Einde inhoudsopgave
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken door Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en intrekking Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2013
- Bronpublicatie:
11-09-2013, PbEU 2013, L 248 (uitgifte: 18-09-2013, regelingnummer: 883/2013)
- Inwerkingtreding
01-10-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-09-2013, PbEU 2013, L 248 (uitgifte: 18-09-2013, regelingnummer: 883/2013)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Instituties
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 325, in samenhang met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Rekenkamer (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De instellingen van de Unie en de lidstaten hechten groot belang aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie en aan de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten waardoor die belangen worden geschaad. De verantwoordelijkheid van de Commissie in dit verband is nauw verweven met de uit hoofde van artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op haar rustende taak de begroting uit te voeren, en het belang van actie in dezen wordt bevestigd door artikel 325 VWEU.
- (2)
Alle beschikbare middelen moeten worden ingezet om deze doelstelling te verwezenlijken, met name in het kader van de onderzoekopdracht van de Unie, onder behoud van de huidige verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de Unie en de lidstaten en van het thans daarbij bestaande evenwicht.
- (3)
Ter versterking van de middelen voor fraudebestrijding heeft de Commissie, bij Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom(3) en met eerbiediging van het beginsel van interne organisatorische autonomie van elke instelling, intern het Europees Bureau voor fraudebestrijding (‘het Bureau’) opgericht en belast met het verrichten van administratieve fraudeonderzoeken. De Commissie heeft dit Bureau voor de uitoefening van zijn onderzoekstaken volledige onafhankelijkheid toegekend. In Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratom is, wat de onderzoekstaak betreft, bepaald dat dit Bureau de bij het Unierecht toebedeelde bevoegdheden uitoefent.
- (4)
In Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn de voorschriften betreffende de onderzoeken door het Bureau vastgesteld. Om de doeltreffendheid van het optreden van het Bureau te vergroten en in het licht van de evaluatie van zijn activiteiten door de instellingen van de Unie, met name het evaluatieverslag van de Commissie van april 2003 en de speciale verslagen van de Rekenkamer nr. 1/2005 (5) en nr. 2/2011 (6) over het beheer van het Bureau is het nodig het vigerende rechtskader te herzien.
- (5)
De opdracht van het Bureau dient te bestaan in het verrichten van onderzoeken binnen de instellingen, organen en instanties, opgericht bij de Verdragen of op basis daarvan (hierna ‘instellingen, organen en instanties’ genoemd) en het uitoefenen van bij de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie aan de Commissie toevertrouwde onderzoekstaken; tevens dient het Bureau de lidstaten de bijstand van de Commissie te bieden bij het organiseren van een nauwe, regelmatige samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten. Het Bureau dient ook bij te dragen aan het ontwerpen en uitwerken van methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, uitgaande van de ervaring die het in de praktijk op dit gebied heeft opgedaan.
- (6)
De verantwoordelijkheid van het door de Commissie opgerichte Bureau blijft niet beperkt tot de bescherming van de financiële belangen, maar strekt zich uit tot alle werkzaamheden ter vrijwaring van de belangen van de Unie tegen onregelmatige handelingen waartegen administratieve of strafrechtelijke vervolging kan worden ingesteld.
- (7)
Deze verordening dient van toepassing te zijn onverminderd een eventuele verdergaande bescherming die uit de bepalingen van de Verdragen voortvloeit.
- (8)
Gezien de noodzaak van een krachtigere bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, moet het Bureau bij alle instellingen, organen en instanties interne onderzoeken kunnen verrichten.
- (9)
In het kader van externe onderzoeken moet aan het Bureau de uitoefening worden toevertrouwd van de bevoegdheden die aan de Commissie zijn toegekend bij Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden (7). Bovendien dient aan het Bureau te worden toegestaan de overige bevoegdheden uit te oefenen die aan de Commissie zijn toegekend voor het verrichten van controles en verificaties ter plaatse in de lidstaten, met name om onregelmatigheden op te sporen overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (8).
- (10)
De operationele slagkracht van het Bureau hangt in belangrijke mate af van de samenwerking met de lidstaten. Het is noodzakelijk dat de lidstaten de bevoegde autoriteiten aanwijzen die het Bureau de voor de vervulling van zijn taken vereiste bijstand kunnen verlenen. In het geval dat lidstaten geen gespecialiseerde dienst in het leven hebben geroepen die tot taak heeft de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de bestrijding van fraude op het nationale vlak te coördineren, dient een dienst (‘de coördinatiedienst fraudebestrijding’) te worden aangewezen om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie met het Bureau te faciliteren.
