Rb. Den Haag, 01-10-2021, nr. 18/8226
ECLI:NL:RBDHA:2021:10751
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
01-10-2021
- Zaaknummer
18/8226
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:10751, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 01‑10‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBDHA:2020:7543, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 15‑07‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Prejudiciële vraag aan: ECLI:NL:HR:2021:294
- Vindplaatsen
V-N 2022/4.13 met annotatie van Redactie
NLF 2021/1997
NTFR 2021/3701 met annotatie van Mr. P.F. Zijlstra
NLF 2020/1900 met annotatie van Toon Vroon
V-N 2020/43.13 met annotatie van Redactie
NTFR 2020/2530 met annotatie van mr. M. Soltysik
Uitspraak 01‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Bitcoin-mining vormt een economische prestatie. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen de werkzaamheden van eiseres en de door haar ontvangen tegenwaarde. Dat eiseres deze tegenwaarde niet in alle gevallen ontvangt tast dit verband niet aan. Er dient geen onderscheid gemaakt te worden tussen werkzaamheden ten behoeve van enerzijds het valideren en authentiseren van transacties in bitcoins en anderzijds het delven van blokken. Deze werkzaamheden zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Eiseres heeft haar stelling dat 98% van de afnemers van haar diensten zijn gevestigd buiten de Gemeenschap onderbouwd met algemene statistische gegevens over de handel in bitcoins. De rechtbank acht deze gegevens niet één op één bruikbaar, maar ontleent er wel het bewijsvermoeden aan dat een deel van de afnemers van de diensten buiten de Gemeenschap is gevestigd. De rechtbank stelt het aantal afnemers van buiten de Gemeenschap in goede justitie vast op 75%, hetgeen ertoe leidt dat eiseres recht heeft op aftrek van voorbelasting tot 75%. Beroep gegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/8226
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen
V.O.F. [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2018 de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019.
Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] , mr. [D] en drs. [E] .
Het onderzoek is ter zitting gesloten waarna een schriftelijke uitspraak is aangekondigd.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 februari 20211.afgezien van beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten, zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 15 juli 2021 heeft de rechtbank partijen meegedeeld een nader onderzoek ter zitting niet nodig te vinden en partijen verzocht mee te delen of zij op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn niet gereageerd waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De activiteiten van eiseres bestaan uit verifiëren en authentiseren van transacties in de cryptovaluta bitcoin en het realiseren van zogenaamde blokken binnen de bitcoin-blockchain (hierna tezamen: mining-activiteiten). De blockchain is een digitaal grootboek waarin alle transacties in bitcoins worden bijgehouden. Door blokken te realiseren ontstaat ruimte voor (nieuwe) transactiedata.
2. Met betrekking tot de activiteiten van eiseres zijn twee door eiseres ontvangen vergoedingen te onderscheiden. Enerzijds een vergoeding in bitcoins voor het verifiëren en authentiseren van transacties (de transaction-fee). Aan het verifiëren en authentiseren is niet altijd een vergoeding verbonden. Anderzijds de vergoeding voor het realiseren van een nieuw blok in de blockchain bestaande uit het bedrag aan bitcoins dat daardoor is ontstaan (de blockreward). Over het algemeen proberen meerdere personen tegelijkertijd een bepaald blok te realiseren. De vergoedingen voor alle genoemde activiteiten worden toegekend op winner-takes-all basis: degene die als eerste een blok realiseert krijgt zowel alle transaction-fees ter zake van het betreffende blok als de volledige blockreward; de anderen krijgen niets. De uitbetaling vindt plaats in één bedrag in bitcoins zonder verdere specificatie.
3. Ter uitvoering van de mining-activiteiten is eiseres aangesloten bij een samenwerkingsverband (de pool). Indien een deelnemer aan de pool een blok realiseert en dus een vergoeding krijgt, wordt deze vergoeding verdeeld over alle deelnemers aan de pool Gedurende het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, zijn in totaal afgerond 40.000 blokken gerealiseerd waarvan 1.258 door eiseres of een andere deelnemer aan de pool.
