Hof Amsterdam, 07-10-2011, nr. 23-003054-10
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7212, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-10-2011
- Zaaknummer
23-003054-10
- LJN
BT7212
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7212, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑10‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALK:2010:BM8867, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:232, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 07‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Voorbereiding zware mishandeling met vuurwapen. Bewijsoverwegingen terzake. Geen vrijwillige terugtred. Motivering van aanzienlijk hogere straf dan rechtbank.
Partij(en)
parketnummer: 23-003054-10
datum uitspraak: 7 oktober 2011
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 22 juni 2010 in de strafzaak onder parketnummer 14-810465-09 tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
- 1.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 februari 2010, 22 maart 2010, 27 mei 2010, 1 juni 2010 en 8 juni 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 maart 2011, 20 september 2011 en 23 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 7 juli 2009 in de gemeente(n) Rotterdam en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te plegen tegen [slachtoffer], als volgt heeft gehandeld:
- -
verdachte is enige dagen, althans kort, voor 7 juli 2009 door zijn mededader(s) benaderd teneinde [slachtoffer] dood te schieten en/of door zijn benen en/of armen te schieten en/of
- -
verdachte is door een of meer van zijn mededaders opgehaald in Rotterdam en/of
- -
verdachte is in een door een van zijn mededaders bestuurde auto meegereden naar Alkmaar en/of
- -
verdachte heeft tussen Rotterdam en Alkmaar aan zijn mededader(s) verteld [slachtoffer] slechts door armen en/of benen te willen schieten en/of
- -
verdachte heeft in Alkmaar, althans op een plaats gelegen tussen Rotterdam en Alkmaar, een (vuur)wapen van zijn mededader(s) gekregen en/of
- -
verdachte is in een door zijn mededader(s) aan hem ter beschikking gestelde auto achter zijn mededader(s) aangereden, althans gebracht, naar de plaats waar het misdrijf diende te worden voltrokken,
en aldus opzettelijk een (vuur)wapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
2:
hij op of omstreeks 07 juli 2009 in de gemeente Alkmaar een wapen van categorie II, te weten een Glock, in elk geval een vuurwapen, en/of munitie van categorie II, voorhanden heeft gehad;
3:
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2009 tot en met 13 juli 2009 op een of meer verschillende tijdstippen in de gemeente(n) Alkmaar en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, een (personen)auto heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4:
hij op of omstreeks 07 december 2009 in de gemeente Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,75 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
3. Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een deels andere bewezenverklaring.
4. Het bewijs
4.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het als feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot feit 2 heeft hij vrijspraak gevorderd.
Ten aanzien van het als feit 3 ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde opzetheling.
Het als feit 4 ten laste gelegde opzettelijk voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne komt eveneens voor bewezenverklaring in aanmerking.
4.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem als feit 1 is ten laste gelegd, aangezien het daartoe vereiste opzet niet kan worden bewezen. De verdachte heeft immers nooit de intentie gehad om die [slachtoffer] te mishandelen.
Voorts kan de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] ten aanzien van het beoogde misdrijf, namelijk het doodschieten en/of het in de armen en benen schieten, niet worden gebruikt voor de bewijsvoering, omdat deze onbetrouwbaar is en bovendien onvoldoende wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Dientengevolge kan evenmin worden bewezen dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad en dient vrijspraak voor feit 2 te volgen.
De als feit 3 ten laste gelegde heling kan evenmin worden bewezen, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte ten tijde van het verwerven en voorhanden hebben van de desbetreffende personenauto wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een van misdrijf afkomstig goed betrof.
Ten aanzien van het als feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen, nu de cocaïne weliswaar in een aan de verdachte toebehorende bodywarmer is aangetroffen, maar dat deze niet in zijn woning hing en derhalve niet valt uit te sluiten dat de cocaïne van iemand anders was. Voorts verkeerde de verdachte in de veronderstelling dat de stof geen cocaïne maar "Pimba" betrof, zodat ook op die grond het opzet niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van het hof
Vrijspraak feit 2
Het hof is - evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte -van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de in feit 2 ten laste gedraging heeft begaan, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe dat de kern van de in de tenlastelegging omschreven gedraging bestaat in het voorhanden hebben van een in de Wet Wapens en Munitie (WWM) gecategoriseerd wapen. Een dergelijke voor bewezenverklaring vereiste vaststelling van de wettelijke categorie-indeling van het ten laste gelegde wapen kan naar het oordeel van het hof niet plaatsvinden op basis van enkel de getuigenverklaring van een niet over de voor die categorisering benodigde wetenschap beschikkende persoon.
