HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1015, rov. 2.2.
HR, 05-03-2024, nr. 21/05149
ECLI:NL:HR:2024:319
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2024
- Zaaknummer
21/05149
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:319, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑03‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:59
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:4428
ECLI:NL:PHR:2024:59, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:319
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0043
Uitspraak 05‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl rijbewijs was ingevorderd (art. 9.7 WVW 1994). Betekening dagvaarding in hoger beroep door toezending naar adres in België dat in de door politie opgemaakte processen-verbaal is vermeld zonder vermelding postcode, art. 36e.3 Sv. Postcode vereist bij toezending dagvaarding in h.b. naar adres in België? Uitreiking van dagvaarding in h.b. aan verdachte, van wie alleen adres in België bekend was, heeft plaatsgevonden door rechtstreekse toezending van dagvaarding over de post. Nu van dat adres de postcode deel uitmaakt en akte van uitreiking niet inhoudt dat toezending aan adres in België heeft plaatsgevonden met vermelding van de van dat adres deel uitmakende postcode, is oordeel hof dat dagvaarding in h.b. geldig is betekend, niet z.m. begrijpelijk. HR verklaart betekening dagvaarding in h.b. nietig. CAG (strekking): vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05149
Datum 5 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 juni 2021, nummer 20-001126-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N.M. Fakiri, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt). Het voert onder meer aan dat de adresgegevens van het adres in België waaraan is betekend via toezending aan dat adres, niet compleet zijn omdat de postcode niet is vermeld.
2.2
De berechting in hoger beroep heeft bij verstek plaatsgevonden. De inhoud van de stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, is weergegeven in de conclusie van de advocaat generaal onder 3.3. Kort samengevat volgt daaruit het volgende. De Informatiestaat SKDB van 25 maart 2021 vermeldt geen adres in de Basisregistratie personen, geen detentieadres en geen laatst opgegeven woon- of verblijfplaats. Van de verdachte was wel een adres in België bekend, namelijk het in de door de politie opgemaakte processen-verbaal vermelde adres [a-straat 1] , [plaats] . Blijkens de akte van uitreiking is de dagvaarding in hoger beroep verzonden naar het adres [a-straat 1] , te [plaats] . Een postcode is daarbij niet vermeld.
2.3
De uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte, van wie alleen een adres in België bekend was, heeft plaatsgevonden door rechtstreekse toezending van die dagvaarding over de post. Nu van dat adres de postcode deel uitmaakt en de akte van uitreiking niet inhoudt dat de toezending aan het adres in België heeft plaatsgevonden met vermelding van de van dat adres deel uitmakende postcode, is het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, niet zonder meer begrijpelijk.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2024.
Conclusie 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Rijden met een ingevorderd rijbewijs. Middel over strafmotivering faalt. Middel over overschrijding inzendtermijn slaagt. Verder middel over betekening van de appeldagvaarding in België. Geen inschrijving buitenlands adres in de Basisregistratie personen. Geklaagd wordt dat de straatnaam foutief is gespeld en de postcode ontbreekt. Plv. AG betoogt dat volledige door de verdachte bij de politie opgegeven adres moet worden gebruikt voor adressering. Klacht over straatnaam slaagt daarom niet, maar klacht over postcode wel. Conclusie strekt tot gegrondverklaring van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05149
Zitting 16 januari 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 1 juni 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994", bij verstek veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en N.M. Fakiri, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Ontvankelijkheid in cassatie
2.1
Hoewel de schriftuur geen voorafgaande beschouwing met betrekking tot de ontvankelijkheid van het cassatieberoep inhoudt, is het noodzakelijk om eerst de vraag te beantwoorden of verdachte kan worden ontvangen in cassatie. De verdachte heeft immers pas op 15 december 2021, ruim zes maanden na het arrest van het hof, beroep in cassatie ingesteld.
