Einde inhoudsopgave
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken door Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en intrekking Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999
Artikel 3 Externe onderzoeken
Geldend
Geldend vanaf 17-01-2021
- Bronpublicatie:
23-12-2020, PbEU 2020, L 437 (uitgifte: 28-12-2020, regelingnummer: 2020/2223)
- Inwerkingtreding
17-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2020, PbEU 2020, L 437 (uitgifte: 28-12-2020, regelingnummer: 2020/2223)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Instituties
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Op de in artikel 1 bedoelde terreinen verricht het Bureau controles en verificaties ter plaatse in de lidstaten en, overeenkomstig de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties.
2.
Het Bureau verricht controles en verificaties ter plaatse overeenkomstig deze verordening en, in zoverre deze niet onder deze verordening vallen, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.
3.
Marktdeelnemers verlenen het Bureau medewerking tijdens zijn onderzoeken. Het Bureau kan om schriftelijke en mondelinge informatie verzoeken, inclusief door middel van een onderhoud.
4.
Wanneer de betrokken marktdeelnemer zich, overeenkomstig lid 3 van dit artikel, onderwerpt aan een controle en verificatie ter plaatse waarvoor op grond van deze verordening machtiging is verleend, zijn artikel 2, lid 4, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, en artikel 6, lid 1, derde alinea, en artikel 7, lid 1, van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 niet van toepassing in zoverre die bepalingen naleving van het nationale recht vereisen en de toegang tot informatie en documenten van het Bureau kunnen beperken onder dezelfde voorwaarden als die welke op de nationale administratieve controleurs van toepassing zijn.
5.
De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verleent de personeelsleden van het Bureau op verzoek van het Bureau zonder onnodige vertraging de nodige bijstand om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren, als omschreven in de in artikel 7, lid 2, bedoelde schriftelijke machtiging.
Overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de personeelsleden van het Bureau toegang krijgen tot alle informatie en documenten in verband met de onderzochte feiten die nodig blijken voor het doelmatige en doeltreffende verloop van de controles en verificaties ter plaatse, en dat zij documenten of gegevens kunnen veiligstellen zodat er geen risico is dat ze verdwijnen. Wanneer apparatuur in particulier bezit voor professionele doeleinden wordt gebruikt, kan die apparatuur onderworpen worden aan verificatie door het Bureau. Het Bureau onderwerpt dergelijke apparatuur enkel aan verificatie onder dezelfde voorwaarden als waaronder en in dezelfde mate als waarin de nationale controleautoriteiten onderzoek mogen doen naar apparatuur in particulier bezit, en enkel indien het Bureau gegronde redenen heeft om te vermoeden dat de inhoud ervan relevant kan zijn voor het onderzoek.
6.
Indien de personeelsleden van het Bureau vaststellen dat een marktdeelnemer zich verzet tegen een controle en verificatie ter plaatse die op grond van deze verordening is toegestaan, namelijk indien de marktdeelnemer weigert het Bureau de nodige toegang te verlenen tot zijn gebouwen of andere plaatsen voor professioneel gebruik, informatie verhult of verhindert dat de activiteiten worden uitgevoerd die het Bureau in het kader van een controle en verificatie ter plaatse moet verrichten, verlenen de bevoegde autoriteiten, inclusief, waar passend, rechtshandhavingsinstanties van de betrokken lidstaat, de nodige bijstand aan het personeel van het Bureau, zodat het Bureau zijn controle en verificatie ter plaatse doeltreffend en zonder onnodige vertraging kan verrichten.
Wanneer zij overeenkomstig dit lid of lid 5 bijstand verlenen, handelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig de nationale procedureregels die van toepassing zijn op de betrokken bevoegde autoriteit. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor dergelijke bijstand de toestemming van een gerechtelijke autoriteit vereist is, wordt die toestemming gevraagd.
7.
Het Bureau verricht controles en verificaties ter plaatse op vertoon van een schriftelijke machtiging in de zin van artikel 7, lid 2. Het verstrekt, uiterlijk bij aanvang van de controle en verificatie ter plaatse, de betrokken marktdeelnemer informatie over de procedure die bij de controle en verificatie ter plaatse moet worden gevolgd, inclusief de toepasselijke procedurele waarborgen, en over de plicht tot medewerking van de marktdeelnemer.
8.
In de uitoefening van de hem toegekende bevoegdheden eerbiedigt het Bureau de procedurewaarborgen waarin deze verordening en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 voorzien. Bij een controle en verificatie ter plaatse heeft de betrokken marktdeelnemer het recht om geen zichzelf belastende verklaringen af te leggen en het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze. Bij het afleggen van verklaringen tijdens een controle en verificatie ter plaatse krijgt de marktdeelnemer de mogelijkheid om een van de officiële talen van de lidstaat waar hij gevestigd is, te gebruiken. Het recht te worden bijgestaan door een persoon naar keuze belet niet dat het Bureau toegang heeft tot de gebouwen van de marktdeelnemer, en mag het begin van de controle en verificatie ter plaatse niet onnodig vertragen.
9.
Indien een lidstaat niet met het Bureau samenwerkt overeenkomstig de leden 5 en 6, kan de Commissie de relevante bepalingen van het Unierecht toepassen om de middelen in verband met de betrokken controle en verificatie ter plaatse terug te vorderen.
10.
In het kader van zijn onderzoekstaak verricht het Bureau de controles en verificaties waarin artikel 9, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en de in artikel 9, lid 2, van die verordening bedoelde sectorale regelingen voorzien, in de lidstaten en, overeenkomstig de vigerende overeenkomsten voor samenwerking en wederzijdse bijstand en andere vigerende rechtsinstrumenten, in derde landen en bij internationale organisaties.
11.
Tijdens een extern onderzoek kan het Bureau toegang verkrijgen tot alle relevante informatie en gegevens met betrekking tot de onderzochte feiten, ongeacht de aard van de informatiedrager, die in het bezit zijn van de instellingen, organen en instanties, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. In dat geval is artikel 4, leden 2 en 4, van toepassing.
12.
Onverminderd artikel 12 quater, lid 1, kan het Bureau, wanneer het, voordat is besloten om al dan niet een extern onderzoek te openen, over aanwijzingen beschikt dat er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de instellingen, organen en instanties in kwestie hiervan in kennis stellen.
Onverminderd de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde sectorale regelingen zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat passende actie wordt ondernomen, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.