Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2012
- Bronpublicatie:
01-12-2011, Stb. 2011, 618 (uitgifte: 20-12-2011, kamerstukken: 33015)
- Inwerkingtreding
01-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2011, Stb. 2011, 619 (uitgifte: 20-12-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
1.
Het is de werkgever verboden de arbeidsovereenkomst te beëindigen door deze op te zeggen zonder toestemming van Onze Minister dan wel in strijd met een voorwaarde waaronder de toestemming is gegeven.
2.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet:
- a.
indien de beëindiging geschiedt om een dringende aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden;
- b.
indien de beëindiging geschiedt met wederzijds goedvinden;
- c.
indien de beëindiging geschiedt tijdens de proeftijd;
- d.
indien de opzegging geschiedt ten gevolge van het faillissement van de werkgever;
- e.
indien de beëindiging betrekking heeft op een al dan niet voortgezette arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en die beëindiging plaatsvindt tegen de in die overeenkomst opgenomen einddatum, tenzij het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft, als bedoeld in artikel 1615e van het Burgerlijk Wetboek BES.
3.
Onze Minister besluit binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in artikel 3, doch in ieder geval binnen acht weken na ontvangst van het verzoek tot toestemming tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De termijn van acht weken kan worden verlengd indien bijzondere omstandigheden dit noodzakelijk maken.
4.
Het verzoek om toestemming tot het beëindigen van een arbeidsovereenkomst wordt gedaan aan Onze Minister. Het verzoek wordt geacht niet te zijn gedaan, zolang de vereiste gegevens niet zijn verstrekt en de vereiste bewijsstukken niet zijn overgelegd.