2.2
Art. 432 Sv bepaalt de wettelijke termijnen waarbinnen cassatie dient te worden ingesteld. Het eerste lid van art. 432 Sv is in onderhavige zaak niet van toepassing, omdat de dagvaarding niet in persoon is betekend en de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen. In het overeenkomstig art. 434 lid 1 Sv door het gerechtshof toegezonden dossier heb ik geen stukken aangetroffen waarin een omstandigheid is te lezen waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Daarom rijst de vraag of cassatie is ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het arrest verdachte bekend was, ingevolge art. 432 lid 2 Sv. In het genoemde dossier heb ik geen andere stukken aangetroffen dan de cassatieakte van 15 december 2021 waaruit blijkt dat de verdachte bekend was met het arrest. Nu de stukken geen aanwijzingen bevatten dat het beroep te laat is ingesteld, kan de verdachte worden ontvangen in zijn cassatieberoep1.en zal ik overgaan tot de bespreking van de middelen.
Het eerste middel
3.1
Het eerste middel klaagt dat het hof onjuist heeft geoordeeld dat de dagvaarding om ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen rechtsgeldig aan de verdachte is betekend. De dagvaarding is naar het adres van de verdachte in België gestuurd, zonder daarbij een postcode te vermelden. Daarnaast is de straatnaam van het adres van de verdachte foutief gespeld. Volgens de steller van het middel is de dagvaarding daardoor nietig.
3.2
Allereerst een schets van gebeurtenissen. Verdachte wordt op 27 februari 2020 aangehouden vanwege een verkeersovertreding: hij rijdt met meer dan 50 km/u te hard bij wegwerkzaamheden op een snelweg. Daarop wordt zijn rijbewijs ingevorderd. Een uur later wordt de verdachte wederom aangehouden, maar nu vanwege het rijden zonder geldig rijbewijs. Uit de akte van uitreiking van de dagvaarding in eerste aanleg blijkt dat de verdachte op de dag dat hij is aangehouden voor overtreding van art. 9 lid 7 WVW 1994, dus 27 februari 2020, de dagvaarding in persoon uitgereikt heeft gekregen. De verdachte heeft de akte van uitreiking voor ontvangst getekend. De verdachte verschijnt op 5 juni 2020 in eerste aanleg en wordt veroordeeld voor overtreding van art. 9 lid 7 WVW 1994 tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Verdachte stelt hoger beroep in en op 25 maart 2021 wordt de dagvaarding in hoger beroep naar het adres van de verdachte in België gestuurd. Verdachte verschijnt niet in hoger beroep en wordt bij verstek veroordeeld wegens overtreding van art. 9 lid 7 WVW 1994 tot een gevangenisstraf van twee weken.
3.3
Meer concreet bevinden zich in het dossier de volgende stukken:
(i) het door de politie opgemaakte “Proces-verbaal snelheid” van 27 februari 2020 dat vermeldt als “Adres buitenland”: [a-straat 1] [postcode] en als “Plaats”: [plaats];
(ii) het door de politie opgemaakte “ZSM Artikel 9 WvW Proces-verbaal” van 27 februari 2020 dat vermeldt als “Adres buitenland”: [a-straat 1] [plaats];2.