Nu op dit punt enige ondersteuning, in de vorm van bijvoorbeeld een proces-verbaal van wapenonderzoek opgesteld door een daartoe gekwalificeerde opsporingsambtenaar ontbreekt, bevat het dossier onvoldoende gegevens om als vaststaand aan te nemen dat het wapen valt onder de in de tenlastelegging vermelde, aan de WWM ontleende, categorie van vuurwapens.
Feit 1
Het hof is van oordeel dat de door de raadsvrouw betwiste onderdelen van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] voor de bewijsvoering kunnen worden gebruikt en overweegt hiertoe het navolgende.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een uit de hand lopend conflict met [slachtoffer] op zoek is gegaan naar iemand om [slachtoffer] tegen betaling "op te ruimen". Hiertoe heeft hij zich gewend tot zijn "maat uit Rotterdam, die vervolgens de verdachte [verdachte] heeft benaderd en bereid heeft gevonden.1 Vervolgens heeft in Rotterdam een ontmoeting plaatsgehad tussen die "maat uit Rotterdam", [medeverdachte 1] en [verdachte]. Hierna zijn de drie naar Alkmaar gereden en heeft de verdachte kenbaar gemaakt dat hij [slachtoffer] alleen in de armen en benen wilde schieten. De verdachte heeft een geldbedrag en een pistool overhandigd gekregen en er is afgesproken dat hij na voltooiing van de opdracht nogmaals een geldbedrag zou ontvangen.2
Het hof leidt uit de stukken van het dossier af dat met de "maat uit Rotterdam" bedoeld is de medeverdachte [medeverdachte 2]. Hiertoe wordt overwogen dat [verdachte] [medeverdachte 2] bij een gehouden fotoconfrontatie heeft herkend als de personen over wie hij een verklaring had afgelegd inhoudend dat dit de persoon is die hem heeft benaderd voor het geweld tegen [slachtoffer]. De op foto 3 afgebeelde persoon [medeverdachte 2] herkent [verdachte] als [naam] of [naam 2].3 Uit een op 9 november 2009 tijdens het transport naar de rechtbank opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] leidt het hof af dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] [naam] noemt en dat iedereen [medeverdachte 2] verder ook kent als [naam].4 Gelet hierop komt het hof tot de conclusie dat de medeverdachte [medeverdachte 2] "de maat uit Rotterdam" is waar de medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn verklaringen over spreekt.
Voorts bevatten de bewijsmiddelen de volgende redengevende feiten en omstandigheden. Uit onderzoek naar de telefoongegevens van de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat deze zich alle drie op 7 juli 2009 vanuit de omgeving Rotterdam naar Alkmaar hebben begeven.5 De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij kort voor 7 juli 2009 is benaderd door de medeverdachte [medeverdachte 2] met de vraag of hij wat geld wilde verdienen en dat er vervolgens tussen die [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de verdachte een bespreking in Rotterdam heeft plaatsgevonden, dat zij met auto's naar Alkmaar zijn gereden en dat hij een geldbedrag heeft gekregen en dat is toegezegd dat hij na afloop nog een geldbedrag zou ontvangen.6
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] voor de bewijsvoering kunnen worden gebruikt. [medeverdachte 1] heeft in die verklaringen gedetailleerd uiteengezet hoe het een en ander is verlopen en hij heeft zichzelf daarbij in belangrijke mate belast. Bovendien wordt de verklaring ondersteund door de hierboven onder voetnoot 5 genoemde resultaten van het onderzoek naar de telefoongegevens van de verdachten en ook door onderdelen van de verklaring van de verdachte.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat enkel was overeengekomen dat hij die [slachtoffer] in elkaar zou slaan en dat er derhalve ook geen vuurwapen is overhandigd, ongeloofwaardig. Niet alleen heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] dit, als getuige gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg, als een "sprookje" aangemerkt, een dergelijk plan zou, gelet op de houding die [slachtoffer] ten opzichte van de medeverdachte [medeverdachte 1] innam, in het geheel niet voor de hand liggen. Het hof wijst er daarbij op dat uit de verklaringen van [medeverdachte 1] volgt dat deze vreesde dat [slachtoffer] hém van het leven wilde beroven en dat [slachtoffer] gewapend was. Hier komt bij dat [slachtoffer] blijkens het sectierapport een gewicht van 110 kilogram en een lengte van 1 meter 94 centimeter had7 en de verdachte, heeft, zoals gesteld door de medeverdachte [medeverdachte 1] en onweersproken door of namens de verdachte, een aanzienlijk kleiner postuur.8
