Einde inhoudsopgave
Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen
Artikel 8 [Reikwijdte verdrag]
Geldend
Geldend vanaf 24-02-1956
- Bronpublicatie:
10-05-1952, Trb. 1981, 165 (uitgifte: 27-07-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
24-02-1956
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-05-1952, Trb. 1981, 165 (uitgifte: 27-07-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De bepalingen van dit Verdrag zijn in iedere Verdragsluitende Staat van toepassing op elk schip dat de vlag van een Verdragsluitende Staat voert.
2.
Op een schip dat de vlag voert van een Staat die niet is een Verdragsluitende Staat kan in een Verdragsluitende Staat beslag worden gelegd terzake van één van de in artikel 1 genoemde vorderingen of terzake van iedere andere vordering, waarvoor de wet van die Verdragsluitende Staat beslag toestaat.
3.
Niettemin kan elke Verdragsluitende Staat de voordelen van dit Verdrag geheel of ten dele ontzeggen aan elke Staat die niet is een Verdragsluitende Staat en aan een ieder die op de dag waarop het beslag is gelegd, zijn gewone verblijfplaats of zijn voornaamste vestiging niet in een Verdragsluitende Staat heeft.
4.
Geen bepaling in dit Verdrag brengt enige wijziging in of is van invloed op de interne wet van Verdragsluitende Staten met betrekking tot beslag op een schip in het rechtsgebied van de Staat waarvan het de vlag voert en gelegd door een persoon die zijn gewone verblijfplaats of zijn voornaamste vestiging in die Staat heeft.
5.
Een derde die niet is de oorspronkelijke schuldeiser en die een zeerechtelijke vordering geldend maakt op grond van subrogatie, cessie of anderszins, wordt voor de toepassing van dit Verdrag geacht dezelfde gewone verblijfplaats of voornaamste vestiging te hebben als de oorspronkelijke schuldeiser.