Gewijzigd bij Wet van 7 april 2006, Stb. 2006, 217; de wijziging (taalkundige verbetering) is voor de onderhavige zaak niet van belang.
HR, 22-02-2011, nr. 09/01456 E
ECLI:NL:HR:2011:BO0079
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
09/01456 E
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BO0079
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO0079, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO0079
ECLI:NL:PHR:2011:BO0079, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑10‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO0079
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Bewijs (voorwaardelijk) opzet op medeplegen. In de nadere bewijsoverweging heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de participanten dan wel de schippers bewezen heeft geacht, aangezien verdachte wist dat de vereiste documenten ontbraken en niettemin in één geval aan de schipper opdracht gaf te gaan varen zonder dat de ontbrekende documenten aanwezig waren. Uit die wetenschap heeft het Hof het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het medeplegen van de verboden gedragingen afgeleid. Op grond waarvan die wetenschap aan verdachte kan worden toegerekend, heeft het Hof echter niet nader aangeduid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen niet inhouden dat de bij verdachte verantwoordelijke personen over die wetenschap beschikten en de opdracht gaven of lieten geven. In zoverre kan uit de bewijsmiddelen en hetgeen het Hof in zijn bewijsoverwegingen heeft vastgesteld niet zonder meer volgen dat verdachte opzet heeft gehad. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
22 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/01456 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 2 juli 2008, nummer 22/001384-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 2], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het zesde middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het bewezenverklaarde medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
zij op 9 mei 2003, in de gemeente Reimerswaal, opzettelijk, samen en in vereniging met (een) ander handeling(en), bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stof(fen) en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name hebben zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [E] en de duwbakken [F] en [G] een aantal met gevaarlijke stoffen beladen (tank)containers vervoerd over het Schelde-Rijnkanaal, terwijl de navolgende voorschrift(en) van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR) niet in acht werd(en) genomen, immers in strijd met voorschrift - 1.4.2.2.1 heeft zij als vervoerder in het kader van 1.4.1, in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich er van vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemd samenstel werden meegenomen en - 1.4.2.2.3 werd toen door de vervoerder overeenkomstig 1.4.2.2.1 een overtreding van het ADNR werd vastgesteld doordat de schipper van bovengenoemd samenstel meldde dat niet alle voorgeschreven documenten aan boord aanwezig waren, de zen-ding verder vervoerd voordat aan de voorschriften was voldaan;
2.
zij op 29 maart 2003, in de gemeente Dordrecht, opzettelijk, samen en in vereniging met (een) ander (een) handeling bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stof(fen) en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name hebben zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [A] en de duwbakken [B] en [C] een aantal met gevaarlijke stoffen beladen (tank)containers vervoerd over de Dordtsche Kil, terwijl het navolgende voorschrift van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR) niet in acht werd genomen, immers heeft in strijd met voorschrift
- 1.4.2.2.1 zij als vervoerder in het kader van 1.4.1, in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich er van vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemd samenstel werden meegenomen;
3.
zij op 5 juni 2003, in de gemeente Tholen, opzettelijk, samen en in vereniging met (een) ander (een) handeling bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stof(fen) en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name hebben zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [E] en de duwbakken [F] en [G] een aantal met gevaarlijke stoffen beladen tankcontainers vervoerd over het Schelde-Rijnkanaal, terwijl het navolgende voorschrift(en) van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR) niet in acht werd genomen, immers heeft in strijd met voorschrift
- 1.4.2.2.1 zij als vervoerder in het kader van 1.4.1, in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich er van vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemd samenstel werden meegenomen."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"De aan de bedrijven [D] BV, [verdachte 2] en [medeverdachte 3] ter beschikking staande schepen worden gezamenlijk geëxploiteerd. Deze schepen worden voor een aantal maanden of een nog langere termijn ten behoeve van een opdrachtgever ingezet. Met de opdrachtgevers worden hiertoe loon- en prijsafspraken gemaakt. Het vervoer wordt uitgevoerd en de betaling daarvoor wordt ontvangen op basis van standaard vervoerscondities voor de Rijnvaart. Deze situatie bestond al voordat de bedrijven met [medeverdachte 2] (- het hof begrijpt [medeverdachte 2]; medeverdachte -) begonnen. [Medeverdachte 2] zorgt ervoor dat alle ladingstromen op elkaar afgestemd worden.
Onze bedrijven krijgen de informatie van de zeevervoerder en wij zorgen ervoor dat die informatie bij de schepen terechtkomt. De opdrachtgevers geven aan de planners informatie over de stoffen die in hun opdracht vervoerd moeten worden. Dat betreft bijvoorbeeld informatie over de aard van de te vervoeren stoffen. Die gegevens worden door de planners gecontroleerd. De planners moeten weten welke goederen aan boord komen. Als er bij de planners informatie beschikbaar is over gevaarlijke stoffen dan wordt door de planners preventief beoordeeld of die stoffen vervoerd mogen worden. Ze geven hun bevindingen daaromtrent door aan de schipper. De planners proberen te vermijden dat er problemen ontstaan bij het beladen van een schip. De schipper krijgt de documenten van de planning, in dit geval één van de planners van [medeverdachte 2]."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 9 mei 2003 vond op het Schelde-Rijnkanaal, binnen de gemeente Reimerswaal een controle plaats op de bepalingen van de Wet (Vervoer) Gevaarlijke Stoffen aan boord van de duwboot [E] met daarvoor gekoppeld de duwbakken [F] en [G]."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3] en andere daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
d. een containerdossier, voor zover inhoudende:
"dat de vervoerde (tank) containers [001] en [002] waren beladen met de onder het regime van het ADNR vallende gevaarlijke stof ethyleendiamine, en dat de ADNR vervoersdocumenten ten aanzien van die containers ontbraken.
Lading [G]
GNCODE
Soort ladingGevaarlijke stof
Benaming goed document geen document
Benaming goed wetgeving anorganische nitraten, n.e.g.
Hoeveelheid 9999 kg
Container
Nummer [003]
Controlegetal oké ja
Gevaarlijke stoffen
Regime ADNR
Containernummer [003]
Vervoersnaam ontbreekt
Geen vervoerdocument 5.4.1.1.1"
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik ben schipper aan boord van de [E]. De [E] vormt op dit moment samen met de duwbakken [F] en [G] een eenheid. De lading heb ik in Antwerpen geladen. [Verdachte 2] is de opdrachtgever via [medeverdachte 2] voor deze containers met gevaarlijke stoffen. Omstreeks 18.00 uur op die dag (9 mei 2003) kreeg ik per fax een aantal documenten aan boord. Dat waren documenten die de gevaarlijke stoffen moeten begeleiden. Daar stonden een beperkt aantal gevaarlijke stoffen op. Dat was op zich niet ongebruikelijk, we krijgen wel vaker op een later tijdstip documenten aangeleverd. Na controle van de vervoerdocumenten en de containers op het stuwplan zag ik dat ik vervoersdocumenten te kort kwam.
Ik vaar in directe opdracht van [medeverdachte 2] te Sliedrecht. Dat wordt door ons afgekort met [medeverdachte 2]. Omstreeks 21.00 uur heb ik contact opgenomen met [medeverdachte 2] en ik heb daar gesproken met [betrokkene 4] (het hof leest: [betrokkene 4]).