4. Aan eiseres is in het vierde kwartaal van 2014 en de eerste twee kwartalen van 2015 omzetbelasting in rekening gebracht over de aanschaf van computer- en koelapparatuur en over de elektriciteit die nodig is om deze apparatuur te laten werken. Aan haar zijn over deze kwartalen de volgende teruggaven van omzetbelasting verleend:
vierde kwartaal 2014 | eerste kwartaal 2015 | tweede kwartaal 2015 |
€ 4.905 | € 4.774 | € 4.317 |
5. Verweerder heeft een bedrag van € 14.788 nageheven. Dit bedrag bestaat uit de hiervoor vermelde teruggaven vermeerderd met naar eiseres vanuit andere lidstaten van de EU verlegde bedragen van respectievelijk € 779, € 8 en € 5.
Geschil
6. In geschil is of eiseres economische prestaties verricht waarbij het geschil zich toespitst op de vraag of tegenover de inspanningen van eiseres een concreet aanwijsbare vergoeding staat.
7. Indien sprake is van economische prestaties, is tussen partijen niet in geschil dat die prestaties van eiseres op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, ten tweede van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) van belasting zijn vrijgesteld.
Evenmin is in geschil dat eiseres in dat geval de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting op grond van artikel 15, tweede lid, onderdeel c van de Wet toch in aftrek kan brengen indien haar afnemers buiten de Gemeenschap zijn gevestigd. Wel is in geschil of eiseres, zo sprake is van economische prestaties in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, ten tweede van de Wet, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre haar afnemers buiten de Gemeenschap zijn gevestigd.
8. Eiseres stelt dat zowel de transactiefees als de blockrewards vergoedingen zijn voor haar werkzaamheden omdat het valideren, authenticeren en delven een onlosmakelijk geheel vormen en dat zij aldus economische prestaties verricht. Voor wat betreft het delven stelt eiseres verder dat zij dit doet met het oogmerk bitcoins te verwerven die kunnen worden verkocht. Zij stelt dat 98% van haar afnemers buiten de Gemeenschap is gevestigd en verwijst daartoe naar statistische gegevens van de website CryptoCompare.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen de transactiefees een vergoeding vormen voor werkzaamheden die eiseres voor een specifieke aanbieder van de transactie verricht. De blockreward wordt niet betaald door degenen die de transacties ter verificatie aanbieden maar ontstaat enkel door het realiseren van het blok. Tegenover de blockreward staat geen concreet aanwijsbare dienst van eiseres zodat geen sprake is van economische prestaties. Verweerder beschouwt de blockreward als een vorm van “gevonden geld”. Volgens verweerder moet daarom een pre prorata worden toegepast. Verder heeft eiseres volgens verweerder niet aangetoond dat het merendeel van haar afnemers buiten de Gemeenschap is gevestigd.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Juridisch kader
10. Artikel 2 van de Wet luidt:
“Op de belasting, verschuldigd ter zake van leveringen van goederen en diensten, wordt in aftrek gebracht de belasting ter zake van de aan de ondernemer verrichtte leveringen van goederen en verleende diensten, ter zake van de door hem verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen en ter zake van invoer van voor hem bestemde goederen.”
11. Artikel 11, eerste lid, van de Wet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
(…)
j. de volgende diensten:
(…)
2° de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekening-courantverkeer, deposito’s, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen;
(…).”
12. Artikel 15 van de Wet luidt, voor zover hier van belang als volgt:
“1. De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is:
a. De belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
b. (…).
2. De ondernemer brengt eveneens in aftrek de belasting, bedoeld in het eerste lid, voorzover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor:
(…)
c. handelingen als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdelen i, j en k, mits de ontvanger buiten de Gemeenschap gevestigd is of wanneer de handelingen rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd uit de Unie.”
