Rb. Alkmaar, 22-06-2010, nr. 14.810465-09 (P)
ECLI:NL:RBALK:2010:BM8867, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
22-06-2010
- Magistraten
Mrs. M. Lolkema, N.O.P. Roché, E.M. Devis
- Zaaknummer
14.810465-09 (P)
- LJN
BM8867
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2010:BM8867, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 22‑06‑2010
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7212, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑06‑2010
Inhoudsindicatie
megazaak K2, bewijsoverweging, medeplegen, voorbereiding van zware mishandeling, verwerpen beroep op artikel 46b Sr / vrijwillige terugtred, vrijspraak WWM, Opiumwet, PROMIS
Mrs. M. Lolkema, N.O.P. Roché, E.M. Devis
Partij(en)
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd te PI Rijnmond, locatie de Schie te Rotterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2010, 22 maart 2010, 27 mei 2010, 1 juni 2010 en 8 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. S. Boersma, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
- 1.
hij op of omstreeks 7 juli 2009 in de gemeente(n) Rotterdam en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te plegen tegen [slachtoffer 1], als volgt heeft gehandeld:
- —
verdachte is enige dagen, althans kort, voor 7 juli 2009 door zijn mededader(s) benaderd teneinde [slachtoffer 1] dood te schieten en/of door zijn benen en/of armen te schieten en/of
- —
verdachte is door een of meer van zijn mededaders opgehaald in Rotterdam en/of
- —
verdachte is in een door een van zijn mededaders bestuurde auto meegereden naar Alkmaar en/of
- —
verdachte heeft tussen Rotterdam en Alkmaar aan zijn mededader(s) verteld [slachtoffer 1] slechts door armen en/of benen te willen schieten en/of
- —
verdachte heeft in Alkmaar, althans op een plaats gelegen tussen Rotterdam en Alkmaar, een (vuur)wapen van zijn mededader(s) gekregen en/of
- —
verdachte is in een door zijn mededader(s) aan hem ter beschikking gestelde auto achter zijn mededader(s) aangereden, althans gebracht, naar de plaats waar het misdrijf diende te worden voltrokken, en aldus opzettelijk een (vuur)wapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
- 2.
hij op of omstreeks 07 juli 2009 in de gemeente Alkmaar een wapen van categorie II, te weten een Glock, in elk geval een vuurwapen, en/of munitie van categorie II, voorhanden heeft gehad;
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2009 tot en met 13 juli 2009 op een of meer verschillende tijdstippen in de gemeente(n) Alkmaar en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, een (personen)auto heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
- 4.
hij op of omstreeks 07 december 2009 in de gemeente Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,75 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
Volgens het Openbaar Ministerie zou verdachte zijn ‘ingehuurd’ door de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] om [slachtoffer 1] in zijn armen en/of benen te schieten. Verdachte is op 7 juli 2009 met de medeverdachten naar Alkmaar gekomen, maar is uiteindelijk vertrokken, zonder het opgevatte plan uit te voeren.
De vragen die de rechtbank ten aanzien van feit 1 dient te beantwoorden zijn onder meer, of sprake is van een strafbare voorbereiding van zware mishandeling en of bij verdachte sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Verder dient te worden bekeken of verdachte zich toen en daar heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. In feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd de heling van de auto waarin hij op 7 juli 2009 heeft gereden.
Ten aanzien van feit 4:
In de woning van de vriendin van verdachte is op 7 december 2009 tijdens een doorzoeking cocaïne aangetroffen.
B. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie acht feit 1 te bewijzen zoals het is ten laste gelegd. Zij acht het feit evenwel niet strafbaar omdat verdachte vrijwillig is teruggetreden zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De officier van justitie heeft daarom gerequireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie is van mening dat te bewijzen is dat verdachte op 7 juli 2009 een vuurwapen (Glock) voorhanden heeft gehad. Als bewijsmiddelen noemt zij de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1], tezamen met citaten uit de Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) van 9 november 2009 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Ten aanzien van feit 3:
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van opzetheling, op basis van de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte (2e verhoor op 8 december 2009 13.00 uur, p. 5).