Zij gaf mij door dat alle vervoersdocumenten die zij in haar bezit had, aan boord van de [E] waren gebracht. Volgens haar waren er bij [medeverdachte 2] op het kantoor ook geen documenten meer. Ik heb omstreeks 22.00 uur nogmaals gebeld met [medeverdachte 2] te Sliedrecht. Ik kreeg de opdracht te gaan varen en [betrokkene 4] voegde daar aan toe "Ik hoop dat je onderweg geen controle krijgt" of woorden van gelijke strekking. Omstreeks 22.30 uur, ik was op dat moment al aan het varen, kreeg ik nog een telefoontje van [betrokkene 4]. Ik heb haar toen gevraagd wat ik moest doen; terug naar Antwerpen of doorvaren naar Rotterdam? Zij heeft mij toen gezegd "vaar toch maar door" of woorden van gelijke strekking. Ik ben doorgevaren. Omstreeks 23.30 uur kwam u, de waterpolitie, aan boord en u en uw collega zagen direct dat er gevaarlijke stoffen aan dek stonden. Toen u mij naar die papieren vroeg moest ik natuurlijk erkennen dat ik die niet had. Eigenlijk hoor ik de documenten al voor belading aan boord te hebben. Wij als schippers krijgen deze altijd te laat en als er dan niets komt is er meestal ook geen mogelijkheid meer om iets te corrigeren. Wij worden dan altijd moreel gedwongen om te gaan varen."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
"Ik ben in dienst van [verdachte 2] te Antwerpen. U vraagt mij wie de eindverantwoording heeft voor de papieren aan boord. Dat is [medeverdachte 2] in Sliedrecht. Ik verzamel de informatie, ik maak de vervoersdocumenten op en stuur deze per fax naar [medeverdachte 2]. Zij bepalen in welk schip deze containers worden vervoerd en zorgen ervoor dat de documenten aan boord komen. De beslissing om het schip uit Antwerpen te laten vertrekken heb ik genomen samen met [betrokkene 4] van [medeverdachte 2]. [betrokkene 4] was gebeld door de schipper van de [E] en wij hebben dat toen besproken. Het lossen van de containers zou betekenen dat de gehele lading uitgelost zou moeten worden. De meeste gevaarlijke stoffen containers stonden onderop. Wij hebben toen het risico genomen dat er niet gecontroleerd zou worden en wij hebben de opdracht gegeven om te gaan varen."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Ik ben als general manager verantwoordelijk voor alle werkzaamheden binnen het bedrijf [verdachte 2], gevestigd te Antwerpen. Ik ben verantwoordelijk voor de dagelijkse werkzaamheden met betrekking tot het vervoer op de lijn Rotterdam-Antwerpen. [Medeverdachte 2] te Sliedrecht is een operationele samenwerking tussen [D], [verdachte 2] en MTA. Ieder van die partijen heeft zijn schepen en binnen de samenwerking worden deze schepen centraal op een zo efficiënt mogelijke manier ingepland voor transport. ledere partner binnen de samenwerking heeft verantwoordelijkheid voor zijn eigen schepen en klanten. De participanten zijn commercieel volledig zelfstandig verantwoordelijk. [Medeverdachte 2] is alleen operationeel aansturend voor wat betreft planning en organisatie. Wij hebben één disponent in [medeverdachte 2] die wij daar detacheren. Verder hebben wij eenmaal per maand een vergadering waarin gesproken wordt met [betrokkene 7] en [betrokkene 8] van [D] BV, en met de andere partners. We hebben het dan over het verloop van de dagelijkse gang van zaken.
U vraagt mij wie op 9 mei 2003 de schipper van de [E] de opdracht heeft gegeven om te vertrekken. Ik ben op de hoogte van het feit dat één van onze mensen samen met [medeverdachte 2] een beslissing heeft genomen om de [E] te laten varen met de aangegeven lading aan boord. De verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij ons bedrijf Rhinecontainer."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 29 maart 2003 werd een controle uitgevoerd aan boord van de duwboot [A] met daarvoor gekoppeld de duw(bakken) [B] en [C]. Deze controle vond plaats op de Dordtsche Kil, binnen de gemeente Dordrecht."
i. een containerdossier, voor zover inhoudende:
"Opgemaakt naar aanleiding van de controle genoemd in voornoemd proces-verbaal, dat onder meer inhoudt dat de (tank)containers die met het samenstel van de duwboot [A] en de duwbakken [B] en [C] werden vervoerd waren beladen met de onder het regime van het ADNR vallende gevaarlijke stoffen propargite, sodium perborate piparezine, parfumerleen, methyl decilerate en peroxide en dat de schriftelijke instructies ten aanzien van die containers ontbraken."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Voor de duwboot [A] waren gekoppeld de duwbakken [B] en [C]. De opdracht om te gaan laden/varen was van [medeverdachte 2] te Sliedrecht. Ik had voor het vervoer van die gevaarlijke stoffen geen schriftelijke instructies ontvangen. Ik heb een boek met gevarenkaarten maar de juiste zaten er niet in. Ik krijg er geen aanvullingen op. Ik krijg die kaarten ook niet automatisch meegestuurd. Ik heb dat gemeld. Ik weet niet of er iets mee gedaan is. U vraagt mij waarom ik ben gaan varen, terwijl de schriftelijke instructies niet aanwezig waren en dus de documentatie niet volledig was. Ik heb een gezin te onderhouden. Als ik niet vaar dan is het met me gedaan, want dan pleeg ik contractbreuk. Met andere woorden: ik voelde mij verplicht om te gaan varen. Als ik een melding geef dat er iets niet in orde is, bepaalt [medeverdachte 2] of de container mee gaat, of niet mee gaat dan wel wordt uitgelost. Ik ben dus de uitvoerende macht en zij zijn de organiserende macht."
k. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 5 juni 2003 werd aan boord van de duwboot [E] met daarvoor gekoppeld de duwbakken [F] en [G], varende op het Schelde-Rijnkanaal, ter hoogte van Tholen een controle uitgevoerd naar de aard en lading van het transport. Naar aanleiding van het aantreffen van drie tankcontainers met gevaarlijke stoffen aan boord van dit duwstel is een afzonderlijk containerdossier opgemaakt."
l. een containerdossier dat is opgemaakt naar aanleiding van de controle genoemd in voornoemd proces-verbaal, voor zover inhoudende:
"dat de (tank-)containers die met het samenstel van de duwboot [E] en de duwbakken [F] en [G] werden vervoerd waren beladen met de onder het regime van het ADNR vallende gevaarlijke stoffen ethylacrylaat, aminen of polyaminen, vloeibaar bijtend NEG, alkylfenolen en trimethylphenol en dat de ADNR vervoersdocumenten ten aanzien van die containers ontbraken."
m. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], alsmede als vragen van deze verbalisanten:
"Ik ben schipper aan boord van de duwcombinatie [E] met de duwbakken [F] en [G].
V: Ik zie dat er diverse containers met gevaarlijke stoffen op het stuwplan staan. Heeft u daarvoor alle documenten aan boord?
Dat weet ik niet. Ik heb daar nog niet naar kunnen kijken.
V: Als u deze twee faxen leest wat denkt u dan?
Dat [medeverdachte 2] er een zooitje van maakt. Ze weten alles zo mooi te vertellen, maar ze wisten niet eens dat ik een container aan boord had staan, die wel op het stuwplan staat. Zij vertikken het om die documenten op tijd aan te leveren terwijl ze vaak al een dag van tevoren die informatie hebben liggen en dan sturen ze die formulieren na als je al halverwege bent. Ze dwingen je te gaan varen of om de wet te overtreden, maar dat zullen ze altijd glashard ontkennen.
V: Bent u op de hoogte van het missen van deze documenten?