Nu het hof aan deze mogelijkheid voorbij gaat en de verklaring van [medeverdachte 1] voor de bewijsvoering wordt gebruikt, komt het hof tot het oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte een vuurwapen bestemd tot het begaan van het misdrijf zware mishandeling voorhanden heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer, inhoudend dat vrijspraak dient te volgen op grond dat de verdachte geen intentie heeft gehad [slachtoffer] te mishandelen. Dit verweer gaat immers – zo begrijpt het hof – uit van de stelling dat hij géén vuurwapen voorhanden heeft gehad. Daarbij komt, dat uit het hiervoor weergegeven samenstel van feiten, omstandigheden en gedragingen – inhoudende dat de verdachte een vuurwapen en een geldbedrag heeft ontvangen, naar de plaats van het misdrijf is gereden en daar aangekomen gedurende geruime tijd heeft gewacht – volgt dat verdachtes voorhanden hebben van het vuurwapen heeft gestrekt tot de voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling, zoals hierna bewezen geacht.
Feit 3
Uit een proces-verbaal van aangifte blijkt dat tussen 22 juni 2009, 18.30 uur en 23 juni 2009, 08.00 uur in Amsterdam een personenauto van het merk Seat, type Leon, kenteken [kenteken], kleur blauw is gestolen.9 De verdachte heeft verklaard dat hij ter uitvoering van de plannen om tegen betaling [slachtoffer] te mishandelen op 7 juli 2009 een blauwe Seat heeft verworven. Op dat moment heeft de verdachte geen nadere afspraken gemaakt over deze auto en hij heeft deze naar Rotterdam heeft meegenomen en aldaar achtergelaten op de Schuttevaerweg.10 De verdachte heeft geen vragen over de auto gesteld. Als reden daarvoor heeft hij ten overstaan van de rechtbank gezegd dat hij geen argwaan wilde wekken. 11
De gestolen Seat Leon is door de politie op 13 juli 2009 zonder kentekenplaten op de Schuttevaerweg in Rotterdam aangetroffen.12
Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte de auto heeft verworven - zo blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat het kenteken van de personenauto is overgeschreven op naam van de verdachte -en de door hemzelf gerapporteerde overweging om geen vragen over de auto te stellen, had de verdachte het stellen van vragen niet achterwege kunnen laten. Daardoor is sprake van een zodanige mate van onvoorzichtigheid, dat naar het oordeel van het hof sprake is van schuldheling.
Feit 4
Op 7 december 2009 heeft een doorzoeking plaatsgehad in de woning van de ex-vriendin van de verdachte, gelegen aan de [adres]. Tijdens die doorzoeking is in de zak van een bodywarmer een hoeveelheid van 58 zakjes elk inhoudende een wit poeder aangetroffen. De verdachte is op 7 december 2009 in deze woning aangehouden.13 Volgens die ex-vriendin behoort de bodywarmer toe aan de verdachte.14
De inhoud van deze zakjes is aan een nader onderzoek onderworpen.15 Uit de resultaten van dat onderzoek is gebleken dat het totale gewicht 14,75 gram betreft en dat er aanwijzingen zijn dat het cocaïne betreft. Van deze zakjes zijn monsters genomen, die voor nader onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn verzonden.16 Uit de resultaten van het onderzoek van het NFI naar de samenstelling van deze monsters blijkt dat deze alle cocaïne bevatten.17
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat deze stof Pimba betrof. Pimba is een stof die wordt gebruikt door met name zwangere vrouwen; het betreft een kleiachtige substantie. Het hof acht deze verklaring van de verdachte reeds gelet op de wijze waarop de cocaïne was verpakt en gelet op de bron van wie hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft gesteld deze informatie te hebben gekregen (een jonge jongen van wie hij de cocaïne zou hebben afgepakt), ongeloofwaardig. Het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de stof in de bodywarmer mist naar het oordeel van het hof, reeds gelet op de verklaring van de verdachte zelf, feitelijke grondslag.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 7 juli 2009 in de gemeente Alkmaar en/of elders in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren, te plegen tegen [slachtoffer], als volgt heeft gehandeld:
- -
nadat hij, kort voor 7 juli 2009 is benaderd teneinde [slachtoffer] dood te schieten en/of door zijn benen en/of armen te schieten,
- -
heeft hij op een plaats gelegen tussen Rotterdam en Alkmaar en/of elders in Nederland, een vuurwapen gekregen en
- -
is hij in een aan hem ter beschikking gestelde auto gereden naar de plaats waar het misdrijf diende te worden voltrokken,
en aldus opzettelijk een vuurwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
3:
hij op 7 juli 2009 in de gemeente Alkmaar en/of elders in Nederland, een personenauto heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4:
hij op 07 december 2009 in de gemeente Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,75 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Feit 1: Vrijwillige terugtred
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aangezien als gevolg van omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk het misdrijf niet is voltooid.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vrijwillige terugtred zoals bedoeld in artikel 46b Sr.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop, dat voor de beoordeling van een beroep op vrijwillige terugtred mede bepalend is of er sprake is geweest van een, geheel of overwegende mate de spontane wil van de verdachte te herleiden besluit om voltooiing van het voorbereide delict te verhinderen. Indien en voor zover externe factoren aan dit besluit hebben bijgedragen komt betekenis toe aan de onderlinge verhouding tussen deze factoren en hetgeen omtrent de interne besluitvorming van de verdachte is gebleken, in die zin dat de mate waarin deze nog over beslisruimte beschikte bepalend is voor het vrijwillige karakter van diens terugtred.
Voorts komt betekenis toe aan de aard en de intensiteit van de bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen. Deze kunnen een zodanig karakter hebben dat van enige vorm van terugtred geen sprake meer kan zijn, dan wel dat eisen gesteld moeten worden aan de wijze waarop de verdachte intreding van de gevolgen of voltooiing van het delict verhindert.
De verdachte heeft verklaard dat hij met het oog op mishandeling van [slachtoffer] korte tijd heeft gewacht bij de flat in Alkmaar, waar [slachtoffer] zou verblijven. Toen [slachtoffer] niet verscheen is hij vertrokken.
Het hof stelt op grond van telefoongegevens vast dat de verdachte in de periode van 7 juli 2009 20.39 uur tot 8 juli 2009 00.29 uur zich in Alkmaar heeft bevonden. Blijkens zijn verklaring was hij uitsluitend in Alkmaar ter uitvoering van het voorgenomen geweld tegen [slachtoffer] en blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] was hij gedurende zijn verblijf in Alkmaar in het bezit van het geladen vuurwapen.
Het hof overweegt, dat een vuurwapen bij uitstek een voorwerp is dat geschikt is voor zware mishandeling. Daargelaten het mogelijk gebruik met het oog op bedreiging daarmee heeft een vuurwapen, anders dan voorwerpen die ook voor niet-gewelddadige doeleinden kunnen worden gebruikt, slechts de toepassing van geweld tot bestemming. Indien een verdachte, zoals in dit geval, zich geruime tijd in het bezit van een vuurwapen in de nabije omgeving van het beoogde slachtoffer bevindt ter voorbereiding van een geweldsmisdrijf, dienen aanmerkelijke eisen te worden gesteld aan de wijze waarop wordt teruggetreden. Uit de verklaringen van de verdachte volgt slechts dat hij na verloop van tijd en zonder dat het misdrijf was voltooid is weggegaan. Dit moet als onvoldoende worden aangemerkt om een beroep op vrijwillige terugtred te doen slagen; het hof overweegt daarbij dat uit die verklaringen niet valt af te leiden dat hij zich van het wapen heeft ontdaan, noch dat hij zich heeft verstaan met de personen die hem het wapen ter hand hadden gesteld.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
voorbereiding van zware mishandeling.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
7. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
8. Oplegging van straf
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het als feit 1, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als feit 1, feit 3 (opzetheling) en feit 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot eenzelfde straf als in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met het oog op zware mishandeling. De verdachte is benaderd door een tweetal personen en heeft zich bereid getoond om tegen betaling een persoon te beschieten. Hiertoe is hij afgereisd naar Alkmaar en heeft hij zich, met een foto van het beoogde slachtoffer en een vuurwapen en na betaling van een geldbedrag, laten afzetten op een plaats waar hij het beoogde slachtoffer zou treffen. Het hof acht deze planmatige en zakelijke handelwijze van de verdachte zeer laakbaar. De verdachte heeft hiermee blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor eens andermans lichamelijke integriteit en heeft hij zich kennelijk en alleen laten leiden door zijn zucht naar geldelijk gewin. Het misdrijf dat de verdachte voor ogen stond, was geschikt om gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving te veroorzaken en te versterken.