Ten aanzien van feit 4:
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 4. ten laste gelegde, aangezien de cocaïne in een bodywarmer van verdachte is aangetroffen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
Primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Niet kan worden bewezen dat verdachte de intentie had om [slachtoffer 1] te mishandelen. Verdachte heeft steeds aangegeven weliswaar mee te zijn gegaan naar Alkmaar, maar nooit het voornemen te hebben gehad daadwerkelijk [slachtoffer 1] te mishandelen. Daarnaast ontbreekt het bewijs dat de feitelijke handelingen met betrekking tot het vuurwapen hebben plaatsgevonden. Volgens de raadsvrouw dienen de verklaringen van [medeverdachte 1] uitgesloten te worden van het bewijs, althans niet ten nadele van verdachte gebruikt te worden, nu deze onvoldoende betrouwbaar zijn en daarnaast onvoldoende steunbewijs voorhanden is.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het feit dat de mishandeling niet heeft plaatsgevonden enkel aan de wil en het handelen van cliënt te danken is zodat sprake is van een vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft ontkend een vuurwapen voorhanden te hebben gehad en de raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu het bewijs enkel op de verklaringen van [medeverdachte 1] is gebaseerd, welke zoals reeds bij feit 1 bepleit dienen te worden uitgesloten van het bewijs, althans niet ten nadele van verdachte gebruikt zouden mogen worden.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende bewijs zou bevatten dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de personenauto wist of had moeten/kunnen vermoeden dat het een gestolen auto betrof.
Ten aanzien van feit 4:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de in zijn bodywarmer aangetroffen stof ‘pimba’ was.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Feit 1: medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1]
De rechtbank zal de hier na te noemen verklaringen van [medeverdachte 1] voor het bewijs gebruiken, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar zijn. Daartoe is redengevend dat [medeverdachte 1] bij zijn eerste verhoor bij de politie met name zichzelf heeft belast door te vertellen dat hij [slachtoffer 1] op 9 juli 2009 heeft doodgeschoten. Hij heeft gedetailleerd en uitvoerig aangegeven hoe één en ander is gegaan voorafgaand, tijdens en na het schietincident en hij heeft hierover ook consistent verklaard. Daarbij zijn de verklaringen voor zover mogelijk door de politie gecontroleerd door getuigen te horen, telefoongegevens te onderzoeken en camerabeelden op te vragen, hetgeen op verschillende onderdelen heeft geresulteerd in ondersteunend bewijsmateriaal. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] bij de politie uitvoerig verklaard over de gebeurtenissen vóór en op 7 juli 2009, te weten het plan om [slachtoffer 1] te mishandelen door hem in de armen en/of benen ter schieten en dit te laten uitvoeren door een ‘hitman’. Ook hierbij heeft [medeverdachte 1] zichzelf belast. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] betrouwbaar zijn en heeft ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat deze verklaringen van [medeverdachte 1] onbetrouwbaar zouden zijn. De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in de stelling dat de verklaringen van [medeverdachte 1] ten aanzien van feit 1 niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de verklaringen van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 1] en uit de opname vertrouwelijke communicatie (OVC) van 9 november 2009 tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1].
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij naar aanleiding van het uit de hand lopende conflict met [slachtoffer 1] op zoek is gegaan naar iemand om [slachtoffer 1] tegen betaling ‘op te ruimen’. Hij heeft ‘een maat uit Rotterdam’ gevraagd iemand te zoeken en die maat heeft verdachte gevonden en benaderd. [medeverdachte 1], de maat uit Rotterdam en verdachte hebben elkaar vervolgens in Rotterdam ontmoet. ‘s Ochtends werd er kortgesloten wat er moest gebeuren en op dezelfde dag is [medeverdachte 1] samen met verdachte vanuit Rotterdam richting Alkmaar gereden. In de auto vertelde verdachte aan [medeverdachte 1] dat hij [slachtoffer 1] niet wilde doodschieten. Verdachte zou [slachtoffer 1] alleen in armen en benen schieten. [medeverdachte 1] is hiermee akkoord gegaan en hij heeft een vuurwapen (een 9 mm Glock), een geldbedrag van € 4000,- en een auto aan verdachte verstrekt en hem geleid naar [adres] in Alkmaar, waar verdachte op [slachtoffer 1] moest wachten. ’
De rechtbank concludeert op basis van de telefoongegevens van [medeverdachte 1] , in samenhang met de verklaring van [medeverdachte 1] die — geconfronteerd met voornoemde telefoongegevens — aangeeft ‘dat het goed zou kunnen dat het die dag was’, dat één en ander op 7 juli 2009 heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft bevestigd dat hij niet lang vóór 7 juli 2009 is benaderd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en zijn verklaring komt met betrekking tot de gang van zaken op 7 juli 2009 grotendeels overeen met de verklaringen van [medeverdachte 1]. Verdachte verklaart dat hij na de ontmoeting in Rotterdam met [medeverdachte 1] in een Suzuki Swift richting Alkmaar is gereden en dat [medeverdachte 2] in een Opel achter hen reed en iets later kwam. Verdachte heeft een geldbedrag en een gestolen auto gekregen en is vervolgens in de gestolen auto achter de Suzuki Swift aan gereden naar de flat in Alkmaar waar hij op [slachtoffer 1] moest wachten.
