J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 327 e.v., en HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316 m.nt. N. Rozemond, r.o. 3.4-3.5.2.
HR, 18-06-2019, nr. 17/03842
ECLI:NL:HR:2019:978
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
17/03842
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:978, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:651
ECLI:NL:PHR:2019:651, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:978
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Mishandeling bestaande uit met kracht stompen in gezicht aangever. Noodweer(exces) verweer. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03842
Datum 18 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2017, nummer 23/004719-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren
Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Mishandeling bestaande uit met kracht stompen in gezicht aangever. Noodweer(exces) verweer. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 17/03842 Zitting: 23 april 2019 (bij vervroeging) | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 18 juli 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens “mishandeling”, veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen vervangende hechtenis, waarvan dertig uren, subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting, keert zich tegen de bewezenverklaring en klaagt dat het hof ten onrechte het beroep op noodweer c.q. noodweerexces heeft verworpen.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 17 juli 2016 [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht in het gezicht te stompen en die [slachtoffer] aldus ten val te brengen.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“BEWIJSMIDDELEN
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het proces-verbaal terechtzitting (in combinatie met de aantekening van het mondeling vonnis waarvan beroep, die hierbij worden aangehecht), onder de nummers 2 en 3, alsmede:
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2016155317-11 van 17 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 14-15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
In de nacht van 16 op 17 juli 2016 stond ik met mijn vriend [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) in Amsterdam. Op dat moment zag ik dat [slachtoffer] uit het niets van een voor ons onbekende jongen een volle klap opzettelijk en met kracht op zijn hoofd kreeg. Ik zag dat [slachtoffer] hierop achterover viel en buiten bewustzijn was geraakt.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016155317-4 van 17 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde p. 7-8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisanten (of een van hen):
Op 17 juli 2016 bevonden wij ons in uniform gekleed en met fietssurveillance belast op het Rembrandtplein te Amsterdam. Aldaar zagen wij een manspersoon rennen, welke wij als volgt kunnen omschrijven: negroïde persoon. Deze persoon bleek later te zijn genaamd: [verdachte], […], geboren op [geboortedatum] 1988. Wij zagen portiers van een horecagelegenheid aan het Thorbeckeplein achter hem aanrennen die riepen ‘pak hem, hij heeft net twee mannen geslagen’, of woorden van gelijke strekking. Hierop heb ik, [verbalisant 2], [verdachte] aangehouden ter zake mishandeling. Vervolgens heb ik gesproken met [betrokkene 2]. Ik hoorde [betrokkene 2] verklaren: ‘Ik zag dat de persoon welke jullie net hebben aangehouden een man tegen de grond had geslagen’.
Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte met nummer PL1300-2016155317-5 van 17 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 23-27).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Ik was vannacht met mijn zus op stap op het Rembrandtplein. Ik gaf een man een klap in zijn gezicht.”
6. De door het hof uit het vonnis waarvan beroep overgenomen bewijsmiddelen luiden als volgt:
“2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016155317-1 van 17 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 3-6).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op zondag 17 juli 2016 omstreeks 03:50 uur was ik met Mitchell in de Coco’s bar Thorbeckeplein te Amsterdam. Ik stond buiten en ineens ging bij mij het licht uit. Toen ik bij kwam, lag ik in een ambulance en zag ik overal bloed. Ik had een gat in mijn hoofd.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2016155317-13 van 17 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 16-17).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op zondag 17 juli 2016 omstreeks 03:50 à 04:00 uur stond ik als beveiliger aan de deur van de Coco’s bar gevestigd op het Thorbeckeplein te Amsterdam. Op een gegeven moment zag ik dat de donkere jongen met kracht en met gebalde vuist de blanke jongen vol op zijn gezicht sloeg. Ik zag dat de blanke jongen door de klap achterover op de straat sloeg en daar roerloos bleef liggen.
Ik zag dat de donkere jongen in de richting liep van een groepje politiemannen. Ik heb de donkere jongen aangewezen. Ik zag dat de donkere jongen door de politie werd aangehouden.”
7. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
“Bespreking verweren
(…)
Het hof verwerpt het subsidiair gevoerde verweer en overweegt als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer een klap in zijn gezicht heeft gegeven omdat hij door het slachtoffer bij zijn overhemd werd gepakt. Deze gedraging van het slachtoffer levert naar het oordeel van het hof geen wederrechtelijke aanranding op waartegen verdediging noodzakelijk was. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie faalt het beroep op noodweer en noodweerexces.”
8. Voor een geslaagd beroep op noodweer(en noodweerexces) is vereist dat de gedraging is gericht tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Bovendien moet de verdediging noodzakelijk zijn geweest. Het strafbare feit moet vanwege die verdediging zijn geboden.1.De verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is evenwel niet noodzakelijk indien de aanranding dermate licht is dat deze niet noopt tot verdediging van eigen lijf of goed.2.
9. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de gedraging van het latere slachtoffer, te weten het vastpakken van het overhemd van de verdachte, niet noopte tot verdediging van eigen lijf of goed. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2019
Zie HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8274, NJ 2006/508 m.nt. Y. Buruma, waarin de, veronderstellenderwijs, door het slachtoffer gegeven klap niet erg hard was en niet aannemelijk was geworden dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden moest vrezen voor verdere agressie van het slachtoffer.