- (11)
Het Bureau moet toegang hebben tot alle relevante informatie die in het bezit is van de instellingen, organen en instanties van de Unie en die met externe onderzoeken verband houdt.
- (12)
Onderzoeken moeten worden uitgevoerd conform de Verdragen en met name Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, met inachtneming van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie als vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (9), hierna ‘het Ambtenarenstatuut’ genoemd, en van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, en onder volledige eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name van het billijkheidsbeginsel, van het recht van de betrokkene zich over de hem betreffende feiten uit te spreken en van het recht dat de bevindingen van een onderzoek alleen mogen berusten op elementen die bewijskracht hebben. De instellingen, organen en instanties dienen daartoe de voorwaarden en nadere regelingen vast te stellen waaronder interne onderzoeken worden verricht.
- (13)
Interne onderzoeken kunnen alleen worden uitgevoerd indien het Bureau de toegang wordt gegarandeerd tot alle gebouwen van de instellingen, organen en instanties en tot alle informatie en alle documenten die deze in hun bezit hebben.
- (14)
De juistheid van de informatie die het Bureau in verband met zijn opdracht wordt verstrekt moet onverwijld worden beoordeeld. Daartoe dient het Bureau, voordat er een onderzoek wordt geopend, toegang te krijgen tot alle relevante informatie in databases die worden beheerd door de instellingen, organen en instanties wanneer dit onontbeerlijk is om te beoordelen of vermoedens op feitelijke gronden gebaseerd zijn.
- (15)
De verplichting voor het Bureau om de instellingen, organen en instanties van lopende onderzoeken in kennis te stellen wanneer een ambtenaar, een ander personeelslid, een lid van een instelling of orgaan, een hoofd van een instantie of een personeelslid bij de onderzochte feiten betrokken is of wanneer voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, moet in gedetailleerde bepalingen worden omschreven.
- (16)
Er dienen duidelijke regels te worden opgesteld die niet alleen bevestigen dat het Bureau in eerste instantie bevoegd is om interne onderzoeken te verrichten inzake aangelegenheden waarbij de financiële belangen van de Unie in het geding zijn, maar ook de instellingen, organen en instanties in staat stellen snel dergelijke onderzoeken uit te voeren in gevallen waarin het Bureau besluit niet op te treden.
- (17)
Teneinde de onafhankelijkheid van het Bureau bij de uitoefening van de hem bij deze verordening toevertrouwde taken te waarborgen, dient de directeur van het Bureau op eigen initiatief een onderzoek te kunnen openen. Wanneer het Bureau een onderzoek verricht, verrichten de betrokken instellingen, organen en instanties geen parallel onderzoek met betrekking tot dezelfde feiten, tenzij anderszins met het Bureau is overeengekomen.
- (18)
Onderzoeken dienen te worden uitgevoerd onder leiding van de directeur van het Bureau, geheel onafhankelijk van de instellingen, organen en instanties en van het comité van toezicht. De directeur-generaal dient daartoe richtsnoeren betreffende de onderzoeksprocedures te kunnen vaststellen ten behoeve van de personeelsleden van het Bureau. Die richtsnoeren dienen praktische wenken voor het verrichten van onderzoeken door de personeelsleden van het Bureau te bevatten, alsmede de procedurewaarborgen en de grondrechten van de bij onderzoeken betrokken personen of getuigen en nadere regels betreffende de te volgen procedures voor interne advisering en controle, mede omvattende een wettigheidstoetsing. Uit overwegingen van transparantie met betrekking tot het verrichten van onderzoeken is het dienstig dat die richtsnoeren op de website van het Bureau openbaar worden gemaakt. Deze richtsnoeren dienen geen rechten of verplichtingen toe te voegen aan of wijziging te brengen in de uit deze verordening voortvloeiende rechten en verplichtingen.
- (19)
De personeelsleden van het Bureau dienen de onderzoeken te verrichten volgens de richtsnoeren betreffende de onderzoeksprocedures en volgens de individuele instructies die de directeur-generaal in specifieke gevallen tot hen richt, overeenkomstig artikel 21 van het Ambtenarenstatuut.
- (20)
De personeelsleden van het Bureau dienen hun onderzoekstaken te verrichten in volledige onafhankelijkheid en dienen belangenconflicten te vermijden, overeenkomstig het Ambtenarenstatuut. Personeelsleden van het Bureau dienen de directeur-generaal onmiddellijk in kennis te stellen van het feit dat een onderzoek betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij zij enig persoonlijk belang hebben en die daardoor hun onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of zo zou kunnen worden opgevat, in het bijzonder indien zij in een andere hoedanigheid betrokken zijn, of geweest zijn, in de aangelegenheid die het voorwerp van een onderzoek uitmaakt.