Verdachte heeft zowel medeverdachte [medeverdachte 2] als medeverdachte [medeverdachte 1] herkend van foto's als de personen over wie hij eerder in dit verband verklaarde.
Op 9 november 2009 is een vertrouwelijk gesprek opgenomen tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens het transport naar de rechtbank. In dat gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wordt onder meer het volgende gezegd:
‘[medeverdachte 2]: Wie heeft mijn naam genoemd…
[medeverdachte 1]: Ik heb jou naam niet genoemd hoor…
[medeverdachte 2]: Jonge…die mannen hebben mij vrijdag opgepakt…vrijdag zijn ze bij mij thuis gekomen…ik zeg je het…wie wie heeft mijn naam genoemd… ik zeg je Cajo…jij en [medeverdachte 3] hebben mijn naam genoemd…
[…]
[medeverdachte 1]: Ik heb je naam niet genoemd [bijnaam]…als je advocaat komt vraag hem het dossier… begin alvast aan hem te vragen van wat heeft [medeverdachte 1] over me gezegd… Hij gaat je niks kunnen zeggen ik ben niet eens in Delft geweest
[…]
[medeverdachte 1]: Vooral, hoe die politie me vroeg wie is [voornaam] of [voornaam]. Ik heb hun gelijk gezegd Hoe komen jullie op die naam ik dacht ik ken die jongen, ik dacht ik ken ik ken het helemaal niet. Snap je? Vandaar begon ik in mijn zelf te denken van hè…hoe is het gekomen dat ze die naam weten…terwijl iedereen jou als [bijnaam] kent…
[medeverdachte 2]: Ja toch… ’
De rechtbank concludeert op basis van de fotoherkenning door verdachte (‘foto 3: dat is [bijnaam] of [bijnaam]’), in samenhang met de omstandigheid dat uit de OVC blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] elkaar kennen en dat [medeverdachte 2] ‘[bijnaam]’ genoemd wordt, dat [medeverdachte 2] ‘de maat uit Rotterdam’ is waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard.
