Hof 's-Hertogenbosch, 30-08-2022, nr. 200.300.001, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:3015
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-08-2022
- Zaaknummer
200.300.001_01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3015, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑08‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1382, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2021:4955
ECLI:NL:GHSHE:2022:547, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑02‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2021:4955
Uitspraak 30‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Heeft verzekeraar recht op de nieuwwaarde of marktwaarde van de geheelde auto?
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof: 200.300.001
(zaaknummer rechtbank Limburg: C/03/275564)
arrest van 30 augustus 2022
in de zaak van
ID2 Bewindvoering B.V in hoedanigheid van bewindvoerder van
[appellant] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:[appellant],
advocaat: mr. S. Zoroufi Azar te Heerlen,
tegen
Provinzial Rheinland Versicherung AG,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Provinzial Rheinland,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,
1. Waar het in deze zaak over gaat
1.1.
Op 19 september 2017 is een Mercedes Benz met het Duitse [kenteken] gestolen (hierna: de auto). De auto was door de rechthebbende (verzekeringnemer) tegen diefstal verzekerd bij Provinzial Rheinland. Provinzial Rheinland heeft de verzekeringnemer schadeloos gesteld door betaling van een bedrag van € 55.312,18, zijnde nieuwwaarde van de auto.
1.2.
De auto is op 19 september 2017 door de politie in [plaats] in gestripte toestand aangetroffen in een werkplaats in [plaats]. Ten tijde van de ontdekking van de auto was [appellant] op het terrein aanwezig. [appellant] is op voormelde dag op heterdaad aangehouden, op verdenking van heling. Hij is door de strafrechter in hoger beroep veroordeeld wegens heling, tegen welke veroordeling [appellant] beroep in cassatie heeft ingesteld. Provinzial Rheinland heeft de door de politie aan haar teruggegeven onderdelen van de auto verkocht voor een bedrag van € 19.613,45.
1.3.
Tussen partijen is in geschil of [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Provinzial Rheinland en zo ja, welk schadebedrag [appellant] aan Provinzial Rheinland moet betalen.
2. De procedure bij de rechtbank
2.1.
Provinzial Rheinland heeft bij de rechtbank gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om aan haar een bedrag te betalen van € 40.822,13, te vermeerderen met rente.
2.2.
De rechtbank Limburg heeft bij vonnis van 16 juni 2021 de vorderingen van Provinzial Rheinland toegewezen.
3. Het procesverloop in hoger beroep
3.1.
Het hof neemt de inhoud van het arrest in het incident van 22 februari 2022 hier over. Daarna heeft Provincial Rheinland nog een memorie van antwoord in de hoofdzaak genomen.
3.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
4. De vordering in hoger beroep
4.1.
[appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en de vorderingen van Provinzial Rheinland alsnog afwijst.
5. De beoordeling in hoger beroep
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Provinzial Rheinland is gevestigd in Duitsland zodat ambtshalve moet worden geoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht in dit geschil heeft. Dat is het geval omdat de door Provinzial Rheinland gestelde onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden in Heerlen (artikel 7 lid 2 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikte EEX-verordening). Op het geschil is Nederlands recht van toepassing.
Heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld?
5.2.
Grief 1 is gericht tegen r.o. 4.6 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank oordeelt dat vaststaat dat [appellant] de auto heeft geheeld en die heling een onrechtmatige daad vormt. [appellant] betwist dat hij de auto heeft geheeld. Tussen partijen staat vast dat [appellant] aanwezig was op het terrein waar de gestolen auto werd aangetroffen.
5.3.