Nee, ik heb het erg druk gehad aan boord. Ik had alles wel na moeten kijken maar dat is niet gebeurd."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Tot de bedrijfsactiviteiten van verdachte behoort het verzorgen van containervervoer van gevaarlijke stoffen over het water tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Om tot een zo efficiënt mogelijke benutting van scheepslaadruimte te komen hebben de ondernemingen [medeverdachte 3], [verdachte 2] en [D] B.V. in het kader van hun gemeenschappelijke onderneming, [medeverdachte 2] afgesproken dat zij over elkaars laadruimte kunnen beschikken ter voldoening van de vervoersopdrachten, die bij hen door de afzenders van de ladingen worden geplaatst. [Medeverdachte 2] zorgt ervoor dat alle ladingstromen op elkaar afgestemd worden.
Naar het oordeel van het hof is de eerst verantwoordelijke voor het fysieke vervoer de schipper. In beginsel is het dan ook de schipper die verantwoordelijk is voor het aan boord aanwezig hebben van de juiste documenten met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het begrip 'vervoerder' in de zin van de hier van toepassing zijnde regelingen is evenwel niet beperkt tot degene die het fysieke vervoer verricht: het omvat ook de ondernemingen die al dan niet op basis van een vervoersovereenkomst het vervoer uitvoeren. Naar het oordeel van het hof is de verdachte als zodanig aan te merken, en wel via deelneming in de gemeenschappelijke onderneming [medeverdachte 2]. Zij voert het vervoer uit samen met (de partners in) [medeverdachte 2] en de schipper. Op al deze personen rusten de verplichtingen die een vervoerder in het kader van voorschrift 1.4.1 heeft, zoals die nader zijn uitgewerkt in voorschriften 1.4.2 en 1.4.3. Ingevolge voorschrift 1.4.1.3 zijn de bepalingen van voorschriften 1.2.1, 1.4.2 en 1.4.3 inzake de definities van de betrokkenen en de voor hun geldende plichten niet van invloed op de voorschriften van het nationale recht inzake de juridische gevolgen (strafstelling, aansprakelijkheid enz.), die samenhangen met het feit of de bedoelde betrokkene bijvoorbeeld een rechtspersoon, een natuurlijk persoon, een voor eigen rekening werkzaam persoon, een werkgever of een werknemer is. De strafbaarstelling van art. 5 van de wet geldt voor een ieder ter zake van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte 'medepleger' is. Het hof is van oordeel dat verdachte ook kan worden aangemerkt als medepleger van de onderhavige feiten, nu sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] en met de schipper, alsmede van een gezamenlijke uitvoering. Niet alleen is het schip de [E] ingezet door verdachte via [medeverdachte 2], maar ook heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] met opzet de schipper van de [E] zonder de vereiste documenten laten varen op 9 mei 2003. Gelet op de nauwe samenwerking in het kader van [medeverdachte 2] en in de wetenschap dat dikwijls vervoersdocumenten ontbraken, heeft de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat op 29 maart 2003 de schipper van de [A] en op 5 juni 2003 wederom de schipper van de [E] niet aan de controleverplichting van het ADNR konden voldoen. Deze feiten en omstandigheden maken dat verdachte ook als pleger bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de controle op de aanwezigheid van de vereiste documenten werd nagelaten op de laatstgenoemde data. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige normschending door verdachte zowel als pleger (met [medeverdachte 2] en de schipper), als ook als medepleger, even ernstig is te noemen, gelet op de positie van de verdachte in de vervoersketen."
2.4. De verdachte is een rechtspersoon ten aanzien van wie is bewezenverklaard dat zij - kort gezegd - in drie gevallen opzettelijk samen en in vereniging met een ander gevaarlijke stoffen heeft vervoerd met een duwcombinatie zonder zich ervan te hebben vergewist dat de daartoe vereiste vervoersdocumenten aan boord waren. Daarnaast is bewezenverklaard dat zij - kort gezegd - in één geval samen en in vereniging met een ander, nadat was gemeld dat niet alle voorgeschreven documenten aan boord aanwezig waren, verder heeft vervoerd voordat aan de voorschriften was voldaan.
De nadere bewijsoverweging houdt in dat het Hof een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met de participanten en de schippers bewezen heeft geacht, aangezien de verdachte "wist" dat de vereiste documenten ontbraken en niettemin in één geval de schipper opdracht gaf te gaan varen zonder dat de ontbrekende documenten aanwezig waren. Uit die wetenschap heeft het Hof het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het medeplegen van de verboden gedragingen afgeleid. Op grond waarvan die wetenschap aan de verdachte rechtspersoon kan worden toegerekend, heeft het Hof echter niet nader aangeduid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen niet inhouden dat de bij de verdachte verantwoordelijke personen over die wetenschap beschikten en de opdracht gaven of lieten geven. In zoverre kan uit de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen het Hof in zijn bewijsoverwegingen heeft vastgesteld niet zonder meer volgen dat de verdachte opzet heeft gehad. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
2.5. De klacht slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 februari 2011.
Conclusie 05‑10‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte 2]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte wegens ‘Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van € 15.000,--, waarvan € 7.500,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/01456E, 09/01455E en 09/01458E. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, negen middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Alvorens de middelen te bespreken schets ik de onderhavige zaak en het wettelijk kader dat in voorliggend geval van toepassing is.
5.
De onderhavige zaak heeft betrekking op het medeplegen van opzettelijk vervoeren van containers met gevaarlijke stoffen op schepen in strijd met op de Wet vervoer gevaarlijke stoffen gebaseerde voorschriften, hierin bestaande dat op die schepen de voor het vervoer van gevaarlijke stoffen voorgeschreven documenten niet aanwezig waren. Verdachte is een bedrijf dat zich bezighoudt met het verzorgen van het vervoer van containers over het water tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Om het containervervoer zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden is verdachte met een tweetal andere bedrijven, te weten [medeverdachte 3] (verdachte in zaak 09/01455E) en [D] B.V., een samenwerkingsverband aangegaan: [medeverdachte 2] (verdachte in zaak 09/01458E). [Medeverdachte 2] zorgt ervoor dat alle ladingstromen op elkaar afgestemd worden.
6.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
- ‘1.
zij op 9 mei 2003, in de gemeente Reimerswaal, opzettelijk, samen en in vereniging met (een) ander handeling(en), bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stof(fen) en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name hebben zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [E] en de duwbakken [F] en [G] een aantal met gevaarlijke stoffen beladen (tank)containers vervoerd over het Schelde-Rijnkanaal, terwijl de navolgende voorschrift(en) van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR) niet in acht werd(en) genomen, immers in strijd met voorschrift — 1.4.2.2.1 heeft zij als vervoerder in het kader van 1.4.1, in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich er van vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemd samenstel werden meegenomen en — 1.4.2.2.3 werd toen door de vervoerder overeenkomstig 1.4.2.2.1. een overtreding van het ADNR werd vastgesteld doordat de schipper van bovengenoemd samenstel meldde dat niet alle voorgeschreven documenten aan boord aanwezig waren, de zending verder vervoerd voordat aan de voorschriften was voldaan;
- 2.
zij op 29 maart 2003, in de gemeente Dordrecht, opzettelijk, samen en in vereniging met (een) ander (een) handeling bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stof(fen) en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name hebben zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [A] en de duwbakken [B] en [C] een aantal met gevaarlijke stoffen beladen (tank)containers vervoerd over de Dordtsche Kil, terwijl het navolgende voorschrift van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR) niet in acht werd genomen, immers heeft in strijd met voorschrift — 1.4.2.2.1 zij als vervoerder in het kader van 1.4.1, in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich er van vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemd samenstel werden meegenomen;
- 3.
zij op 5 juni 2003, in de gemeente Tholen, opzettelijk, samen en in vereniging met (een) ander (een) handeling bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stof(fen) en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name hebben zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [E] en de duwbakken [F] en [G] een aantal met gevaarlijke stoffen beladen tankcontainers vervoerd over het Schelde-Rijnkanaal, terwijl het navolgende voorschrift(en) van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR) niet in acht werd genomen, immers heeft in strijd met voorschrift — 1.4.2.2.1 zij als vervoerder in het kader van 1.4.1, in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich er van vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemd samenstel werden meegenomen;’
7.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
De verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte.