(iii) een drietal mutatierapporten uit het registratiesysteem van de politie van 27 februari 2020, 4 maart 2020 en 5 maart 2020 waarin steeds als adres van de verdachte respectievelijk bestuurder is vermeld: [a-straat 1], [postcode] [plaats], België;
(iv) de akte van uitreiking van de dagvaarding voor de terechtzitting van de politierechter van 5 juni 2020 die, evenals de kopie van de dagvaarding, als adres vermeldt [a-straat 1], [plaats], België. Uit de akte volgt dat de dagvaarding op 27 februari 2020 in persoon is uitgereikt aan de verdachte;
(v) de akte van uitreiking van 18 maart 2020 die volgens de daarop gestelde aantekening betrekking heeft op de vertaling van de dagvaarding. Uit de akte volgt dat deze vertaling op de genoemde datum bij bief is verzonden aan het adres [a-straat 1], [plaats], België. Ook de kopie van de dagvaarding vermeldt dit adres. Het dossier bevat geen bericht dat deze brief als onbestelbaar retour is gekomen;
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting bij de politierechter van 5 juni 2020 waaruit volgt dat de verdachte heeft verklaard te wonen aan de [a-straat 1], [plaats] (België);
(vii) de akte instellen hoger beroep van 5 juni 2020 waaruit volgt dat de verdachte zelf ter griffie van de rechtbank is verschenen om appel in te stellen. De akte is door de verdachte ondertekend en vermeldt als adres [a-straat 1], [plaats], België;
(viii) de akte van uitreiking van de dagvaarding voor de terechtzitting van het hof op 1 juni 2021 waaruit volgt dat de gerechtelijke brief op 25 maart 2021 is verzonden naar het adres [a-straat 1], [plaats], België. Het dossier bevat geen bericht dat deze brief als onbestelbaar retour is gekomen;
(ix) de Informatiestaat SKDB van 25 maart 2021 die geen adres in de Basisregistratie personen, geen detentieadres en ook geen laatst opgegeven woon- of verblijfplaats vermeldt.
3.4
De toelichting op het middel stelt dat het adres waarnaar de dagvaarding volgens de akte van uitreiking is gezonden, verkeerd geschreven is. De verdachte zou woonachtig zijn op [aa-straat 1]. De dagvaarding is gestuurd naar [a-straat 1], [plaats], België. Ook ontbreekt een postcode, te weten [postcode]. De verdachte was daardoor niet op de hoogte van de dagvaarding en is om die reden niet ter zitting verschenen. Hoewel hij gebruik had willen maken van zijn aanwezigheidsrecht en zijn verweer ter zitting had willen voeren, zoals hij ook voor de politierechter heeft gedaan, heeft de verdachte dat niet kunnen doen doordat de dagvaarding naar een onvolledig en verkeerd gespeld adres is verzonden, aldus het middel.
3.5
De verdachte was ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet gedetineerd, was niet ingeschreven in de Basisregistratie personen en van hem was in Nederland geen woon- of verblijfplaats bekend. Wel kan worden gezegd dat van de verdachte een adres in het buitenland, namelijk in België, bekend was. Dit had de verdachte blijkens de hiervoor onder 3.3 onder (i) en (ii) weergegeven stukken immers opgegeven toen hij was staande gehouden voor de snelheidsovertreding en voor het rijden met een ingevorderd rijbewijs. Daarmee komt uitreiking volgens de regel van art. 36e lid 3 Sv in beeld:
“De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat dit nog uit een afzonderlijke akte hoeft te blijken.”
3.6
De tussen Nederland en België geldende rechtshulpverdragen maken het mogelijk de dagvaarding voor een zitting in hoger beroep rechtstreeks per post toe te zenden aan de verdachte. Ik wijs ten eerste op de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.3.Art. 5 van deze EU-Rechtshulpovereenkomst bepaalt in het eerste lid dat een lidstaat gerechtelijke mededelingen aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, rechtstreeks over de post toezendt. Tussen Nederland en België geldt ook nog het Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken.4.Art. 16 lid 1 van dit verdrag bepaalt eveneens dat gerechtelijke stukken rechtstreeks per post kunnen worden toegezonden aan personen die zich op het grondgebied van een andere staat bevinden. Dat rechtstreekse toezending per post naar België de hoofdregel is, volgt ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad, waaronder het – tevens door de steller van het middel aangehaalde – arrest van 22 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:412.5.