- (21)
Voor interne en externe onderzoeken door het Bureau zijn ten dele afzonderlijke regels van toepassing. Het zou het Bureau evenwel toegestaan moeten zijn om, in alle gevallen waarin dat noodzakelijk is, de aspecten van een extern en een intern onderzoek in één onderzoek samen te voegen, zodat er geen twee afzonderlijke onderzoeken behoeven te worden geopend.
- (22)
Omwille van de rechtszekerheid, en het administratieve karakter van die onderzoeken in aanmerking genomen, is het nodig de voor onderzoeken door het Bureau geldende procedurewaarborgen te verduidelijken.
- (23)
De procedurewaarborgen en de grondrechten van betrokken personen en getuigen moeten zonder discriminatie worden geëerbiedigd te allen tijde en in alle stadia van interne en van externe onderzoeken, met name bij het verstrekken van informatie over lopende onderzoeken. Bij het verstrekken van enigerlei informatie betreffende onderzoeken van het Bureau aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, hetzij bilateraal hetzij in het kader van een gedachtewisseling, moeten het vertrouwelijk karakter van de onderzoeken, de wettelijke rechten van de betrokkenen en, indien van toepassing, de nationale procesrechtelijke bepalingen geëerbiedigd worden. De in het kader van onderzoeken meegedeelde of verkregen informatie dient te worden verwerkt met inachtneming van het Unierecht inzake gegevensbescherming. Op uitwisselingen van informatie dienen het evenredigheidsbeginsel en het ‘need-to-know’-beginsel van toepassing te zijn.
- (24)
Met het oog op een betere bescherming van de individuele rechten van onderzochte personen dienen in de eindfase van een onderzoek geen conclusies over een met naam genoemde persoon te worden getrokken zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om opmerkingen te maken over de feiten die op hem betrekking hebben.
- (25)
De directeur-generaal dient erop toe te zien dat bij elke informatieverstrekking aan het publiek de wettelijke rechten van betrokkenen worden geëerbiedigd.
- (26)
Het Bureau en de bij het onderzoek betrokken instellingen, organen en instanties dienen de vrijheid van meningsuiting, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook journalistieke bronnen te beschermen.
- (27)
De directeur van het Bureau dient toe te zien op de bescherming van de persoonsgegevens en de eerbiediging van het vertrouwelijke karakter van de informatie die bij de onderzoeken is vergaard. De ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie dient rechtsbescherming gelijkwaardig met die van het Ambtenarenstatuut te worden gegarandeerd.
- (28)
Om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de resultaten van de onderzoeken die het Bureau heeft uitgevoerd en dat er het nodige gevolg aan wordt gegeven, dient te worden bepaald dat de verslagen toelaatbare bewijsmiddelen in administratieve of gerechtelijke procedures kunnen vormen. Daartoe moeten die verslagen worden opgesteld met inachtneming van de voorwaarden waaronder de nationale administratieve verslagen worden opgesteld.
- (29)
Wanneer uit het na afloop van een intern onderzoek opgestelde verslag strafrechtelijk vervolgbare feiten naar voren komen, moet de informatie dienaangaande worden doorgegeven aan de nationale gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat. In de aanbevelingen van het eindverslag dient de directeur-generaal, uitgaande van de aard van de feiten en de omvang van de financiële gevolgen, aan te geven of aan de resultaten van het onderzoek beter gevolg kan worden gegeven met interne maatregelen van de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie.
- (30)
Het feit dat de directeur-generaal aan de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat informatie doorgeeft die het Bureau in het kader van interne onderzoeken heeft verkregen, dient de latere beoordeling in rechte door de gerechtelijke autoriteit van die lidstaat of een onderzoeksprocedure moet worden ingesteld, onverlet te laten.
- (31)
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten of, naargelang het geval, de instellingen, organen of instanties, dienen op grond van de door het Bureau opgestelde eindverslagen van onderzoeken te besluiten welk gevolg aan afgesloten onderzoeken wordt gegeven.
- (32)
Om de doeltreffendheid van zijn optreden te vergroten, dient het Bureau te weten welk gevolg aan de uitkomsten van zijn onderzoeken is gegeven. Daartoe dienen de instellingen, organen en instanties van de Unie en, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten desgevraagd aan het Bureau verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de informatie die het Bureau heeft doorgegeven.