De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 februari 2006 verklaard, zakelijk weergegeven:
De aan de bedrijven [D] BV, [verdachte 2] en [medeverdachte 3] ter beschikking staande schepen worden gezamenlijk geëxploiteerd. Deze schepen worden voor een aantal maanden of een nog langere termijn ten behoeve van een opdrachtgever ingezet. Met de opdrachtgevers worden hiertoe loon- en prijsafspraken gemaakt. Het vervoer wordt uitgevoerd en de betaling daarvoor wordt ontvangen op basis van standaard vervoerscondities voor de Rijnvaart. Deze situatie bestond al voordat de bedrijven met [medeverdachte 2] (— het hof begrijpt [medeverdachte 2]; medeverdachte —) begonnen. [Medeverdachte 2] zorgt ervoor dat alle ladingstromen op elkaar afgestemd worden.
Onze bedrijven krijgen de informatie van de zeevervoerder en wij zorgen ervoor dat die informatie bij de schepen terechtkomt. De opdrachtgevers geven aan de planners informatie over de stoffen die in hun opdracht vervoerd moeten worden. Dat betreft bijvoorbeeld informatie over de aard van de te vervoeren stoffen. Die gegevens worden door de planners gecontroleerd. De planners moeten weten welke goederen aan boord komen. Als er bij de planners informatie beschikbaar is over gevaarlijke stoffen dan wordt door de planners preventief beoordeeld of die stoffen vervoerd mogen worden. Ze geven hun bevindingen daaromtrent door aan de schipper. De planners proberen te vermijden dat er problemen ontstaan bij het beladen van een schip. De schipper krijgt de documenten van de planning, in dit geval één van de planners van [medeverdachte 2].
- 2.
Het proces-verbaal van bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit Zeeuwse Stromen, met nummer 20030100230-1, d.d. 27 oktober 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 9 mei 2003 vond op het Schelde-Rijnkanaal, binnen de gemeente Reimerswaal een controle plaats op de bepalingen van de Wet (Vervoer) Gevaarlijke Stoffen aan boord van de duwboot [E] met daarvoor gekoppeld de duwbakken [F] en [G].
- 3.
Het proces-verbaal van bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit Zeeuwse Stromen, met nummer 2003010230-1, d.d. 21 mei 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] en andere daartoe bevoegde opsproringsambtenaren.
- 4.
Een geschrift, zijnde het containerdossier als bijlage gevoegd achter het onder 3 vermelde proces-verbaal, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat de vervoerde (tank) containers [001] en [002] waren beladen met de onder het regime van het ADNR vallende gevaarlijke stof ethyleendiamine, en dat de ADNR vervoersdocumenten ten aanzien van die containers ontbraken.
Lading [G]
GNCODE
Soort lading Gevaarlijke stof
Benaming goed documentgeen document
Benaming goed wetgeving anorganische nitraten, n.e.g.
Hoeveelheid 9999 kg
Container
Nummer [003]
Controlegetal oké ja
Gevaarlijke stoffen
Regime ADNR
Containernummer [003]
Vervoersnaam ontbreekt
Geen vervoerdocument 5.4.1.1.1
- 5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit Zeeuwse Stromen, met nummer 2003010230-3, d.d. 8 juni 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 11 mei 2003 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ben schipper aan boord van de [E]. De [E] vormt op dit moment samen met de duwbakken [F] en [G] een eenheid. De lading heb ik in Antwerpen geladen. [Verdachte 2] is de opdrachtgever via [medeverdachte 2] voor deze containers met gevaarlijke stoffen. Omstreeks 18.00 uur op die dag (9 mei 2003) kreeg ik per fax een aantal documenten aan boord. Dat waren documenten die de gevaarlijke stoffen moeten begeleiden. Daar stonden een beperkt aantal gevaarlijke stoffen op. Dat was op zich niet ongebruikelijk, we krijgen wel vaker op een later tijdstip documenten aangeleverd. Na controle van de vervoerdocumenten en de containers op het stuwplan zag ik dat ik vervoersdocumenten te kort kwam.
Ik vaar in directe opdracht van [medeverdachte 2] te Sliedrecht. Dat wordt door ons afgekort met [medeverdachte 2]. Omstreeks 21.00 uur heb ik contact opgenomen met [medeverdachte 2] en ik heb daar gesproken met [betrokkene 4] (het hof leest: [betrokkene 4]). Zij gaf mij door dat alle vervoersdocumenten die zij in haar bezit had, aan boord van de [E] waren gebracht. Volgens haar waren er bij [medeverdachte 2] op het kantoor ook geen documenten meer. Ik heb omstreeks 22.00 uur nogmaals gebeld met [medeverdachte 2] te Sliedrecht. Ik kreeg de opdracht te gaan varen en [betrokkene 4] voegde daar aan toe ‘Ik hoop dat je onderweg geen controle krijgt’ of woorden van gelijke strekking. Omstreeks 22.30 uur, ik was op dat moment al aan het varen, kreeg ik nog een telefoontje van [betrokkene 4]. Ik heb haar toen gevraagd wat ik moest doen; terug naar Antwerpen of doorvaren naar Rotterdam? Zij heeft mij toen gezegd ‘vaar toch maar door’ of woorden van gelijke strekking. Ik ben doorgevaren. Omstreeks 23.30 uur kwam u, de waterpolitie, aan boord en u en uw collega zagen direct dat er gevaarlijke stoffen aan dek stonden. Toen u mij naar die papieren vroeg moest ik natuurlijk erkennen dat ik die niet had. Eigenlijk hoor ik de documenten al voor belading aan boord te hebben. Wij als schippers krijgen deze altijd te laat en als er dan niets komt is er meestal ook geen mogelijkheid meer om iets te corrigeren. Wij worden dan altijd moreel gedwongen om te gaan varen.
- 6,
Het proces-verbaal van verhoor getuige van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit TMC-water, met nummer 2003010230-5, d.d. 13 juni 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 13 juni 2003 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik ben in dienst van [verdachte 2] te Antwerpen. U vraagt mij wie de eindverantwoording heeft voor de papieren aan boord. Dat is [medeverdachte 2] in Sliedrecht. Ik verzamel de informatie, ik maak de vervoersdocumenten op en stuur deze per fax naar [medeverdachte 2]. Zij bepalen in welk schip deze containers worden vervoerd en zorgen ervoor dat de documenten aan boord komen. De beslissing om het schip uit Antwerpen te laten vertrekken heb ik genomen samen met [betrokkene 4] van [medeverdachte 2]. [betrokkene 4] was gebeld door de schipper van de [E] en wij hebben dat toen besproken. Het lossen van de containers zou betekenen dat de gehele lading uitgelost zou moeten worden. De meeste gevaarlijke stoffen containers stonden onderop. Wij hebben toen het risico genomen dat er niet gecontroleerd zou worden en wij hebben de opdracht gegeven om te gaan varen.