3.7
Art. 5 lid 2 van het EU-rechtshulpverdrag kent evenwel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat gerechtelijke mededelingen rechtstreeks over de post worden toegezonden. Toezending door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat is – voor zover hier relevant – mogelijk als (tweede lid, onderdeel a.) het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is en (tweede lid, onderdeel c.) het stuk niet per post kon worden bezorgd. Die uitzonderingen doen zich in de onderhavige zaak naar ik meen niet voor. Zo was er geen reden om aan te nemen dat het hierboven onder 3.3 onder (onder meer) (i) weergegeven adres twijfelachtig was. De adresgegevens waren immers door de verdachte zelf bij de politie verstrekt. Nergens blijkt uit dat de verbalisanten de straatnaam daarbij onjuist hebben genoteerd. Meer in het bijzonder heeft de verdachte niet laten merken dat deze onjuist stond vermeld op de dagvaarding voor de zitting van de politierechter of op de door de verdachte ondertekende appelakte. Op de zitting van de politierechter heeft de verdachte bovendien bevestigd op het betreffende adres te wonen.6.Verder is de dagvaarding niet als onbestelbaar retour gekomen, zodat niet kan worden vastgesteld dat het stuk niet per post kon worden bezorgd.7.
3.8
Uit het voorgaande volgt dat de dagvaarding in overeenstemming met art. 5 EU-rechtsovereenkomst en art. 36e lid 3 Sv per post is verzonden naar het van de verdachte bekende adres [a-straat] en niet naar de door de steller van het middel (voor het eerst in cassatie) genoemde [aa-straat]. Voor zover het middel in dat verband stelt dat de door een verdachte opgegeven adresgegevens te allen tijde gecontroleerd en zo nodig verbeterd dienen te worden, stelt het een eis die het recht niet kent.
3.9
Voor wat betreft het ontbreken van de postcode heeft de steller van het middel mijns inziens wel een punt. De steller van het middel beroept zich dienaangaande op eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:412. Ik citeer de relevante overwegingen:
“2.1 Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt). Het voert aan dat de adresgegevens van het adres in België waaraan is betekend via toezending aan dat adres, niet compleet zijn omdat de postcode niet is vermeld.2.2 De berechting in hoger beroep heeft bij verstek plaatsgevonden. Bij de stukken van het geding bevinden zich onder meer de stukken, vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 onder (iii) tot en met (v). De Informatiestaat SKDB-persoon van 15 oktober 2020 houdt in dat de verdachte vanaf 8 oktober 2019 in de Basisregistratie personen (hierna: BRP) staat ingeschreven als niet-ingezetene op het adres [straat- en huisnummer], [postcode] [plaats] te België. De dagvaarding in hoger beroep is – blijkens de daarvan opgemaakte akte van uitreiking – op 15 oktober 2020 aan de verdachte betekend door rechtstreekse toezending aan het adres vermeld op die akte van uitreiking. Als adres van de verdachte houdt die akte in: [plaats] (België), [straat- en huisnummer]. Een postcode is daarbij niet vermeld.2.3 De uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte van wie alleen een woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, in deze zaak dus in België, vindt plaats door rechtstreekse toezending van die dagvaarding over de post. Nu de verdachte in de BRP was ingeschreven op een adres in België, de postcode daarvan deel uitmaakt en de akte van uitreiking niet inhoudt dat de toezending aan het adres in België heeft plaatsgevonden met vermelding van de van dat adres deel uitmakende postcode, is het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, niet zonder meer begrijpelijk.”
3.10
Hoewel in het geval van dit arrest sprake was van het foutief overnemen van een adres dat – anders dan in de onderhavige zaak – in de BRP stond geregistreerd en de postcode daarvan onderdeel uitmaakte, was de postcode de Nederlandse autoriteiten in de onderhavige zaak wel anderszins bekend. De verdachte had deze immers opgegeven toen hij op 27 februari 2020 werd staande gehouden voor de snelheidsovertreding (3.3 onder (i)) en de postcode maakte deel uit van de adresgegevens in verschillende mutatierapporten uit het registratiesysteem van de politie (3.3 onder (iii)). Dat betekent dat niet het volledige bij de Nederlandse autoriteiten bekende adres is gebruikt voor de toezending van de dagvaarding in hoger beroep. Het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep volgens de wettelijke voorschriften is betekend, acht ik daarmee niet zonder meer begrijpelijk.
3.11
Het middel slaagt.
