere jaren niet van toepassing zijn voor het berekeningsjaar 2019. Daarnaast is de door verweerder in eerste instantie vastgestelde terugvordering zo hoog uitgevallen omdat het verstrekte voorschot is verleend op grond van een toetsingsinkomen van € 0. Ook met een flexibel inkomen moet het voor eiseres duidelijk zijn geweest dat haar inkomen hoger dan € 0 zou bedragen. Het had op de weg van eiseres gelegen om bij de aanvraag van de huurtoeslag uit te gaan van een beter op de realiteit aansluitend inkomen.
Proceskosten
13. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover deze ziet op de terugvordering van huurtoeslag;
- vermindert het bedrag van de terugvordering van huurtoeslag tot € 2.600 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid vanmr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑01‑2022
Tweede Kamer, 2017-2018, 34 940, nr. 3., pagina 5.
Staatscourant 2021, 2142.