- 7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit Zeeuwse Stromen, met nummer 2003010230-7 (als dossierpagina 557 e.v.),d.d. 27 juni 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 27 juni 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Ik ben als general manager verantwoordelijk voor alle werkzaamheden binnen het bedrijf [verdachte 2], gevestigd te Antwerpen. Ik ben verantwoordelijk voor de dagelijkse werkzaamheden met betrekking tot het vervoer op de lijn Rotterdam-Antwerpen. [Medeverdachte 2] te Sliedrecht is een operationele samenwerking tussen [D], [verdachte 2] en [medeverdachte 3]. Ieder van die partijen heeft zijn schepen en binnen de samenwerking worden deze schepen centraal op een zo efficiënt mogelijke manier ingepland voor transport. ledere partner binnen de samenwerking heeft verantwoordelijkheid voor zijn eigen schepen en klanten. De participanten zijn commercieel volledig zelfstandig verantwoordelijk. [Medeverdachte 2] is alleen operationeel aansturend voor wat betreft planning en organisatie. Wij hebben één disponent in [medeverdachte 2] die wij daar detacheren. Verder hebben wij eenmaal per maand een vergadering waarin gesproken wordt met [betrokkene 7] en [betrokkene 8] van [D] BV, en met de andere partners. We hebben het dan over het verloop van de dagelijkse gang van zaken.
U vraagt mij wie op 9 mei 2003 de schipper van de [E] de opdracht heeft gegeven om te vertrekken. Ik ben op de hoogte van het feit dat één van onze mensen samen met [medeverdachte 2] een beslissing heeft genomen om de [E] te laten varen met de aangegeven lading aan boord. De verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij ons bedrijf [verdachte 2].
- 8.
Het proces-verbaal van bevindingen het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit Zeeuwse Stromen, met nummer 2003006676-8, d.d. 27 oktober 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven,
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 29 maart 2003 werd een controle uitgevoerd aan boord van de duwboot [A] met daarvoor gekoppeld de duw(bakken) [B] en [C]. Deze controle vond plaats op de Dordtsche Kil, binnen de gemeente Dordrecht.
- 9.
Een geschrift, zijnde het containerdossier.
Het houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Opgemaakt naar aanleiding van de controle genoemd in voornoemd proces-verbaal, dat onder meer inhoudt dat de (tank)containers die met het samenstel van de duwboot [A] en de duwbakken [B] en [C] werden vervoerd waren beladen met de onder het regime van het ADNR vallende gevaarlijke stoffen propargite, sodium perborate piparezine, parfumerieën, methyl decilerate en peroxide en dat de schriftelijke instructies ten aanzien van die containers ontbraken.
- 10.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit Rivieren West, met nummer 2003006676-2, d.d. 26 september 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 26 september 2003 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Voor de duwboot [A] waren gekoppeld de duwbakken [B] en [C]. De opdracht om te gaan laden/varen was van [medeverdachte 2] te Sliedrecht. Ik had voor het vervoer van die gevaarlijke stoffen geen schriftelijke instructies ontvangen. Ik heb een boek met gevarenkaarten maar de juiste zaten er niet in. Ik krijg er geen aanvullingen op. Ik krijg die kaarten ook niet automatisch meegestuurd. Ik heb dat gemeld. Ik weet niet of er iets mee gedaan is. U vraagt mij waarom ik ben gaan varen, terwijl de schriftelijke instructies niet aanwezig waren en dus de documentatie niet volledig was. Ik heb een gezin te onderhouden. Als ik niet vaar dan is het met me gedaan, want dan pleeg ik contractbreuk. Met andere woorden: ik voelde mij verplicht om te gaan varen. Als ik een melding geef dat er iets niet in orde is, bepaalt [medeverdachte 2] of de container mee gaat, of niet mee gaat dan wel wordt uitgelost. Ik ben dus de uitvoerende macht en zij zijn de organiserende macht.
- 11.
Het proces-verbaal van bevindingen van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit Zeeuwse Stromen, met nummer 2003011666-13, d.d. 3 november 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 5 juni 2003 werd aan boord van de duwboot [E] met daarvoor gekoppeld de duwbakken [F] en [G], varende op het Schelde-Rijnkanaal, ter hoogte van Tholen een controle uitgevoerd naar de aard en lading van het transport. Naar aanleiding van het aantreffen van drie tankcontainers met gevaarlijke stoffen aan boord van dit duwstel is een afzonderlijk containerdossier opgemaakt.
- 12.
Een geschrift, zijnde het containerdossier dat is opgemaakt naar aanleiding van de controle genoemd in voornoemd proces-verbaal dat onder meer inhoudt dat de (tank-)containers die met het samenstel van de duwboot [E] en de duwbakken [F] en [G] werden vervoerd waren beladen met de onder het regime van het ADNR vallende gevaarlijke stoffen ethylacrylaat, aminen of polyaminen, vloeibaar bijtend NEG, alkylfenolen en trimethylphenol en dat de ADNR vervoersdocumenten ten aanzien van die containers ontbraken.
- 13.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, unit TMC Water, met nummer 2003011666-2, d.d. 26 september 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 5 juni 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 2], alsmede als vragen van deze opsporingsambtenaren (cursief):
Ik ben schipper aan boord van de duwcombinatie [E] met de duwbakken [F] en [G].
V: Ik zie dat er diverse containers met gevaarlijke stoffen op het stuwplan staan. Heeft u daarvoor alle documenten aan boord?
Dat weet ik niet. Ik heb daar nog niet naar kunnen kijken.
V: Als u deze twee faxen leest wat denkt u dan?
Dat [medeverdachte 2] er een zooitje van maakt. Ze weten alles zo mooi te vertellen, maar ze wisten niet eens dat ik een container aan boord had staan, die wel op het stuwplan staat. Zij vertikken het om die documenten op tijd aan te leveren terwijl ze vaak al een dag van tevoren die informatie hebben liggen en dan sturen ze die formulieren na als je al halverwege bent. Ze dwingen je te gaan varen of om de wet te overtreden, maar dat zullen ze altijd glashard ontkennen.
V: Bent u op de hoogte van het missen van deze documenten?
Nee, ik heb het erg druk gehad aan boord. Ik had alles wel na moeten kijken maar dat is niet gebeurd.
De bewijsmiddelen zijn —ook in hun onderdelen— slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover geschriften zijn gebruikt, zijn deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit betrekking hebben.’
8.
Met betrekking tot het bewijs houdt het arrest van het Hof voorts in:
‘Nadere bewijsoverwegingen
Tot de bedrijfsactiviteiten van verdachte behoort het verzorgen van containervervoer van gevaarlijke stoffen over het water tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Om tot een zo efficiënt mogelijke benutting van scheepslaadruimte te komen hebben de ondernemingen [medeverdachte 3], [verdachte 2] en [D] B.V. in het kader van hun gemeenschappelijke onderneming, [medeverdachte 2] afgesproken dat zij over elkaars laadruimte kunnen beschikken ter voldoening van de vervoersopdrachten, die bij hen door de afzenders van de ladingen worden geplaatst. [Medeverdachte 2] zorgt ervoor dat alle ladingstromen op elkaar afgestemd worden.