Beoordeling van het geschil
Economische prestaties
13. Tussen partijen is niet in geschil dat de transactiefees vergoedingen zijn voor de prestaties die eiseres voor de specifieke aanbieders van de transactie verricht en dat in zoverre sprake is van economische prestaties die kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, letter j, ten tweede van de Wet OB. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen. De transactiefee is immers een vergoeding die ten laste komt van degene die de transactie ter verificatie aanbiedt en is verschuldigd wanneer de transactie in het blok wordt opgenomen. Aangezien eiseres met de aangeboden transactie aan de slag gaat, is er een rechtstreeks verband tussen haar werkzaamheden om een transactie te verwerken en de door haar ontvangen tegenwaarde bestaande uit de transactiefee. Dat eiseres niet in alle gevallen uiteindelijk die transactiefee ontvangt omdat een ander het blok weet te realiseren en niet duidelijk is wie degene is die de transactie aanbiedt, tast dit verband niet aan. De rechtbank baseert zich in dit kader op het arrest Town & County Factors Ltd2.waaruit kan worden afgeleid dat een rechtsbetrekking breed moet worden uitgelegd. De rechtbank acht de situatie van eiseres verder vergelijkbaar met die waarin iemand meerdere makelaars inschakelt bij de verkoop van zijn huis en alleen de makelaar die daadwerkelijk een koper vindt een commissie ontvangt. Die commissie is de vergoeding voor de belastbare prestatie. Ook de andere makelaars zullen in dat kader diensten verrichten. Dat zij er uiteindelijk niet in slagen als eerste een koper te vinden en daarom geen vergoeding ontvangen, leidt er niet toe dat hun werkzaamheden niet als economische activiteiten kunnen worden aangemerkt.
14. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen werkzaamheden ten behoeve van het valideren en authenticeren en werkzaamheden ten behoeve van het delven en dat voor wat betreft het delven sprake is van niet-economische activiteiten. Niet aannemelijk is geworden dat een dergelijk onderscheid kan worden gemaakt. Het valideren en authenticeren is immers op zichzelf ook gericht op het realiseren van het blok en daarmee op het delven. Gevalideerde transacties kunnen ook alleen worden geverifieerd door opname in de blockchain. Er is dan ook sprake van een onlosmakelijke verwevenheid tussen het valideren, authenticeren en het delven. Verder heeft eiseres ter zitting onweersproken gesteld dat zij het oogmerk heeft te delven bitcoins te verhandelen hetgeen eveneens als een dienst en daarmee als een economische activiteit dient te worden aangemerkt3.. Dat, zoals eiseres ter zitting (onweersproken) heeft verklaard, het in ongeveer 1% van de gevallen voorkomt dat er een blok wordt gedolven zonder dat er transacties inzitten, is geen reden om uit te gaan van niet-economische activiteiten. Het delven is immers noodzakelijk om die te verhandelen bitcoins te realiseren en vormt daarmee een voorbereidingshandeling ten behoeve van die latere economische activiteit4.. Voor een pre prorata in verband met niet-economische activiteiten ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Afnemers buiten de gemeenschap
15. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat recht bestaat op aftrek van de voorbelasting op eiseres rust. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken in hoeverre de afnemers van haar diensten buiten de Gemeenschap zijn gevestigd. De rechtbank heeft in dat kader de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
1) Mag de wettekst van artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zo ruim worden geïnterpreteerd dat, in geval van ernstige en reële bewijsnood, met een vermoeden of met algemene statistische gegevens kan worden onderbouwd dat de ontvanger van een dienst buiten de Gemeenschap is gevestigd?
2) Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: mogen algemene statistische gegevens over de handel in bitcoins worden aangewend ter onderbouwing van de plaats van vestiging van de afnemers van mining-activiteiten terwijl de handel in bitcoins niet hetzelfde is als de mining-activiteiten die door eiseres worden verricht?