Provinzial Rheinland heeft allereerst een beroep gedaan op het proces-verbaal van de politie in de strafzaak. Daarin staat vermeld:
“Wij, (onleesbaar gemaakt) zagen dat uit de eerder genoemde garage een man (hof: [appellant]) gelopen kwam. (…) Wij verzochten hem om de honden weg te zetten. Wij hoorden dat hij zei dat hij de honden in de bench zou zetten. Wij wachtten hierop. Op dinsdag 19 september 2017 omstreeks 11.40 uur kwam de man terug naar de toegangspoort en verschafte ons de toegang tot het terrein. hulp-officier van justitie [onleesbaar gemaakt] deelde hem mede dat wij bezig waren met een onderzoek naar een gestolen Mercedes. Ik, [onleesbaar gemaakt] hoorde dat de man zei dat hij vanmorgen een Mercedes gekocht had en dan hij hoopte dat die niet gestolen was en dat hem beloofd was dat er niets met die Mercedes aan de hand was. Ik hoorde dat hij zei “het zal toch niet zo zijn dat daar iets mee aan de hand is.” (…) Wij, verbalisanten [onleesbaar gemaakt] liepen samen met hulp-officier van justitie [onleesbaar gemaakt] achter [appellant] aan in de richting van de garage. In de garage zagen wij een gestript voertuig staan. (…) In afwachting van het transport van de verdachte naar het cellencomplex sprak ik, [onleesbaar gemaakt] met de verdachte. Ik deelde hem nogmaals mede dat hij geen antwoord hoefde te geven. Ik zag dat de man emotioneel was en vroeg hem wat er gebeurd was. Ik hoorde dat hij zei dat hij enkele dagen geleden was aangesproken door een hem onbekende man. De verdachte was op dat moment aan zijn eigen auto aan het sleutelen. (…) De verdachte zou de garage huren om daar af en toe wat klusjes te kunnen doen.”
5.4.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 157 lid 1 Rv een proces-verbaal van politie tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. In dit geval bewijst, behoudens tegenbewijs, het proces-verbaal van de politie dus dat de politieagenten [appellant] uit de garage hebben zien lopen. Verder bewijst, behoudens tegenbewijs, het proces-verbaal dat wat daarin is opgetekend de juiste weergave is van wat [appellant] tegenover de politie heeft verklaard. Het proces-verbaal biedt geen dwingend bewijs van de juistheid van de inhoud van de verklaringen van [appellant]. De politie heeft daarover immers geen eigen waarnemingen verricht.
5.5.
De verklaring van de politieagenten in het proces-verbaal dat zij [appellant] uit de garage hebben zien lopen, zou volgens [appellant] niet mogelijk kunnen zijn omdat hun zicht zou zijn belemmerd door de aanwezigheid van een camper en bestelbus op het terrein. Dit zou volgens [appellant] blijken uit hetzelfde proces-verbaal. In het proces-verbaal staat echter slechts dat de camper het zicht op de garage enigszins ontnam. Ook uit de foto’s volgt niet dat het zicht op de garage door de camper werd belemmerd nu niet vaststaat waar de politieagenten zich precies bevonden toen zij [appellant] uit de garage zagen lopen. Nu [appellant] dit standpunt niet verder heeft toegelicht, zal hieraan voorbij worden gegaan. Grief 2, waarin [appellant] stelt dat er aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal, slaagt dus niet.
5.6.
Verder is [appellant] zowel in eerste instantie als in hoger beroep door de strafrechter veroordeeld voor heling van de auto. De desbetreffende uitspraken zijn, ook nu daar niet de dwingende bewijskracht van artikel 161 Rv aan toekomt omdat ze vanwege het cassatieberoep van [appellant] geen kracht van gewijsde hebben, wel een bewijsmiddel (vgl. HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807) waaraan vrije bewijskracht toekomt. Het hof gaat voorbij aan de stellingen van [appellant] die erop neer komen dat het politieonderzoek niet juist zou zijn uitgevoerd nu [appellant] ondanks deze bezwaren is veroordeeld voor heling en ook indien deze bezwaren juist zijn, deze [appellant] niet vrijpleiten.
5.7.
