Einde inhoudsopgave
Burgerlijk ambtenarenreglement defensie
Artikel 121 Ontslaggronden
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
13-12-2021, Stb. 2021, 629 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2021, Stb. 2021, 629 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Anders dan op eigen aanvraag, bij wijze van straf of ingevolge het bepaalde bij artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en bij de artikelen 115, 116, 117, 119 en 120 van dit besluit, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
- a.
het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid, door Onze Minister gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;
- b.
het aangaan van een graad van zwagerschap, die de benoembaarheid tot het ambt zou uitsluiten;
- c.
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, waarbij de ambtenaar onder curatele is gesteld;
- d.
het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
- e.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
- f.
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
- g.
onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
- h.
het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
- i.
het bij of in verband met indiensttreding of medisch onderzoek verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
2.
Een ontslag op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a, b, f, g en h wordt steeds eervol verleend.
3.
Behoudens voor de toepassing van artikel 123a kan een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f. slechts plaatsvinden indien:
- a.
er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
- b.
herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
- c.
na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
4.
Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan als bedoeld in artikel 54a.
5.
Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens ziekte die haar oorsprong vindt in de zwangerschap of bevalling, in geval deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en gedurende en na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd.
6.
Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien:
- a.
zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
- b.
zij worden onderbroken door afwezigheid tijdens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van het bevallingsverlof, dan wel;
- c.
een onder b. bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.
7.
Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, vraagt Onze Minister het oordeel van een daartoe door de UWV, bedoeld in artikel 54a, onderdeel k, die de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen uitvoert ten aanzien van de ambtenaar, aangewezen arts.
8.
De in het zevende lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door Onze Minister aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.
9.
Onze Minister stelt de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zevende lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst Onze Minister de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.
10.
De kennisgeving, bedoeld in het negende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het zesde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
11.
De in het zevende lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan Onze Minister. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de ambtenaar.
12.
Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.