16. De Hoge Raad heeft afgezien van de beantwoording van deze vragen en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Bij gebrek aan een regeling van de Unie is het een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om bewijsregels vast te stellen, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke beroepen krachtens nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en zij de uitoefening van de door de rechtsorde van het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).[voetnoot: Vgl. HvJ 23 oktober 2014, Unitrading Ltd, C-437/13, ECLI:EU:C:2014:2318, punt 27.] Het Nederlandse fiscale (proces)recht kent geen bijzondere bewijsregels of bewijsstandaarden aan de hand waarvan kan of moet worden bewezen dat de ontvanger van de dienst buiten de Gemeenschap is gevestigd. Er is in deze zaak geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat een partij alles wat haar ter beschikking staat, mag aandragen als bewijsmiddel.”
17. Gezien het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad dient de vraag of eiseres in haar bewijslast is geslaagd te worden beschouwd in het licht van de zogenoemde vrije bewijsleer. Eiseres is dan ook vrij in de keuze van de bewijsmiddelen en de rechter is vrij in de waardering daarvan.
18. Eiseres heeft haar stelling dat de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting voor ruim 98% als voorbelasting in aftrek dient te worden toegelaten, gebaseerd op statistische gegevens van de website CryptoCompare. Op deze website zijn marktgegevens van verschillende crypto-munten weergegeven. Tot de beschikbare gegevens behoort onder meer informatie over de valuta waarin de handel in bitcoins heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft het door haar bepleite percentage bepaald door aan te sluiten bij het percentage van de bitcoin-handel dat plaatsvindt in de valuta van EU-lidstaten. Uit de analyse van eiseres volgt dat in onderhavige tijdvakken ruim 98% van de handel in bitcoins heeft plaatsgevonden in andere valuta dan de valuta van EU-lidstaten.
19. Verweerder heeft aangevoerd dat de door eiseres aangedragen statistische gegevens onvoldoende basis vormen om aannemelijk te achten dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c van de Wet. Volgens verweerder is de privacy en anonimiteit een kenmerk van de cryptografische munt en het mining-proces en is het technisch onmogelijk om na te gaan waar de afnemers van de activiteiten van eiseres zijn gevestigd. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de mining-activiteiten van eiseres niet hetzelfde zijn als de handel in bitcoins.
20. Los van het feit dat handel in bitcoins naar zijn aard verschilt van bitcoin-mining, geeft de valuta waarin deze handel heeft plaatsgevonden geen uitsluitsel over de vestigingsplaats van afnemers. Ook door afnemers gevestigd binnen de Gemeenschap kunnen immers transacties worden verricht in de valuta van een derde land. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat beter passende bewijsmiddelen ontbreken, wat door verweerder ook niet wordt betwist. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de door eiseres aangedragen statistische gegevens niet één op één bruikbaar, maar ontleent de rechtbank aan de gegevens wél het bewijsvermoeden dat een deel van de afnemers van de diensten van eiseres buiten de Gemeenschap is gevestigd. Dat dit deel ruim 98% van de afnemers zou betreffen, acht de rechtbank onwaarschijnlijk. De rechtbank stelt het aantal afnemers van buiten de Gemeenschap in goede justitie vast op 75%. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het inwoneraantal van de Europese Unie ongeveer 1/14e deel van de wereldbevolking bedraagt en dat inwoners van de Europese Unie bovengemiddeld toegang hebben tot cryptovaluta.
21. Nu eiseres recht heeft op aftrek van voorbelasting tot 75% dient de naheffingsaanslag te worden verminder tot € 3.694 (25% van € 14.788).
22. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikking en ook overigens is niet gebleken dat de rente ten onrechte of in strijd met het bepaalde in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is berekend. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.122(1 punt voor het indienen van het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1,5 vanwege de zwaarte van de zaak). Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.694 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.122;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 aan haar te vergoeden.