Het tweede middel
4.1
Het tweede middel klaagt dat de strafmotivering van het hof onbegrijpelijk is, omdat het hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is, volgens de steller van het middel, in hoger beroep geen rekening gehouden met een schending van de redelijke termijn.
4.2
Het hof heeft ten aanzien van de strafmotivering het volgende overwogen:
“Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto opgetreden, terwijl zijn Belgische rijbewijs ingevorderd was. Daarmee heeft hij er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de hier te lande geldende verkeerswetgeving.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij heeft het hof de oriëntatiepunten voor het rijden terwijl het rijbewijs ingevorderd is in aanmerking genomen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal en opgelegd door de politierechter, passend en geboden.”
4.3
Vooropgesteld dient te worden dat de strafoplegging bij uitstek het domein van de feitenrechter is. De keuze van de op te leggen straf, waaronder de strafsoort, en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht, is aan de feitenrechter voorbehouden en hoeft hij in beginsel niet nader te motiveren. Een nadere motivering wordt wel vereist in het geval een straf wordt opgelegd die vrijheidsbeneming meebrengt (art. 359 lid 6 Sv) en indien de feitenrechter afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv) dat op de terechtzitting is voorgedragen door het openbaar ministerie of door de verdediging ten aanzien van de strafoplegging. De Hoge Raad stelt zich terughoudend op bij de toetsing van de strafmotivering in cassatie.8.
4.4
Het hof heeft het de verdachte zwaar aangerekend dat hij (slechts een uur nadat zijn rijbewijs was ingevorderd) zonder rijbewijs de weg op is gegaan. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover bekend ten tijde van de terechtzitting. Dat het hof geen taakstraf heeft willen opleggen omdat de verdachte geen vaste woonplaats heeft in Nederland, maar in België woont, lees ik niet terug in het arrest. Daarnaast is het hof ruim onder de maximale straf gebleven (één jaar volgens art. 176 lid 2 WVW 1994). Het staat het hof vrij om de aard en de ernst van het feit op deze wijze af te wegen tegen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De strafmotivering is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, mede gelet op het feit dat op de terechtzitting van het hof geen verweer over de straf is gevoerd. In zoverre faalt het middel.
4.5
Voor zover het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in hoger beroep is overschreden, ontbeert het feitelijke grondslag. De politierechter heeft op 5 juni 2020 uitspraak gedaan en op dezelfde dag heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof heeft arrest gewezen op 1 juni 2021, nog geen jaar na het instellen van hoger beroep. Dit is ruim binnen de, in dit geval, geldende redelijke termijn van twee jaren.9.
4.6
Het middel faalt.
Het derde middel
5.1
Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
5.2
Namens de verdachte is op 15 december 2021 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 29 maart 2023 binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met ruim zeven maanden overschreden. Wanneer de Hoge Raad niet zou komen tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof, dan dient deze termijnoverschrijding te leiden tot vermindering van de opgelegde straf in de mate die de Hoge Raad gepast zal voorkomen.10.
Afronding
6.1
Het eerste middel en het derde middel slagen. Het tweede middel faalt
6.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 15 december 2021. Gelet op de door mij voorgestane vernietiging en terugwijzing, hoeven hieraan echter op dit moment geen consequenties te worden verbonden.
6.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑01‑2024
Dit proces-verbaal is ondertekend door de verdachte, maar blijkens de tekst lijkt hij daarmee alleen te hebben verklaard te hebben “kennisgenomen van de aangekruiste zinnen en aanvullingen”. Daar zouden de opgenomen adresgegevens niet onder vallen.
Trb. 2000, 96.
Trb. 2002, 30.
Verder kan worden genoemd HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4491.
Vgl. de conclusie van AG Aben, ECLI:NL:PHR:2023:12 waarin de vraag aan de orde was of mocht worden uitgegaan van het door de verdachte zelf opgegeven adres in Roemenië waarin geen straat of huisnummer werd genoemd. De zaak is afgedaan met art. 81 RO in HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:260.
Vgl. de rolbeslissing HR 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1251.
HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975 en A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 360..
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.16.
HR 14 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.17.