- (33)
Gezien de grote voordelen van nauwere samenwerking tussen het Bureau, Europol, Eurojust en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, dient het Bureau in staat te zijn om met die instanties administratieve regelingen overeen te komen die in het bijzonder gericht kunnen zijn op het faciliteren van praktische samenwerking en uitwisseling van informatie betreffende technische en operationele aangelegenheden, uit welke regelingen evenwel geen bijkomende juridische verplichtingen dienen voort te vloeien.
- (34)
Met het oog op nauwere samenwerking tussen het Bureau, Eurojust en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met betrekking tot feiten die het voorwerp van een strafrechtelijk onderzoek kunnen vormen, dient het Bureau Eurojust in kennis te stellen, in het bijzonder van die gevallen waarin het vermoeden bestaat van fraude, corruptie of elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad en waarbij sprake is van ernstige vormen van criminaliteit. De doorgifte van informatie aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten dient, indien passend, plaats te vinden voordat door hen verstrekte informatie door het Bureau aan Eurojust of Europol worden doorgegeven, indien de informatieverstrekking van een uitnodiging tot specifieke strafrechtelijke onderzoeksmaatregelen vergezeld gaat.
- (35)
Voor een succesvolle samenwerking tussen het Bureau, de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de bevoegde autoriteiten van derde landen en internationale organisaties, dient onderlinge informatie-uitwisseling te worden opgezet. Die informatie-uitwisseling dient plaats te vinden onder eerbiediging van de geheimhoudingsbeginselen en de gegevensbeschermingsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10). Meer bepaald dient het Bureau te controleren of de ontvanger de juiste bevoegdheid heeft alsook of de doorgifte van informatie noodzakelijk is. Uitwisselingen van informatie met Eurojust dienen onder het mandaat van Eurojust te vallen, dat zich uitstrekt tot coördinatie in geval van ernstige vormen van grensoverschrijdende criminaliteit.
- (36)
Gezien de omvang van de middelen van de Unie voor de sector buitenlandse hulp, het aantal onderzoeken door het Bureau in deze sector en de bestaande internationale samenwerking voor onderzoeksdoeleinden, dient het Bureau in staat te zijn om zich bij de vervulling van zijn taken, in voorkomend geval in coördinatie met andere bevoegde diensten, door middel van administratieve regelingen te verzekeren van de praktische ondersteuning van de bevoegde autoriteiten van derde landen en van internationale organisaties, uit welke regelingen evenwel geen bijkomende juridische verplichtingen dienen voort te vloeien.
- (37)
Het Bureau dient bij de uitvoering van zijn taak onafhankelijk te zijn. Ter versterking van deze onafhankelijkheid dient het Bureau te worden onderworpen aan regelmatige monitoring van zijn onderzoekswerkzaamheden door een Comité van toezicht, dat is samengesteld uit externe, onafhankelijke, personen die bijzonder deskundig zijn op de werkterreinen van het Bureau. Het Comité van toezicht dient zich niet te mengen in de wijze waarop lopende onderzoeken worden verricht. Het dient tevens de directeur van het Bureau bij te staan bij de uitvoering van diens taken.
- (38)
Het is dienstig de criteria en de procedure voor de aanstelling van de leden van het Comité van toezicht alsmede de uit het mandaat van het Comité van toezicht voortvloeiende taken nader te omschrijven.
- (39)
Er dient een reservelijst te worden opgesteld met kandidaten die zijn aangewezen om de leden van het Comité van toezicht voor de verdere duur van hun ambtstermijn te vervangen in het geval dat een of meer van die leden zich terugtrekken, overlijden of om een andere reden niet langer in staat zijn om hun taken uit te voeren.
- (40)
Om het Comité van toezicht in staat te stellen zijn taken doeltreffend te vervullen, dient het Bureau ervoor te zorgen dat het secretariaat van het Comité van toezicht onafhankelijk kan werken.
- (41)
Er dient te worden voorzien in een jaarlijkse gedachtewisseling tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Deze gedachtewisseling moet onder meer gaan over de strategische prioriteiten van het beleid inzake onderzoeken en de doeltreffendheid van de werkzaamheden van het Bureau met betrekking tot de uitoefening van zijn mandaat, zonder dat op enigerlei wijze afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid van het Bureau bij het verrichten van zijn onderzoeken. De voorbereiding van de gedachtewisseling, die op technisch niveau dient plaats te vinden, dient voor zover noodzakelijk onder meer een voorbereidende vergadering tussen de bevoegde diensten van de betrokken instellingen te omvatten. Bij de besprekingen over de doeltreffendheid van de werkzaamheden van het Bureau met betrekking tot de uitoefening van zijn mandaat dienen de aan de gedachtewisseling deelnemende instellingen in staat te zijn kennis te nemen van statistische gegevens betreffende de follow-up van de door het Bureau verrichte onderzoeken en de follow-up van de door het Bureau doorgegeven informatie.