Nadere overweging ten aanzien van de verklaringen van verdachte
Op een aantal onderdelen komt de verklaring van verdachte niet overeen met hetgeen [medeverdachte 1] over de gebeurtenissen op 7 juli 2009 heeft verklaard. Anders dan [medeverdachte 1] heeft verdachte aangegeven dat hij in totaal 2000 euro en een auto zou krijgen om [slachtoffer 1] in elkaar te slaan (‘total loss’). Hij heeft ontkend dat hij een vuurwapen heeft gekregen en er is geen plan gemaakt om [slachtoffer 1] daarmee in de armen en/of benen te schieten. Volgens verdachte is de verklaring van [medeverdachte 1] op dit punt in strijd met de waarheid.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte, voor zover deze afwijken van hetgeen [medeverdachte 1] heeft verklaard ongeloofwaardig zijn en niet voor de bewijsvoering kunnen worden gebruikt. Niet valt in te zien immers waarom [medeverdachte 1] zichzelf nog meer zou belasten door te verklaren dat hij iemand heeft ingehuurd om [slachtoffer 1] door armen en benen te schieten, terwijl hij in werkelijkheid iemand zou hebben ingehuurd om [slachtoffer 1] in elkaar te laten slaan. [medeverdachte 1] heeft hierover, geconfronteerd met de (andersluidende) verklaringen van verdachte, verklaard:
‘Als zo een, als deze jongen naar mij toe komt van ik zal hem even in elkaar slaan ik zie toch zelf ook dat kan nooit. [slachtoffer 1] breekt zijn botten van alle kanten man…Dan ga je toch niet zomaar geld weggooien…Zou die hem in elkaar slaan voor duizend euro, dan ga ik hem een auto geven dan geef ik hem liever een fiets naar het station…Helemaal gelul, kijk hij praat over duizend euro in elkaar slaan terwijl hij er zelf mee kwam in zijn benen schieten…Dus hij staat, in Rotterdam staat der om bekend dat ie zulke dingen doet. Ja, vier voor wou die vier na een pistool en een auto. Dat moesten we allemaal zelf regelen…Zo een kleine ventje als je tegen mij zegt ga hem even in elkaar slaan, dat geloof jij niet dat zou de rechter niet geloven…En [slachtoffer 1] en dan weet je sowieso net als ik dat dat nooit een partij zou zijn ja.’
[medeverdachte 1] kende verdachte ook niet en heeft nauwelijks gegevens van hem kunnen verstrekken aan de politie. Het is dankzij uitvoerig recherchewerk dat verdachte is aangehouden, zodat ook niet aannemelijk is dat [medeverdachte 1] uit wraak jegens verdachte heeft verklaard zoals hij heeft verklaard.
Daarbij merkt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] meteen bij zijn eerste verhoor op 1 augustus 2009 uit eigen beweging met dit verhaal is gekomen, terwijl verdachte bij zijn eerste verhoor geen openheid van zaken heeft willen gegeven en pas na confrontatie met telefoongegevens heeft erkend dat hij überhaupt contact had gehad met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Op grond van de vorenstaande feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen ter voorbereiding van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, zoals onder 1 is ten laste gelegd.
Feit 2 (voorhanden hebben vuurwapen)
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de opname van het vertrouwelijke gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 9 november 2009 geen bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie dat hij een vuurwapen aan verdachte heeft verstrekt. Weliswaar zegt [medeverdachte 1] daarin tegen [medeverdachte 2]: ‘die jongen in Rotterdam, zou hem in zijn benen en zijn armen schieten’, maar uit de context van deze zin kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] het hier niet heeft over wat er op 7 juli 2007 feitelijk is gebeurd, maar dat hij [medeverdachte 2] vertelt wat hij over die dag tegen de politie heeft verklaard. Gelet op het bepaalde in artikel 342, lid 2, Wetboek van Strafvordering, is er derhalve bij gebreke van een bewijsmiddel dat de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteunt, onvoldoende wettig bewijs voor dit op zichzelf staande strafbare feit. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Feit 3 (heling auto)
In de aangifte van [slachtoffer 2] staat dat tussen 22 juni 2009 18.30 uur en dinsdag 23 juni 2009 08.00 uur in Amsterdam een blauwe Seat Leon personenauto is gestolen.
Deze auto is door de politie op 13 juli 2009 zonder kentekenplaten op de [straatnaam] in Rotterdam aangetroffen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 7 juli 2009 onderweg naar Alkmaar een gestolen blauwe Seat Leon heeft opgehaald. Verdachte verklaart hierover als volgt:
‘V: Waar zijn jullie eerst naar toe gegaan?
A: We zijn naar een flat gegaan en onderin die flat was een garage en daar stond een Seat die gestolen was, het was net zo'n auto als waar jullie mij mee hebben opgehaald uit Rotterdam.
V: Een Seat Altea?
A: Ja, dat klopt, een blauwe, die auto was gestolen en dat kunnen jullie controleren. Ik heb die auto later meegenomen naar Rotterdam en daar heb ik hem gedumpt op de [straatnaam]. Dat kunnen jullie uitzoeken.’
Weliswaar heeft verdachte op de terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen niet wist dat de auto was gestolen was, maar de rechtbank acht deze verklaring gelet op de volgende feiten en omstandigheden niet aannemelijk.