Naar het oordeel van het hof is de eerst verantwoordelijke voor het fysieke vervoer de schipper. In beginsel is het dan ook de schipper die verantwoordelijk is voor het aan boord aanwezig hebben van de juiste documenten met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het begrip ‘vervoerder’ in de zin van de hier van toepassing zijnde regelingen is evenwel niet beperkt tot degene die het fysieke vervoer verricht: het omvat ook de ondernemingen die al dan niet op basis van een vervoersovereenkomst het vervoer uitvoeren. Naar het oordeel van het hof is de verdachte als zodanig aan te merken, en wel via deelneming in de gemeenschappelijke onderneming [medeverdachte 2]. Zij voert het vervoer uit samen met (de partners in) [medeverdachte 2] en de schipper. Op al deze personen rusten de verplichtingen die een vervoerder in het kader van voorschrift 1.4.1 heeft, zoals die nader zijn uitgewerkt in voorschriften 1.4.2 en 1.4.3. Ingevolge voorschrift 1.4.1.3 zijn de bepalingen van voorschriften 1.2.1, 1.4.2 en 1.4.3 inzake de definities van de betrokkenen en de voor hun geldende plichten niet van invloed op de voorschriften van het nationale recht inzake de juridische gevolgen (strafstelling, aansprakelijkheid enz.), die samenhangen met het feit of de bedoelde betrokkene bijvoorbeeld een rechtspersoon, een natuurlijk persoon, een voor eigen rekening werkzaam persoon, een werkgever of een werknemer is. De strafbaarstelling van art. 5 van de wet geldt voor een ieder ter zake van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ‘medepleger’ is. Het hof is van oordeel dat verdachte ook kan worden aangemerkt als medepleger van de onderhavige feiten, nu sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] en met de schipper, alsmede van een gezamenlijke uitvoering. Niet alleen is het schip de [E] ingezet door verdachte via [medeverdachte 2], maar ook heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] met opzet de schipper van de [E] zonder de vereiste documenten laten varen op 9 mei 2003. Gelet op de nauwe samenwerking in het kader van [medeverdachte 2] en in de wetenschap dat dikwijls vervoersdocumenten ontbraken, heeft de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat op 29 maart 2003 de schipper van de [A] en op 5 juni 2003 wederom de schipper van de [E] niet aan de controleverplichting van het ADNR konden voldoen. Deze feiten en omstandigheden maken dat verdachte ook als pleger bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de controle op de aanwezigheid van de vereiste documenten werd nagelaten op de laatstgenoemde data. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige normschending door verdachte zowel als pleger (met [medeverdachte 2] en de schipper), als ook als medepleger, even ernstig is te noemen, gelet op de positie van de verdachte in de vervoersketen.’
9.
Artikel 1 Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs) luidt:
- ‘1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- d.
binnenwateren: de wateren die in Nederland zijn gelegen binnen een langs de Nederlandse kust gaande, krachtens artikel 1, eerste lid, onderdeel a van de Schepenwet aangewezen lijn;’
Artikel 2 Wvgs luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
- ‘1.
Deze wet is van toepassing op:
- a.
het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren;
- b.
het ten vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen;
- c.
het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden;
- d.
het beladen van een vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;
- e.
het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer.
- 2.
Deze wet is niet van toepassing op het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid.
- 3.
Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze worden verricht met splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Kernenergiewet.’
Artikel 3 Wvgs1. luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
‘Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen:
- a.
niet is toegestaan; of
- b.
is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake geldende regels in acht zijn genomen.’
Artikel 5 Wvgs luidt:
‘Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels.’
Artikel 1 en 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen luiden, voor zover voor de beoordeling van de middelen relevant:
‘Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
- b.
ADR: Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route;
- c.
ADNR: Règlement pour le transport des matierès dangereuses sur le Rhin;
- d.
RID: Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses;
(…)
Artikel 2
- 1.
Overeenkomstig het ADR, het ADNR, het RID dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen:
- a.
niet is toegestaan; of
- b.
is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen.
- 2.
Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan aanvullende voorschriften bevatten.’
Artikel 2 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen luidde ten tijde van het tenlastegelegde, voor zover voor de beoordeling van de middelen relevant:2.
- ‘1.
Bij deze regeling behoren vier bijlagen:
- a.
bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nederlandse binnenwateren, zijnde de Nederlandse vertaling van het ADNR en de daarvan deel uitmakende bijlagen;
- b.
bijlage 2: Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen;
(…)
- 2.
Bijlage 1 is van toepassing op de Nederlandse binnenwateren, voorzover bijlage 2 niet van toepassing is.’
10.
Uit dit wettelijk kader volgt dat op het onderhavige vervoer de voorschriften van het ADNR (Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin) van toepassing waren. Het ADNR vindt zijn oorsprong in het ADN, het ‘Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par voies de navigation intérieures’.3. Het ADNR is in Nederlandse vertaling als bijlage gevoegd bij de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (art. 2 lid 1 onder a). Ten tijde van het tenlastegelegde was het ADNR 2003 van kracht. Sindsdien is het ADNR drie maal gewijzigd. Bovendien is thans op de binnenwateren waar de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd niet meer het ADNR maar het ADN van toepassing.4. De voorschriften van het ADN, die aldus sinds 1 juli 2009 van toepassing zijn op Nederlandse binnenwateren (zoals in deze zaak het Nederlandse gedeelte van het Schelde-Rijnkanaal en de Dordtsche Kil), niet zijnde Aktewateren (De Rijn, inbegrepen de Waal en de Lek; art. 1 Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen), verschillen materieel nauwelijks van die van het ADNR.5. Voor zover de voorschriften wel verschillen, brengen deze in elk geval geen nadelige gevolgen met zich met betrekking tot de inhoudelijke rechten en plichten van een vervoerder.6. Verandering van in de onderhavige zaak toepasselijke voorschriften door invoering van het ADN voor zover al enig voordeel voor de verdachte meebrengend, spruit dus niet voort uit gewijzigd inzicht van de wetgever. Hierna worden — tenzij anders vermeld — de bepalingen van het ADNR 2003 aangehaald.
11.
Het eerste middel komt op tegen 's Hofs oordeel dat onder het begrip ‘vervoer’ van het ADNR niet alleen ‘vervoeren’ maar ook ‘ten vervoer aannemen’ is te begrijpen.
12.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De rechtbank heeft de inleidende dagvaarding ter zake van het onder 1, 2 en 3 telastegelegde nietig verklaard telkens voor wat betreft het onderdeel ‘en die (tank)containers ten vervoer met een vervoermiddel over de binnenwateren aangenomen’.
Tegen deze beslissing richt zich het beroep van het openbaar ministerie. De raadsman van de verdachte heeft bepleit de beslissing van de rechtbank in stand te laten.
Het hof overweegt als volgt. De telastelegging heeft betrekking op het verrichten van handelingen bedoeld in art. 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Anders dan de rechtbank ziet het hof geen discrepantie tussen —en daardoor onduidelijkheid voor de verdachte over— de werkingssfeer van de genoemde bepaling en de bepalingen van het Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin —ADNR—) die op de voet van het bepaalde in art. 3 en 6 van de wet, het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, en de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen, ten deze van toepassing zijn. De bepalingen betreffende de werkingssfeer dienen —gelet op het ook voor verdachte kenbare beschermingsdoel van de onderhavige regelingen die alle zien op het vervoer van gevaarlijke stoffen— ruim uitgelegd te worden. Onder het begrip ‘vervoer’ van het ADNR zijn de handelingen ‘vervoeren’ en ‘ten vervoer aannemen’ te begrijpen. Het hof is van oordeel dat de telastelegging op dit onderdeel en ook overigens een voldoende duidelijke omschrijving bevat van hetgeen verdachte wordt verweten. Bovendien heeft zij er ter terechtzitting blijk van gegeven te begrijpen waartegen zij zich moest verweren. De dagvaarding voldoet derhalve aan de eisen van art. 261 van het Wetboek van Strafvordering.’
13.