Gezien het voorgaande (de aanwezigheid van [appellant] op het terrein waar de gestolen auto werd aangetroffen, de inhoud van het proces-verbaal van de politie en de strafrechtelijke veroordeling in twee instanties) had het op de weg van [appellant] gelegen gemotiveerd te betwisten dat hij de auto heeft geheeld. Dit heeft [appellant] naar het oordeel van het hof niet op voldoende wijze gedaan zodat het hof als vaststaand aanneemt dat [appellant] de auto heeft geheeld. [appellant] heeft immers niet afdoende verklaard waarom hij aanwezig was op het terrein waar de gestolen auto werd aangetroffen. De enkele stelling dat hij daar aanwezig was om iemand te ontmoeten is hiervoor onvoldoende. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat [appellant] niet wilde reageren op nadere vragen van de rechtbank hierover. Ook heeft [appellant] geen stellingen naar voren gebracht waardoor het hof zou moeten twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van de politie of de strafrechtelijke veroordeling.
5.8.
[appellant] betwist ten onrechte dat heling onrechtmatig is tegenover de (opvolgend) rechthebbende van de auto. Strafbaarstelling van heling strekt (mede) ter
bescherming van het belang van de rechthebbende op het geheelde goed zodat
Provinzial Rheinland zich op die norm kan beroepen (vlg. HR 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0985).
5.9.
De bezwaren van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onrechtmatig heeft gehandeld gaan dus niet op.
Causaal verband
5.10.
Daarnaast betwist [appellant] dat er causaal verband is tussen de heling en de schade van Provinzial Rheinland omdat de schadeuitkering door Provinzial Rheinland aan haar verzekerde als gevolg van de diefstal zou zijn gedaan en niet als gevolg van de heling. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Provinzial Rheinland vordert schade die ook is ontstaan doordat de auto is geheeld door [appellant] en zodoende door [appellant] uit de macht van Provinzial Rheinland is gehouden, waardoor Provinzial Rheinland haar verzekerde op grond van de verzekeringspolis € 55.312,18 heeft moeten uikeren. Zonder dit weghouden van de auto uit de macht van Provinzial Rheinland had zij deze uitkering niet hoeven doen. Deze schade, bestaande uit het moeten doen van de uitkering op grond van de polis, staat in zodanig verband met de heling, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
Hoogte schadevergoeding
5.11.
Provinzial Rheinland stelt dat zij als gevolg van de onrechtnatige daad van [appellant] schade heeft geleden die bestaat uit de uitkering die zij heeft gedaan aan haar verzekerde van € 55.312,18 minus de opbrengst van de restanten van de auto van
€ 19.613,45, hetgeen uitkomt op een bedrag van € 35.698,73. De uitkering die Provinzial Rheinland op grond van de polis heeft gedaan aan haar verzekerde is gebaseerd op de nieuwwaarde van de auto. [appellant] stelt onder grief 3 dat hij niet meer dan de daadwerkelijk door de verzekerde geleden schade aan Provinzial hoeft te vergoeden en dat deze schade gelijkstaat aan de dagwaarde van de auto.
5.12.
De rechtbank heeft in r.o. 3.1 van het bestreden vonnis overwogen dat Provinzial Rheinland zich op het standpunt stelt dat [appellant] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld als verzekeraar die de schadepenningen heeft uitgekeerd. In r.o. 4.7 heeft de rechtbank overwogen dat zij met Provinzial Rheinland van oordeel is dat [appellant] onrechtmatig jegens Provinzial Rheinland heeft gehandeld door de aan Provinzial Rheinland overgedragen auto te helen en dat [appellant] de daardoor ontstane schade moet vergoeden. [appellant] heeft hiertegen geen grieven ingesteld zodat tussen partijen vaststaat dat Provinzial Rheinland de vordering instelt als verzekeraar die schade heeft uitgekeerd als gevolg van de heling. Voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient als uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Indien [appellant] de auto niet had geheeld, dan was het vermogen van Provinzial Rheinland niet verminderd met € 35.698,73 zodat de schade op dit laatste bedrag moet worden begroot. Ook de laatste grief slaagt dus niet.