- (42)
Om de volledige onafhankelijkheid van de leiding van het Bureau te garanderen, dient de directeur-generaal te worden aangesteld voor een periode van zeven jaar, die niet kan worden verlengd.
- (43)
Het ambt van directeur-generaal van het Bureau is ook voor het Europees Parlement en de Raad van bijzonder belang. De persoon die in het ambt van directeur-generaal wordt aangesteld, dient de breedst mogelijke steun en erkenning van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie te ondervinden. Daarom dient de Commissie in het kader van de raadplegingsprocedure naar overeenstemming met het Europees Parlement en de Raad te streven.
- (44)
Een oproep tot het indienen van sollicitaties voor het ambt van directeur-generaal dient uiterlijk zes maanden voor het einde van de ambtstermijn van de directeur-generaal die in functie is, bekend te worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De oproep tot het indienen van sollicitaties dient door de Commissie te worden opgesteld in nauw overleg met het Europees Parlement en de Raad. De selectiecriteria, met inbegrip van de vereisten waaraan gegadigden moeten voldoen om voor het ambt in aanmerking te komen, dienen in de oproep tot het indienen van sollicitaties te worden vermeld.
- (45)
De directeur-generaal dient het comité van toezicht periodiek in kennis te stellen van de gevallen waarin informatie is doorgegeven aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten en van het totale aantal gevallen van het Bureau, die dezelfde gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten in kwestie bij wijze van follow-up van een door het Bureau verricht onderzoek hebben behandeld.
- (46)
De praktijk heeft uitgewezen dat het dienstig zou zijn de directeur-generaal van het Bureau te machtigen om de uitoefening van bepaalde van zijn taken aan een of meer personeelsleden van het Bureau te delegeren.
- (47)
De directeur-generaal dient een mechanisme in te stellen voor interne advisering en controle, mede omvattende een wettigheidstoetsing, onder meer met betrekking tot de verplichting de procedurewaarborgen en de grondrechten van de betrokken personen en van het nationale recht van de betrokken lidstaten te eerbiedigen.
- (48)
Teneinde de onafhankelijkheid van het Bureau te garanderen, dient de Commissie een besluit te nemen betreffende het op passende wijze aan de directeur-generaal delegeren van de bevoegdheden welke aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegewezen.
- (49)
Deze verordening doet op generlei wijze afbreuk aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten om maatregelen te treffen ter bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad. Bijgevolg wordt bij de toekenning van de opdracht om externe administratieve onderzoeken te verrichten aan een onafhankelijk Bureau, het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervatte subsidiariteitsbeginsel volledig geëerbiedigd. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is met het oog op een krachtiger bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
- (50)
De Commissie dient na te gaan of het nodig is deze verordening te herzien in het geval dat er een Europees openbaar ministerie zou worden ingesteld.
- (51)
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt in het bijzonder de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vastgelegde beginselen in acht.
- (52)
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en heeft op 1 juni 2011 advies uitgebracht (11).
- (53)
Gezien de vele wijzigingen die noodzakelijk zijn, dient Verordening (EG) nr. 1073/1999 te worden ingetrokken en vervangen door deze verordening.
- (54)
Uit hoofde van artikel 106 bis, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, waarbij het toepassingsgebied van artikel 325 VWEU wordt uitgebreid tot de Europese Gemeenschap voor atoomenergie (Euratom), zijn de regels die gelden voor onderzoeken van het Bureau met betrekking tot de Unie ook van toepassing voor Euratom. Uit hoofde van artikel 106 bis, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie moeten de verwijzingen naar de Unie in artikel 325 VWEU gelezen worden als verwijzingen naar Euratom, en zijn verwijzingen naar de Unie in deze verordening bijgevolg, naargelang van de context, ook op te vatten als verwijzingen naar Euratom. Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad van 25 mei 1999 betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken (12) dient bijgevolg te worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 254 van 30.8.2011, blz. 1.
Standpunt van het Europees Parlement van 20 november 2008 (PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 201) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 25 februari 2013 (PB C 89 E van 27.3.2013, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 3 juli 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Besluit 1999/352/EG, EGKS, Euratomvan de Commissie van 28 april 1999 houdende oprichting van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 20).
Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).
PB C 202 van 18.8.2005, blz. 1.
PB C 124 van 27.4.2011, blz. 9.
PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.
PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
PB C 279 van 23.9.2011, blz. 11.
PB L 136 van 31.5.1999, blz. 8.