De tenlastelegging in de onderhavige zaak is voor wat betreft de feiten 1, 2 en 3 toegesneden op overtreding van art. 5 Wvgs. Deze bepaling houdt een verbod in om handelingen als bedoeld in art. 2, eerste lid, Wvgs — waaronder blijkens die bepaling naast het vervoeren ook het ten vervoer met een vervoermiddel over de binnenwateren aannemen van gevaarlijke stoffen is begrepen (lid 1 sub b) — te verrichten, anders dan met inachtneming van de in art. 3 onderdeel b Wvgs bedoelde regels. De betreffende regels waarover deze bepaling spreekt, zijn de regels van het ADNR (art. 2 Besluit vervoer gevaarlijke stoffen juncto art. 2 Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen). De Nederlandse wetgever heeft derhalve bepaald dat ook bij het ten vervoer aannemen van gevaarlijke stoffen de voorschriften van het ADNR in acht moeten worden genomen. Dat staat de Nederlandse wetgever vrij, ook al zouden de bepalingen van het ADNR minder ver gaan.7. Dat laatste is overigens niet het geval. Par. 1.4 ADNR 2003 richt zich tot alle bij het vervoer van gevaarlijke goederen betrokkenen. Een en ander betekent dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de tenlastelegging ook voor wat betreft de in de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde zinsnede ‘en die (tank)containers ten vervoer met een vervoermiddel over de binnenwateren aangenomen’ voldoet aan de in art. 261 Sv gestelde eisen, wat er ook zij van hetgeen het Hof te dien aanzien heeft overwogen.
14.
Het middel faalt.
15.
Het tweede middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat het begrip ‘vervoerder’ van het ADNR niet beperkt is tot degene die het fysieke vervoer verricht, en bevat de klacht dat 's Hofs oordeel dat verdachte als vervoerder is aan te merken onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, is.
16.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, onder het kopje ‘Nadere bewijsoverwegingen’ in:
‘Tot de bedrijfsactiviteiten van verdachte behoort het verzorgen van containervervoer van gevaarlijke stoffen over het water tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Om tot een zo efficiënt mogelijke benutting van scheepslaadruimte te komen hebben de ondernemingen [medeverdachte 3], [verdachte 2] en [D] B.V. in het kader van hun gemeenschappelijke onderneming, [medeverdachte 2] afgesproken dat zij over elkaars laadruimte kunnen beschikken ter voldoening van de vervoersopdrachten, die bij hen door de afzenders van de ladingen worden geplaatst. [Medeverdachte 2] zorgt ervoor dat alle ladingstromen op elkaar afgestemd worden.
Naar het oordeel van het hof is de eerst verantwoordelijke voor het fysieke vervoer de schipper. In beginsel is het dan ook de schipper die verantwoordelijk is voor het aan boord aanwezig hebben van de juiste documenten met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het begrip ‘vervoerder’ in de zin van de hier van toepassing zijnde regelingen is evenwel niet beperkt tot degene die het fysieke vervoer verricht: het omvat ook de ondernemingen die al dan niet op basis van een vervoersovereenkomst het vervoer uitvoeren. Naar het oordeel van het hof is de verdachte als zodanig aan te merken, en wel via deelneming in de gemeenschappelijke onderneming [medeverdachte 2]. Zij voert het vervoer uit samen met (de partners in) [medeverdachte 2] en de schipper. Op al deze personen rusten de verplichtingen die een vervoerder in het kader van voorschrift 1.4.1 heeft, zoals die nader zijn uitgewerkt in voorschriften 1.4.2 en 1.4.3. Ingevolge voorschrift 1.4.1.3 zijn de bepalingen van voorschriften 1,2.1, 1.4.2 en 1.4.3 inzake de definities van de betrokkenen en de voor hun geldende plichten niet van invloed op de voorschriften van het nationale recht inzake de juridische gevolgen (strafstelling, aansprakelijkheid enz.), die samenhangen met het feit of de bedoelde betrokkene bijvoorbeeld een rechtspersoon, een natuurlijk persoon, een voor eigen rekening werkzaam persoon, een werkgever of een werknemer is. De strafbaarstelling van art. 5 van de wet geldt voor een ieder ter zake van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ‘medepleger’ is. Het hof is van oordeel dat verdachte ook kan worden aangemerkt als medepleger van de onderhavige feiten, nu sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] en met de schipper, alsmede van een gezamenlijke uitvoering. Niet alleen is het schip de [E] ingezet door verdachte via [medeverdachte 2], maar ook heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] met opzet de schipper van de [E] zonder de vereiste documenten laten varen op 9 mei 2003. Gelet op de nauwe samenwerking in het kader van [medeverdachte 2] en in de wetenschap dat dikwijls vervoersdocumenten ontbraken, heeft de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat op 29 maart 2003 de schipper van de [A] en op 5 juni 2003 wederom de schipper van de [E] niet aan de controleverplichting van het ADNR konden voldoen. Deze feiten en omstandigheden maken dat verdachte ook als pleger bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de controle op de aanwezigheid van de vereiste documenten werd nagelaten op de laatstgenoemde data. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige normschending door verdachte zowel als pleger (met [medeverdachte 2] en de schipper), als ook als medepleger, even ernstig is te noemen, gelet op de positie van de verdachte in de vervoersketen.’
17.
Het Hof heeft in onderhavig geval ten laste van verdachte medeplegen van vervoeren in strijd met (een) voorschrift(en) van het ADNR bewezenverklaard. Zo bezien kunnen 's Hofs overwegingen met betrekking tot het begrip ‘vervoerder’ als bedoeld in het ADNR buiten beschouwing blijven, nu voor medeplegen immers niet is vereist dat de overtreden norm (waarin wordt gesproken van ‘vervoerder’) zich ook tot de medepleger richt.8. Niettemin zal ik de vraag onder ogen zien of de door het Hof gegeven uitleg van de toepasselijke wettelijke voorschriften blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
18.
Het oordeel van het Hof moet kennelijk aldus worden verstaan dat uit het samenstel van de hiervoor aangehaalde wettelijke voorschriften alsmede de voorschriften van het ADNR 2003 voortvloeit dat de volgens het ADNR 2003 op de vervoerder rustende voorschriften ingevolge de Nederlandse wettelijke voorschriften niet alleen van toepassing zijn op degene die fysiek vervoert, maar ook op ondernemingen die al dan niet op basis van een vervoersovereenkomst het vervoer uitvoeren.
19.
Dit oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet van het ADNR 2003. Daartoe is het volgende van belang:
- —
voorschrift 1.2.1 ADNR 2003 omschrijft de vervoerder als ‘de onderneming, die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert.’
- —
de tekst van de volgens de bewezenverklaring geschonden voorschriften 1.4.2.2.1 en 1.4.2.2.3 ADNR 2003, luidende voor zover van belang:
‘1.4.2.2.1.
De vervoerder moet in het kader van 1.4.1, in voorkomend geval in het bijzonder
(…)
- b)
zich ervan vergewissen dat de voorgeschreven documenten aan boord worden meegenomen;
(…)
1.4.2.2.3
Indien de vervoerder overeenkomstig 1.4.2.2.1 een overtreding van de voorschriften van het ADNR vaststelt, dan mag hij deze zending niet verder vervoeren totdat aan de voorschriften is voldaan.’
sluit niet uit dat onder vervoerder mede worden begrepen ondernemingen die al dan niet op basis van een vervoersovereenkomst het vervoer uitvoeren.
Daar komt nog bij dat voorschrift 1.4.1.3 ADNR 2003 luidt:
‘De bepalingen van 1.2.1, 1.4.2 en 1.4.3 inzake de definities van de betrokkenen en de voor hun geldende plichten zijn niet van invloed op de voorschriften van het nationale recht inzake de juridische gevolgen (strafstelling, aansprakelijkheid, enz.), die samenhangen met het feit of de bedoelde betrokkene bijvoorbeeld een rechtspersoon, een natuurlijk persoon, een voor eigen rekening werkzaam persoon, een werkgever of een werknemer is.’
20.
Het middel faalt.
21.
Het derde middel klaagt dat het Hof het hoger beroep van verdachte niet heeft behandeld.
22.