Conclusie: vonnis blijft in stand
5.13.
De bezwaren (grieven) die [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank aanvoert gaan niet op. Dat vonnis blijft dus in stand (wordt bekrachtigd).
Proceskostenveroordeling [appellant]
5.14.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep in de hoofdzaak aan de zijde van Provinzial Rheinland zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.106,00
- salaris advocaat € 2.031,00 (1 punt x tarief IV á € 2.031,00)
Totaal € 4.137,00
5.15.
De kosten aan de zijde van Provinzial Rheinland in het incident worden op nihil gesteld nu Provinzial Rheinland alleen een memorie zonder bijzonder inhoud heeft ingediend.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1.
bekrachtigt het vonnis in verzet van de rechtbank Limburg van 16 juni 2021,
6.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Provinzial Rheinland vastgesteld op € 4.137,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Heeft verzekeraar recht op de nieuwwaarde of marktwaarde van de geheelde auto?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.001/01
arrest van 22 februari 2022
gewezen in het incident ex artikel 225 en 227 Rv
in de zaak van
[appellant] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. S. Zoroufi Azar te Heerlen,
tegen
Provinzial Rheinland Versicherung AG,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: Provinzial,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 augustus 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis in verzet van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 juni 2021, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Provinzial als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/280682 / HA ZA 20-388)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met producties;
- -
het H16-formulier met bijlage voor de rol van 28 december 2021 van de advocaat van [appellant] waarbij is verzocht om de bewindvoerder van [appellant] toe te voegen als formele procespartij in de procedure;
- -
de memorie van antwoord in het incident van artikel 225 Rv van Provinzial.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.
3. De beoordeling
In het incident
3.1.
Bij H16-formulier voor de rol van 28 december 2021 heeft [appellant] het hof laten weten dat hij na het uitbrengen van de appeldagvaarding met ingang van 16 september 2021 onder bewind is komen te staan. Hij heeft verzocht om de bewindvoerder als formele procespartij aan te merken en hem te voegen in de procedure.
3.2.
In reactie op het verzoek van [appellant] heeft Provinzial laten weten dat zij de onderbewindstelling ook als een verandering van de persoonlijke staat van partij [appellant] ziet en dat zij deze verandering erkent.
3.3.
Uit de bij het H16-formulier overgelegde stukken blijkt dat de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bij beschikking van 27 augustus 2021 de goederen die (zullen) behoren aan [appellant] met ingang van 16 september 2021 voor de duur van vijf jaar onder bewind heeft gesteld met benoeming van ID2 Bewindvoering B.V. te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder. Dat betekent dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 225 lid 1 aanhef en sub b Rv.
3.4.
In de kop van de memorie van grieven van 28 december 2021 is als appellante vermeld ID2 Bewindvoering B.V. i.d.h.v. bewindvoerder over alle goederen die toebehoren aan [appellant] met als advocaat mr. S. Zoroufi Azar. Gezien deze vermelding, de beschikking van de kantonrechter en de instemming van Provinzial, stelt het hof vast dat de bewindvoerder het geding per 28 december 2021 als formele procespartij namens [appellant] heeft overgenomen en op de voet van artikel 227 Rv heeft hervat. Dat betekent dat [appellant] zelf geen procespartij meer is.
Het hof gaat er ook vanuit dat de in de memorie van grieven neergelegde stellingen door de bewindvoerder zijn ingenomen en dat de grieven door de bewindvoerder zijn aangevoerd.
In de hoofdzaak
3.5.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van Provinzial. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
verstaat dat ID2 Bewindvoering B.V. in diens hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren aan [appellant] als formele procespartij in de plaats is gekomen van [appellant] ;
draagt de griffier op om deze partijwisseling in het Registratie en Informatie Systeem (ReIS) te verwerken;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 5 april 2022 voor memorie van antwoord aan de zijde van Provinzial;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 februari 2022.
griffier rolraadsheer