Deze beslissing is genomen door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑10‑2021
HvJ EU, Town & County Factors Ltd, C-498/99, ECLI:EU:C:2002:494
HvJ EU, Hedqvist, C‑264/14 ECLI:EU:C:2015:718
HvJ EU, Rompelman, C-268/83, ECLI:EU:C:1985:74
Uitspraak 15‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Eiseres houdt zich bezig met mining van bitcoins. Daartoe heeft zij computer- en koelapparatuur aangeschaft. Op deze aanschaf en de elektriciteit die nodig is om de apparatuur te laten werken is omzetbelasting in rekening gebracht. Eiseres heeft de voorbelasting in aftrek gebracht. De rechtbank is van oordeel dat door eiseres belastbare prestaties worden verricht. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de prestaties zijn vrijgesteld en dat de aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting op grond van artikel 15, tweede lid, onderdeel c. van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) toch in aftrek kan worden gebracht indien haar afnemers buiten de Gemeenschap zijn gevestigd. Eiseres weet niet precies wie haar afnemers zijn en kan daar redelijkerwijs ook niet achter komen. Aldus is niet duidelijk hoeveel procent van haar afnemers buiten de Gemeenschap is gevestigd. Zij heeft algemene statistische gegevens overgelegd waaruit volgt dat de handel in bitcoins voor 98% buiten de Europese Unie plaatsvindt. Handel in bitcoins is echter niet hetzelfde als mining van bitcoins. De rechtbank ziet aanleiding aan de Hoge Raad de volgende vragen voor te leggen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing: 1) Mag de wettekst van artikel 15, tweede lid, onderdeel c. van de Wet zo ruim worden geïnterpreteerd dat, in geval van ernstige en reële bewijsnood, met een vermoeden of met algemene statistische gegevens kan worden onderbouwd dat de ontvanger van een dienst buiten de Gemeenschap is gevestigd? 2) Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: mogen algemene statistische gegevens over de handel in bitcoins worden aangewend ter onderbouwing van de plaats van vestiging van de afnemers van mining-activiteiten terwijl de handel in bitcoins niet zonder meer gelijk loopt met de mining-activiteiten?
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/8226
beslissing als bedoeld in afdeling 2A van Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van de meervoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaak tussen
V.O.F. [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2018 de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019.
Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] , mr. [D] en drs. [E] .
Het onderzoek is ter zitting gesloten waarna een schriftelijke uitspraak is aangekondigd.
De rechtbank heeft na de zitting aanleiding gevonden om het onderzoek te heropenen.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 4 maart 2020 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over haar voornemen om op grond van artikel 27ga van de Awr prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen en over de inhoud van de voorgenomen vragen.
De rechtbank heeft daarop van verweerder een reactie ontvangen, die aan deze beslissing is gehecht. Van eiseres heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.
Overwegingen
Feiten
1. De activiteiten van eiseres bestaan uit verifiëren en authentiseren van transacties in de cryptovaluta bitcoin en het realiseren van zogenaamde blokken binnen de bitcoin-blockchain (hierna tezamen: mining-activiteiten). De blockchain is een digitaal grootboek waarin alle transacties in bitcoins worden bijgehouden. Door blokken te realiseren ontstaat ruimte voor (nieuwe) transactiedata. Eiseres stelt ten behoeve van de mining-activiteiten computerrekenkracht ter beschikking.
2. Met betrekking tot de activiteiten van eiseres zijn twee vergoedingen te onderscheiden. Enerzijds de vergoeding voor het realiseren van een nieuw blok in de blockchain bestaande uit het bedrag aan bitcoins dat daardoor is ontstaan (de blockreward). Anderzijds een vergoeding in bitcoins voor het verifiëren en authentiseren van transacties (de transaction-fee). Aan het verifiëren en authentiseren is niet altijd een vergoeding verbonden. Over het algemeen proberen meerdere personen tegelijkertijd een bepaald blok te realiseren. De vergoedingen worden toegekend op winner-takes-all basis: degene die als eerste een blok realiseert krijgt zowel de volledige blockreward als alle transaction-fees ter zake van het betreffende blok; de anderen krijgen niets.
3. Ter uitvoering van de mining-activiteiten is eiseres aangesloten bij een samenwerkingsverband (de pool). Indien een deelnemer aan de pool een blok realiseert en dus een vergoeding krijgt, wordt deze vergoeding verdeeld over alle deelnemers aan de pool.
