Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/6.4.2.2
6.4.2.2 Verificatieplichten
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210049:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 3.2.5.2 en 3.3.5.2. Zie voor de uitspraak HvJ EU 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2464, r.o. 37.
Zie voor het Nederlandse publiekrecht paragraaf 4.2.5.2 en 4.2.6.2 en het Engelse publiekrecht paragraaf 5.2.5.4 en 5.2.6.3.
Paragraaf 4.2.5.2 en 4.2.6.2. Over de juridische status van de verplichting om het inkomen te verifiëren is overigens enige duidelijkheid.
Paragraaf 5.2.5.4 en 5.2.6.3.
Overigens betekent dit niet dat kredietgevers in Engeland altijd zullen overgaan tot een CRA-check. Zo kan de kredietgever er eventueel ook voor kiezen om het inkomen van de consument op te vragen. In dat geval wordt hij via een richtsnoer opgeroepen om het opgegeven inkomen te verifiëren.
Ik neem dus aan dat – ter beantwoording van de vraag of sprake is van een verantwoord krediet in de zin van art. 4:34 Wft – de leennormen uit de VFN gedragscode ook van toepassing zijn op kredieten onder de € 250. Het is echter niet duidelijk hoe het beperkte(re) toepassingsbereik van de NVB gedragscode in dit verband moet worden opgevat. Zie ook paragraaf 4.2.5.1.
Paragraaf 3.2.5.2.
De Europese richtlijnen geven weinig duidelijkheid over verificatieplichten. De Richtlijn woningkredietovereenkomsten bepaalt dat de kredietgever ‘naar behoren’ moet verifiëren, terwijl de Richtlijn consumentenkrediet hierover zwijgt. Niettemin heeft het Europese Hof verduidelijkt dat de kredietgever onder de laatstgenoemde richtlijn niet alleen mag uitgaan van ‘gewone, niet-gestaafde’ verklaringen van de consument.1 In het verlengde hiervan zijn er in het Nederlandse en Engelse publiekrecht twee soorten van verificatieplichten te vinden. Ten eerste worden er in beide landen verificatieplichten opgeworpen als er goede redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van relevante gegevens.2 Deze twijfel kan bijvoorbeeld voortvloeien uit een tegenstrijdigheid tussen de ontvangen gegevens. Ten tweede gelden er in het Nederlandse en Engelse publiekrecht verschillende standaard-verificatieplichten. Zo moet de kredietgever in het Nederlandse publiekrecht, bij de kredietaanvragen vanaf € 250, een BKR-toets uitvoeren om inzicht te krijgen in de geregistreerde gegevens over de lopende kredieten van de consument. Daarnaast dient de kredietgever het inkomen te verifiëren bij de kredietaanvragen vanaf € 1000.3 In het Engelse publiekrecht is de kredietgever bij de hypothecaire kredietaanvragen verplicht het inkomen van de consument te verifiëren, terwijl de kredietgever wordt opgeroepen hetzelfde te doen als de consument vraagt om een consumptief krediet.4 Anders dan in Nederland, is er in het Engelse publiekrecht dus geen verplichting tot het standaard uitvoeren van de Engelse variant van een BKR-toets (een CRA-check).
Overigens is er tussen het Nederlandse en Engelse publiekrecht nog een subtiel verschil inzake de verificatieplichten bij de zeer kleine kredieten tot € 250. Hoewel in beide landen geen standaard-verificatieplichten zijn opgeworpen bij deze kredieten, ligt het in Engeland, meer dan in Nederland, voor de hand dat de kredietgever in die gevallen wel overgaat tot een CRA-check teneinde inzicht te krijgen in de centraal geregistreerde kredieten en betaalachterstanden. Omdat in Engeland in beginsel mag worden aangenomen dat de consument kredietwaardig is als hij geen betaalachterstanden of kredieten op zijn naam heeft staan, is het raadplegen van een centraal kredietregister een aantrekkelijke optie om de kredietwaardigheid te duiden. Immers, bij een positief resultaat hoeft de kredietgever in beginsel geen verder onderzoek te doen naar de kredietwaardigheid van de consument. In het Nederlandse recht heeft het echter weinig zin om een BKR-toets te doen bij kredieten onder de € 250.5 Of de kredietgever dit nu wel of niet doet, in beide gevallen zal hij uiteindelijk hetzelfde onderzoek moeten uitvoeren naar het vrij besteedbaar inkomen van de consument en is de consument kredietwaardig als de resultaten van dat laatste onderzoek positief zijn.6
Tot slot kan nog worden gevraagd of het Nederlandse recht voldoende verificatie-eisen stelt bij de kredieten tussen de € 200 en € 250. Omdat er geen standaard-verificatieplichten gelden, hoeft de kredietgever bij deze kredieten pas te verifiëren als er in het concrete geval een goede reden is om te twijfelen aan de juistheid van relevante gegevens. Niettemin moet worden bedacht dat deze kredieten vallen onder het bereik van de Richtlijn consumentenkrediet en de uitspraak waarin het Europese Hof heeft overwogen dat de kredietgever niet alleen mag uitgaan van ‘gewone, niet-gestaafde verklaringen’ van de consument. Het is echter niet duidelijk of het hof hiermee heeft willen zeggen dat de kredietgever in alle gevallen moet beschikken over enig bewijs dat afkomstig is uit een onafhankelijke bron, zoals een bankafschrift of loonstrookje. Hoewel het hof dit laatste wel lijkt te suggereren, kan niet worden uitgesloten dat de kredietgever bij de zeer kleine kredieten wel kan uitgaan van verklaringen van de consument.7