Voorts heeft de verdachte opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan een zeer schadelijke stof.
De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven zich aan niets van dit alles iets gelegen te laten liggen en hij heeft zich kennelijk laten leiden door louter winstbejag, met voorbijgaan aan de maatschappelijke schade die door dat handelen wordt veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 september 2011 is de verdachte eerder ter zake geweldsmisdrijven en overtreding van de Opiumwet veroordeeld tot gevangenisstraffen.
Het hof ziet in inhoud van de door de raadsvrouw overgelegde stukken in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hetgeen zij ter toelichting hierop naar voren heeft gebracht, onvoldoende aanleiding hieraan een strafmatigend gevolg te verbinden.
Het hof is van oordeel dat de strafoplegging in eerste aanleg en de vordering van de advocaat-generaal in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van met name het onder feit 1 bewezen verklaarde. Het overweegt daartoe dat de op te leggen straf ondubbelzinnig ook aan anderen duidelijk moet maken dat het tegen betaling voorbereiden van een misdrijf waarbij iemand met een vuurwapen zal worden beschoten, volstrekt onaanvaardbaar is. Daarop past naar het oordeel van het hof slechts een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Het hof acht alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 46, 57, 302 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P.P. Hoekstra, mr. R. Veldhuisen en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2011.
- 1.
Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009065755 d.d. 14 april 2010, betreffende de verbatim uitwerking van het verhoor van [medeverdachte 1] op 1 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, losse aanvulling bij dossier, p. 32-33.
2Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer 1003231112.AMB.[medeverdachte 1] d.d. 23 maart 2010, betreffende de verbatim uitwerking van het verhoor van [medeverdachte 1] op 4 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], buitengewoon opsporingsambtenaar van regiopolitie Noord-Holland Noord, losse aanvulling bij dossier, p. 43.
3 Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 8 december 2009 19.55 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent/rechercheur van politie, bijlage B5.004.3, p. 2 en het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen 'tonen foto's 3e verhoor [verdachte]'d.d. 9 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent van politie, bijlage B5.004.3.1., p. 1-2.
4 Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen 'letterlijke uitwerking OVC' d.d. 3 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent van politie, bijlage E171.1, p. 987 e.v.
5 Het ambsedige proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, bijlage E145.1, p. 881-882.
6 Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Alkmaar van 1 juni 2010, inhoudende de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, p. 2.
7 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2009.07.09.172 d.d. 6 oktober 2009, opgemaakt door F.R.W. van de Goot, arts en patholoog, bijlage F011, p. 102.
8 Een proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juni 2008 van de rechtbank Alkmaar, inhoudende de verklaring de getuige [medeverdachte 1], p. 2.
9 Een kopie van een proces-verbaal van aangifte, met het nummer 2009057516-1 van 23 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar], agent, bijlage E 200.1, p. 1062-1063.
10 Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor met het nummer 20091208130023445800 van 8 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent/rechercheur, bijlage B5.004.2, p. 5 -6.
11 Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Alkmaar van 1 juni 2010, inhoudende de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, p. 2.
12 Een geschrift, zijnde een uitdraai van Bleu View, betreffende registratie PL1700_2009242137_XPOL Rotterdam-Rijnmond, aantreffen signaleerbaar voertuig, bijlage E 200.2, p. 1096.
13 Een ambtsedig proces-verbaal van aanhouding van 7 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten met codenummer 0217 en 7, Arrestatieteam Haaglanden, bijlage B5.001.1.
14 Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene ]met nummer 20091207 1314 2344 d.d. 7 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent/rechercheur van politie, bijlage G 071.1, p. 468.
15 Het ambtsedig proces-verbaal van doorzoeking en inbeslagneming van 8 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, en de daarbij behorende omschrijving van de inbeslaggenomen goederen, bijlage I.24, p. 193-201.
16 Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], inspecteur van politie/technisch rechercheur bij de groep Forensische Opsporing, bijlage F.017, p. 144 -145.
17 het deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2009.07.09.172 / aanvraag 9, d.d. 21 december 2009, opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong, onderdeel uitmakend van het rechtbankdossier.