4. Gedurende het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft zijn in totaal afgerond 40.000 blokken gerealiseerd waarvan 1.258 door eiseres of een andere deelnemer aan de pool.
5. Aan eiseres is in het vierde kwartaal van 2014 en de eerste twee kwartalen van 2015 omzetbelasting in rekening gebracht over de aanschaf van computer- en koelapparatuur en over de elektriciteit die nodig is om deze apparatuur te laten werken. Eiseres heeft deze voorbelasting in aftrek gebracht. Deze aftrek is door verweerder geweigerd en het per saldo terugontvangen bedrag van € 14.788 is nageheven.
Geschil en standpunten van partijen:
6. In geschil is of de aftrek van voorbelasting terecht is geweigerd. Het geschil spitst zich primair toe op de vraag of door eiseres belastbare prestaties worden verricht. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van belastbare prestaties en zal dit oordeel in haar einduitspraak nader motiveren.
7. Gegeven het oordeel dat eiseres belastbare prestaties verricht, is tussen partijen niet in geschil dat de prestaties van eiseres op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, ten tweede van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) van belasting zijn vrijgesteld. Evenmin is in geschil dat eiseres de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting op grond van artikel 15, tweede lid, onderdeel c van de Wet toch in aftrek kan brengen indien haar afnemers buiten de Gemeenschap zijn gevestigd. In geschil is of eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre haar afnemers buiten de Gemeenschap zijn gevestigd.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting voor 98% in aftrek kan worden gebracht. Daartoe wijst eiseres op algemene statistische gegevens waaruit volgt dat 98% van de handel in bitcoins buiten de Europese Unie plaatsvindt. Eiseres heeft toegelicht dat het voor haar niet redelijkerwijs mogelijk is om concreet bewijs te leveren van de locatie van de afnemers van de mining-activiteiten.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting terecht niet in aftrek is toegelaten. Alhoewel verweerder onderkent dat het voor eiseres nagenoeg onmogelijk is om aannemelijk te maken dat de afnemers van haar diensten buiten de Gemeenschap zijn gevestigd, acht hij statistische gegevens onvoldoende basis om aannemelijk te achten dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c van de Wet. Daarbij merkt verweerder op dat de mining-activiteiten van eiseres niet hetzelfde zijn als de handel in bitcoins.
Juridisch kader
10. Artikel 2 van de Wet luidt:
“Op de belasting, verschuldigd ter zake van leveringen van goederen en diensten, wordt in aftrek gebracht de belasting ter zake van de aan de ondernemer verrichtte leveringen van goederen en verleende diensten, ter zake van de door hem verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen en ter zake van invoer van voor hem bestemde goederen.”
11. Artikel 11, eerste lid, van de Wet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
(…)
j. de volgende diensten:
(…)
2° de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekening-courantverkeer, deposito’s, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen;
(…).”
12. Artikel 15 van de Wet luidt, voor zover hier van belang als volgt:
“1. De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is:
a. De belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
b. (…).
2. De ondernemer brengt eveneens in aftrek de belasting, bedoeld in het eerste lid, voorzover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor:
(…)
c. handelingen als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdelen i, j en k, mits de ontvanger buiten de Gemeenschap gevestigd is of wanneer de handelingen rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd uit de Unie.”
13. De bewijslast dat en in hoeverre recht bestaat op aftrek van voorbelasting, rust op de ondernemer. Het is dan ook aan eiseres om feiten te stellen waaruit volgt dat de afnemers van haar diensten zijn gevestigd buiten de Gemeenschap.
14. In de regel wordt met het overleggen van algemene statistische gegevens door de ondernemer niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De geldende bewijsregels zijn, zoals uit de volgende overwegingen blijkt, voor verschillende soorten diensten echter niet uniform.
Telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten
15. Artikel 6h, eerste lid, van de Wet (gebaseerd op artikel 58 van der Richtlijn 2006/112) luidt als volgt:
“1. De plaats van dienst van de volgende diensten, die worden verricht voor een andere dan ondernemer, is de plaats waar deze persoon gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft:
a. telecommunicatiediensten;
b. radio- en televisieomroepdiensten;
c. elektronische diensten.”
16. In de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1042/2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ (8) Er dienen regels te worden vastgesteld om de fiscale behandeling te verduidelijken van de verhuur van vervoermiddelen en van telecommunicatiediensten, omroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten die worden verricht voor een niet-belastingplichtige wiens plaats van vestiging, woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in de praktijk niet of niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Het is zinvol die regels op vermoedens te baseren.
(…).”
17. Met ingang van 1 januari 2019 is in artikel 24 ter van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 een nieuwe regeling opgenomen voor de uitwerking van de plaats van dienst van telecommunicatiediensten, radio en televisieomroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten. In dit artikel is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Indien, voor de toepassing van artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG, telecommunicatiediensten, omroepdiensten of langs elektronische weg verrichte diensten worden verricht voor een niet-belastingplichtige:
(…)
d) onder andere dan de in artikel 24 bis en de in dit artikel onder a), b) en c), bedoelde omstandigheden, geldt het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats die door de dienstverrichter als zodanig is vastgesteld aan de hand van twee afzonderlijke, niet-tegenstrijdige, in artikel 24 septies van deze verordening vermelde bewijsstukken.
Onverminderd het voormelde punt d) geldt voor het verrichten van diensten die onder dat punt vallen het vermoeden dat de afnemer gevestigd is of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft op de plaats die door de dienstverrichter als zodanig is vastgesteld aan de hand van één in artikel 24 septies, punten a) tot en met e), van de Uitvoeringsverordening vermeld bewijsstuk dat wordt verstrekt door een bij de dienstverrichting betrokken persoon die niet de dienstverrichter of de afnemer is, indien het totale bedrag van dergelijke dienstverrichtingen, de btw niet inbegrepen, die door een belastingplichtige vanuit de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting in een lidstaat worden verricht, in het lopende en het voorafgaande kalenderjaar niet hoger is dan 100 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid. Indien de in de tweede alinea vastgestelde drempel wordt overschreden in de loop van een kalenderjaar, is die alinea niet van toepassing vanaf dat moment en totdat opnieuw aan de in die alinea vastgestelde voorwaarden is voldaan. De tegenwaarde in de nationale munteenheid van het bedrag wordt berekend volgens de wisselkoers die op de dag van vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2459 van de Raad door de Europese Centrale Bank bekend wordt gemaakt.”
18. Artikel 24 septies van de Uitvoeringsverordening EU nr. 282/2011 luidt:
“Met het oog op de toepassing van de regels in artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG en de vervulling van de voorschriften in artikel 24 ter, onder d), of artikel 24 quinquies, lid 1, van deze verordening, dient met name het volgende als bewijs:
a) het factuuradres van de afnemer;
b) het internetprotocoladres (IP-adres) van het door de afnemer gebruikte toestel of een andere methode voor het bepalen van de geografische locatie;
c) bankgegevens, zoals de plaats waar de voor de betaling gebruikte bankrekening wordt aangehouden of het factuuradres van de afnemer waarover die bank beschikt;
d) de mobiele landencode (MCC) van het IMSI-nummer (identiteitsnummer ten behoeve van internationale mobiliteit) dat is opgeslagen op de door de afnemer gebruikte simkaart (identiteitsmodule abonnee);
e) de plaats van de vaste lijn van de afnemer, langs welke de dienst voor hem wordt verricht;
f) andere zakelijk relevante gegevens.”