Reeds uit de omstandigheid dat het hier ging om een auto die verdachte kreeg omdat hij door twee mannen was ingehuurd om iemand door armen en benen te schieten (zie het bewezen verklaarde feit 1), en hij deze auto als vluchtauto zou gebruiken, leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat de auto naar alle waarschijnlijkheid niet op legale wijze was verkregen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ‘het niet zo raar is dat hij ([medeverdachte 1]) van die auto af wil’, waaruit volgens de rechtbank blijkt dat dit besef wel degelijk bij hem aanwezig was — op het moment van voorhanden krijgen van de auto. Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij geen verdere afspraken over de auto heeft gemaakt met de personen van wie hij de auto ontving. Zo is niet gesproken over teruggave van deze auto aan [medeverdachte 1], maar evenmin, voor het geval verdachte ervan uit ging dat hij de auto mocht houden, over tenaamstelling en overdracht van de autopapieren. Verder draagt bij aan het bewijs, dat verdachte ter terechtzitting desgevraagd heeft bevestigd dat er benzine is gehaald voor de auto, maar dat hij zich de details van het tanken niet meer kan herinneren. Medeverdachte [medeverdachte 1], de persoon die de auto aan verdachte ter beschikking heeft gesteld, heeft hierover verklaard dat hij samen met verdachte benzine heeft getankt in plastic flessen, omdat verdachte niet met die gestolen auto op de camerabeelden wilde komen.
Voornoemde omstandigheden brengen de rechtbank — anders dan de raadsvrouw — tot de conclusie dat verdachte de gestolen auto voorhanden heeft gehad en ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat deze door misdrijf was verkregen, zodat opzetheling kan worden bewezen.
Feit 4 (aanwezig hebben cocaïne)
Op 7 december 2009 vond een doorzoeking plaats in de woning van [betrokkene] aan de [adres] in Rotterdam. In de woning nam de politie 58 zakjes met wit poeder in beslag die werden aangetroffen in een bodywarmer. Desgevraagd heeft [betrokkene] verklaard dat deze bodywarmer van verdachte is.
De in beslag genomen zakjes zijn ontvangen door technisch rechercheur [naam]. Deze heeft het witte poeder onderzocht en geconcludeerd dat de testen aanwijzingen gaven voor de aanwezigheid van cocaïne. Het netto totaal gewicht van het poeder bedraagt volgens [naam] 14,75 gram. Vervolgens heeft [naam] een monster genomen en dit monster verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Het NFI heeft geconcludeerd dat het monster cocaïne bevat.
De verklaring van verdachte dat hij dacht dat het poeder ‘pimba’ betrof, een middel voor zwangere vrouwen dat te koop is bij de toko, acht de rechtbank, mede gelet op het feit dat verdachte eerder ter zake van een Opiumwetdelict is veroordeeld, volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij komt dat het poeder was verpakt in 58 kleine gripzakjes, hetgeen een voor cocaïne kenmerkende wijze van verpakken is.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 7 juli 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te plegen tegen [slachtoffer 1], als volgt heeft gehandeld:
- —
verdachte is kort voor 7 juli 2009 door zijn mededaders benaderd teneinde [slachtoffer 1] dood te schieten en
- —
verdachte is door zijn mededaders opgehaald in Rotterdam en
- —
verdachte is in een door een van zijn mededaders bestuurde auto meegereden naar Alkmaar en
- —
verdachte heeft tussen Rotterdam en Alkmaar aan zijn mededader verteld [slachtoffer 1] slechts door armen en/of benen te willen schieten en
- —
verdachte heeft een vuurwapen van zijn mededader gekregen en
- —
verdachte is in een door zijn mededader aan hem ter beschikking gestelde auto achter zijn mededader(s) aangereden naar de plaats waar het misdrijf diende te worden voltrokken, en heeft aldus opzettelijk een vuurwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden gehad;
- 3.
hij op 7 juli 2009 in Nederland, een personenauto voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
- 4.
hij op 7 december 2009 in de gemeente Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,75 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Vrijwillige terugtred (artikel 46b Sr) ?
