Einde inhoudsopgave
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken door Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en intrekking Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999
Artikel 9 Procedurewaarborgen
Geldend
Geldend vanaf 17-01-2021
- Bronpublicatie:
23-12-2020, PbEU 2020, L 437 (uitgifte: 28-12-2020, regelingnummer: 2020/2223)
- Inwerkingtreding
17-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2020, PbEU 2020, L 437 (uitgifte: 28-12-2020, regelingnummer: 2020/2223)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Instituties
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De onderzoeken van het Bureau zijn gericht op zowel belastende als ontlastende feiten. De onderzoeken worden op objectieve en onpartijdige wijze verricht met inachtneming van het beginsel van het vermoeden van onschuld en de in dit artikel vastgestelde procedurewaarborgen.
2.
Het Bureau kan op eender welk tijdstip van een onderzoek een betrokken persoon of een getuige in een onderhoud horen. Een gehoorde persoon heeft het recht om niet tegen zichzelf te getuigen.
De uitnodiging voor een onderhoud met een betrokken persoon wordt ten minste tien werkdagen van tevoren toegezonden. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokken persoon of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het laatste geval mag die termijn in geen geval minder dan 24 uur bedragen. De uitnodiging bevat een opsomming van de rechten van de betrokken persoon en vermeldt in het bijzonder het recht zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.
De uitnodiging voor een onderhoud met een getuige wordt ten minste 24 uur van tevoren toegezonden. Deze termijn kan worden verkort met de uitdrukkelijke instemming van de getuige of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek.
De in de tweede en de derde alinea bedoelde voorschriften gelden niet voor het afnemen van verklaringen in het kader van controles en verificaties ter plaatse. De in artikel 3, leden 7 en 8, bedoelde procedurewaarborgen gelden voor de betrokken persoon, met name het recht om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Wanneer tijdens het onderhoud blijkt dat een getuige een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt het onderhoud beëindigd. De procedureregels van dit lid en van de leden 3 en 4 worden onmiddellijk van toepassing. De getuige wordt onmiddellijk geïnformeerd over zijn rechten als betrokken persoon en ontvangt op zijn verzoek een afschrift van opgetekende, in het verleden door hem afgelegde verklaringen. Het Bureau mag verklaringen die de persoon in het verleden heeft afgelegd, niet tegen hem gebruiken zonder hem eerst in de gelegenheid te stellen die verklaringen van opmerkingen te voorzien.
Het Bureau stelt over elk onderhoud een verslag op en geeft de gehoorde persoon hierin inzage, zodat hij het kan goedkeuren dan wel er opmerkingen over kan maken. Het Bureau verstrekt de betrokken persoon een afschrift van het verslag van het onderhoud.
3.
Zodra in een onderzoek blijkt dat een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid een betrokken persoon zou kunnen zijn, wordt deze ambtenaar, dit ander personeelslid, dit lid van een instelling of orgaan, dit hoofd van een instantie of dit personeelslid daarvan in kennis gesteld, voor zover dit niet schadelijk is voor het verloop van het onderzoek of van enige onderzoeksprocedure die tot de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke autoriteit behoort.
4.
Onverminderd artikel 4, lid 6, en artikel 7, lid 6, mogen na afloop van het onderzoek geen conclusies over een met naam genoemde betrokken persoon worden getrokken zonder dat die persoon in de gelegenheid wordt gesteld om zijn oordeel te geven over alle feiten die op hem betrekking hebben.
Daartoe nodigt het Bureau de betrokken persoon uit om schriftelijk dan wel in een onderhoud met door het Bureau aangewezen personeelsleden zijn oordeel over de feiten te geven. De uitnodiging bevat een samenvatting van de feiten die de betrokken persoon betreffen, alsmede de bij de artikelen 15 en 16 van Verordening (EU) 2018/1725 voorgeschreven informatie, en vermeldt de termijn voor het indienen van opmerkingen, die ten minste tien werkdagen vanaf de ontvangst van de uitnodiging tot het maken van opmerkingen bedraagt. Die termijn kan worden ingekort met de uitdrukkelijke instemming van de betrokken persoon of om terdege gemotiveerde redenen van spoedeisendheid van het onderzoek. In het eindverslag van het onderzoek wordt naar dat oordeel verwezen.
In terdege gemotiveerde gevallen waarin het nodig is het vertrouwelijk karakter van het onderzoek of een lopend of toekomstig strafrechtelijk onderzoek door het EOM of een nationale gerechtelijke autoriteit veilig te stellen, kan de directeur-generaal, waar passend na raadpleging van het EOM of de betrokken nationale gerechtelijke autoriteit, besluiten de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn opmerkingen te maken, uit te stellen.
In gevallen als bedoeld in artikel 1, lid 2, bijlage IX, van het Ambtenarenstatuut wordt het feit dat de instelling, het orgaan of de instantie niet binnen een termijn van een maand reageert op het verzoek van de directeur-generaal tot opschorting van de nakoming van de verplichting om de betrokken persoon uit te nodigen zijn oordeel over de feiten te geven, als een positief antwoord opgevat.
5.
Een gehoorde persoon heeft het recht zich uit te drukken in een van de officiële talen van de instellingen van de Unie. Van ambtenaren of andere personeelsleden van de Unie kan echter worden verlangd dat zij zich uitdrukken in een officiële taal van de instellingen van de Unie die zij goed beheersen.