Diensten van reisbureau
19. In het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 25 november 2011 (BLKB 2011/641M, Staatscourant 2011, nr. 21834) is ter zake van de aftrek van btw bij reisbureaus, het volgende opgenomen:
“Omzetbelasting. Aftrek van omzetbelasting
(…)
1 Inleiding
Dit besluit vormt een bundeling en actualisering van de besluiten die betrekking hebben op het recht van aftrek van btw. Het besluit vormt geen allesomvattende beschrijving van de problematiek die zich voordoet bij de aftrek van btw. Het besluit gaat vooral in op de goedkeuringen die voor bepaalde situaties gelden.
(…)
3 Omvang aftrekrecht
(…)
3.6.2 Aftrek van btw bij reisbureaus
Reisbureaus verrichten handelingen die bestaan uit het bemiddelen bij de verkoop van reizen en het afsluiten van reis- en annuleringsverzekeringen. De diensten met betrekking tot het afsluiten van reis- en annuleringsverzekeringen zijn vrijgesteld van de btw-heffing (artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de wet).
Uit de door het Algemeen Nederlands Verbond van Reisondernemingen overgelegde gegevens is naar voren gekomen dat reisbureaus het geheel van goederen en diensten voor 96% gebruiken voor belaste handelingen en voor 4% ten behoeve van vrijgestelde handelingen. Dit betekent dat reisbureaus de aan hen in rekening gebrachte btw op alle goederen en diensten die zij voor belaste en vrijgestelde handelingen gebruiken op grond van het werkelijk gebruik voor 96% in aftrek kunnen brengen.
Een ondernemer die deze aftrek niet op zijn reisbureau van toepassing acht, moet aannemelijk maken wat het werkelijk gebruik van de goederen en diensten is. Een overzicht van de bestede tijd met betrekking tot de belaste en vrijgestelde handelingen kan daarbij een rol spelen.”
Prejudiciële vragen
20. De rechtbank constateert dat in de betrekkelijk nieuwe branche waarbinnen eiseres opereert, gezien het anonieme karakter van de desbetreffende transacties, een bewijsprobleem ontstaat omdat het niet redelijkerwijs mogelijk is de precieze afnemers van de diensten te lokaliseren. Voor andere diensten waarbij een dergelijk bewijsprobleem dreigt, zijn op Europees niveau handvatten aangereikt: voor onder meer telecommunicatiediensten, omroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten is het vermoeden van de plaats waar de afnemer is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft voldoende. Voor reisbureaus is het percentage van in rekening gebrachte omzetbelasting dat in aftrek mag worden gebracht, bepaald aan de hand van algemene gegevens.
21. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding aan de Hoge Raad de volgende vragen voor te leggen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing:
Mag de wettekst van artikel 15, tweede lid, onderdeel c. van de Wet zo ruim worden geïnterpreteerd dat, in geval van ernstige en reële bewijsnood, met een vermoeden of met algemene statistische gegevens kan worden onderbouwd dat de ontvanger van een dienst buiten de Gemeenschap is gevestigd?
Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: mogen algemene statistische gegevens over de handel in bitcoins worden aangewend ter onderbouwing van de plaats van vestiging van de afnemers van mining-activiteiten terwijl de handel in bitcoins niet hetzelfde is als de mining-activiteiten die door eiseres worden verricht?
22. De rechtbank zal aan de Hoge Raad vragen voorleggen ter beantwoording bij wijze van prejudicële beslissing en zal iedere verdere beslissing aanhouden.
Beslissing
De rechtbank:
- legt de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing de volgende vragen voor:
1) Mag de wettekst van artikel 15, tweede lid, onderdeel c. van de Wet zo ruim worden geïnterpreteerd dat, in geval van ernstige en reële bewijsnood, met een vermoeden of met algemene statistische gegevens kan worden onderbouwd dat de ontvanger van een dienst buiten de Gemeenschap is gevestigd?
2) Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: mogen algemene statistische gegevens over de handel in bitcoins worden aangewend ter onderbouwing van de plaats van vestiging van de afnemers van mining-activiteiten terwijl de handel in bitcoins niet hetzelfde is als de mining-activiteiten die door eiseres worden verricht?;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is genomen door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.