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van verdachte hebben betoogd dat verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij vrijwillig zou zijn terug getreden.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Vast staat dat verdachte op 7 juli 2009 niet op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij ook nooit van plan is geweest om [slachtoffer 1] daadwerkelijk iets aan te doen. Zijn intentie was er enkel op gericht om zijn medeverdachten op te lichten door hen te laten geloven dat hij [slachtoffer 1] iets zou aandoen. Op die manier kon hij gemakkelijk het vooraf betaalde deel van de hem in het vooruitzicht gestelde beloning opstrijken.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven, dat geen omstandigheid naar voren is gekomen waarvan kan worden gezegd dat deze als een van de wil van verdachte onafhankelijke omstandigheid kan worden beschouwd, zodat moet worden aangenomen dat sprake is geweest van een van de wil van verdachte afhankelijke omstandigheid, en daarmee van vrijwillige terugtred.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie hiermee een onjuist criterium hanteert. Artikel 46b Sr bepaalt dat poging of voorbereiding niet bestaat indien het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. De vrijwillige terugtred is daarmee door de wetgever als een exceptie geformuleerd. Bij een beroep op een uitzonderingsgrond ligt het in de rede dat de verdachte controleerbare feiten aanvoert ter onderbouwing van zijn stelling, waarmee de aanwezigheid van vrijwillige terugtred aannemelijk wordt gemaakt.
Vast is komen te staan dat de voorbereiding, zoals hiervoor bewezen verklaard, is voltooid. Gedurende de voorbereidingshandelingen heeft verdachte op geen enkel moment blijk gegeven het plan niet te willen uitvoeren.
Uit het dossier komt niet naar voren waarom het misdrijf waarop de voorbereiding betrekking had op 7juli 2009 niet is voltooid. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij vrijwillig is teruggetreden ongeloofwaardig. Hierbij heeft de rechtbank met name in aanmerking genomen dat verdachte, zoals de rechtbank hiervoor bij de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 heeft vastgesteld, een op onderdelen ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd. Nu verdachte voorts geen objectief controleerbare feiten heeft aangevoerd die zijn verweer ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat de vrijwillige terugtred onvoldoende aannemelijk is geworden.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
opzetheling;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
7. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 2 (voorhanden hebben vuurwapen) en feit 3 (heling auto) en feit 4 (aanwezig hebben 14,75 gram cocaïne) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich niet expliciet uitgelaten ten aanzien van de strafmaat, maar heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen strafsoort en -maat bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 december 2009 is verdachte eerder wegens gewelds- en drugsdelicten tot gevangenisstraffen veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 7 juli 2009. Medeverdachte [medeverdachte 1] had aanvankelijk het plan opgevat om [slachtoffer 1] dood te laten schieten. Medeverdachte [medeverdachte 2] is op zoek gegaan naar iemand die dit zou kunnen doen. Het plan is gewijzigd nadat [medeverdachte 2] samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] iemand had gevonden die zich tegen betaling bereid toonde om [slachtoffer 1] door diens armen en benen te schieten, te weten verdachte.
Het misdrijf dat verdachte en zijn medeverdachten uiteindelijk voor ogen stond, was geschikt om gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving op te wekken.
De voorbereiding van een dergelijk strafbaar feit rechtvaardigt een forse strafrechtelijke reactie, met dien verstande dat de maximum straf op ‘voorbereiding van zware mishandeling’ vier jaar bedraagt. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verdachte voor de voorbereiding één jaar gevangenisstraf op te leggen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een gestolen personenauto. Verdachte zou de gestolen auto als vluchtauto gebruiken nadat hij de hiervoor genoemde zware mishandeling gepleegd had, maar zover is het niet gekomen. Door de heling heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de afzetmarkt voor gestolen goederen.
Tot slot heeft verdachte een hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en wordt het plegen van vermogensdelicten onder de gebruikers, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, bevorderd.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen zal de rechtbank verdachte voor deze twee feiten veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
In totaal zal de rechtbank derhalve een gevangenisstraf opleggen voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 46, 47, 57, 63, 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. Beslissing
De rechtbank:
- ?
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- ?
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ aangeduid, heeft begaan.
- ?
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
- ?
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek ‘De strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ vermelde strafbare feiten.
- ?
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- ?
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 14 (veertien) maanden.
- ?
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Lolkema, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2010.