In de toelichting op het middel wordt verwezen naar de tweede alinea van onderen van bladzijde 2 van het arrest. Het arrest houdt op dit punt het volgende in:
‘Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De rechtbank heeft de inleidende dagvaarding ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde nietig verklaard telkens voor wat betreft het onderdeel ‘en die (tank)containers ten vervoer met een vervoermiddel over de binnenwateren aangenomen’.
Tegen deze beslissing richt zich het beroep van het openbaar ministerie. De raadsman van de verdachte heeft bepleit de beslissing van de rechtbank in stand te laten’.
23.
Het middel mist dus feitelijke grondslag. Ik wijs er in dit verband ook op dat het Hof onder het hoofd ‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging’ uitgebreid ingaat op door verdachtes raadsman in hoger beroep gevoerde verweren.
24.
Voor zover de toelichting op het middel aldus zou moeten worden verstaan dat daarin wordt geklaagd dat niet wordt ingegaan op bezwaren tegen het vonnis van de Rechtbank wordt er aan voorbijgegaan dat het Hof het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
25.
Het middel faalt.
26.
Het vierde middel is gericht tegen de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voor zover gebaseerd op het feit dat in het zaaksproces-verbaal een groot aantal suggestieve stellingen en conclusies van opsporingsambtenaren zouden zijn opgenomen.
27.
Het Hof heeft bedoeld door de verdediging gevoerde verweer in het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, als volgt samengevat en verworpen:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
1.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard, nu het zaaksproces-verbaal niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering. Het proces-verbaal bevat volgens de raadsman een groot aantal suggestieve stellingen en conclusies van de opsporingsambtenaren, waarvan voorbeelden worden gegeven in de pleitnota.
Met de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat de wijze van verslaglegging op onderdelen onjuist is. Dit proces-verbaal betreft echter slechts een gering deel van de resultaten van het opsporingsonderzoek. De specifieke feiten en omstandigheden en de verklaringen van de verdachten, die redengevend zijn voor het bewijs, zijn gerelateerd in afzonderlijke processen-verbaal, die tevens deel uitmaken van het dossier. De bestreden meningen, conclusies en beschouwingen van de hand van de verbalisanten zullen voor het bewijs buiten beschouwing blijven. Het hof is van oordeel dat het voorgaande niet een zodanige inbreuk op de goede procesorde vormt dat zulks tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging moet leiden. Het verweer wordt verworpen.’
28.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in aanmerking komt indien het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.9.
29.
Het Hof heeft blijkens het bestreden arrest geoordeeld dat de wijze van verslaglegging door de verbalisanten in het zaaksproces-verbaal op onderdelen onjuist is, doch dat dit verzuim niet een zodanige inbreuk op de goede procesorde vormt dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging zou moeten leiden. Daarbij neemt het Hof in het bijzonder in aanmerking dat het gewraakte proces-verbaal slechts een gering deel van de resultaten van het opsporingsonderzoek betreft en de specifieke feiten en omstandigheden en de verklaringen van de verdachten, die redengevend zijn voor het bewijs, in afzonderlijke — tevens van het dossier deel uitmakende — processen-verbaal zijn gerelateerd. Voorts oordeelt het Hof dat de bestreden meningen, conclusies en beschouwingen van de verbalisanten voor het bewijs buiten beschouwing zullen blijven.
30.
In aanmerking genomen dat door de verdediging niet is aangevoerd dat door genoemd vormverzuim doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekortgedaan en dit evenmin volgt uit 's Hofs overwegingen, geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en heeft het Hof het verweer voldoende gemotiveerd verworpen.
31.
Het middel faalt.
32.
Het vijfde middel komt op tegen 's Hofs verwerping van het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel.
33.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
- 2.
Voorts heeft de raadsman de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte bepleit wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Niet te rechtvaardigen is dat de verdachte is vervolgd terwijl is afgezien van vervolging van de ‘plegers’. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het openbaar ministerie het onderzoek heeft gericht op de belangrijkste spelers op de markt voor containervervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen, onder wie de verdachte. Niet is betwist dat de door de raadsman bedoelde ‘plegers’ een veel geringer marktaandeel hadden. Van gelijke posities is derhalve geen sprake, en dus ook niet van schending van het gelijkheidsbeginsel. Dat verdachte inmiddels de controle op de aanwezigheid aan boord van de vereiste documenten heeft verbeterd, kan aan deze conclusie niet afdoen. Het verweer wordt verworpen.’
34.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof geoordeeld dat niet is gebleken dat de verdachte als één van de belangrijke spelers op de markt in dezelfde positie verkeerde als de door de raadsman bedoelde ‘plegers’. Dit oordeel kan de verwerping van het beroep op het gelijkheidsbeginsel zelfstandig dragen. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd was het Hof niet gehouden aan te geven op grond van welke stukken c.q. op grond van welk deel van het onderzoek ter terechtzitting hij tot het oordeel is gekomen dat van eenzelfde positie geen sprake was.
35.
Voor zover wordt betoogd dat niet valt in te zien dat verdachte had moeten betwisten dat de ‘plegers’ een veel geringer marktaandeel hadden dan verdachte, nu immers een vergelijking tussen het marktaandeel van verdachte en de ‘plegers’ op de terechtzitting niet aan de orde is geweest, dient te worden opgemerkt dat — naar het Hof onbestreden heeft vastgesteld — uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het openbaar ministerie het onderzoek heeft gericht op de belangrijkste spelers op de markt voor containervervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen, onder wie de verdachte. Naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld heeft het Hof het marktaandeel als een belangrijke aanwijzing gezien voor het zijn van een belangrijke speler op de onderhavige markt. Daarom heeft het Hof kunnen oordelen dat de raadsman van verdachte, zo de verdachte geen belangrijke speler op de markt zou zijn geweest, zou hebben betwist dat het marktaandeel van de ‘plegers’ veel geringer was, ook al zou het marktaandeel ter terechtzitting niet met zoveel woorden ter sprake zijn geweest.
36.
Voor zover wordt aangevoerd dat het Hof ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het verweer van de verdediging omtrent de positie van de afzenders, dient te worden opgemerkt dat in dat kader door de raadsman van verdachte slechts is aangevoerd dat sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu de afzenders — de plegers van de feiten — niet worden vervolgd. Reeds omdat op geen enkele wijze is onderbouwd dat de afzenders de plegers van de feiten zouden zijn en dit ook niet in de door het Hof vastgestelde feiten besloten ligt, heeft het Hof aan de positie van de afzenders uit een oogpunt van het gelijkheidsbeginsel stilzwijgend voorbij kunnen gaan.
37.
Het middel faalt.
38.
Het zesde middel komt op tegen 's Hofs oordeel dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Dit oordeel zou onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed zijn.
39.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, onder het kopje ‘Nadere bewijsoverwegingen’ in:
‘(…) De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ‘medepleger’ is. Het hof is van oordeel dat verdachte ook kan worden aangemerkt als medepleger van de onderhavige feiten, nu sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] en met de schipper, alsmede van een gezamenlijke uitvoering. Niet alleen is het schip de [E] ingezet door verdachte via [medeverdachte 2], maar ook heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] met opzet de schipper van de [E] zonder de vereiste documenten laten varen op 9 mei 2003. Gelet op de nauwe samenwerking in het kader van [medeverdachte 2] en in de wetenschap dat dikwijls vervoersdocumenten ontbraken, heeft de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat op 29 maart 2003 de schipper van de [A] en op 5 juni 2003 wederom de schipper van de [E] niet aan de controleverplichting van het ADNR konden voldoen. Deze feiten en omstandigheden maken dat verdachte ook als pleger bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de controle op de aanwezigheid van de vereiste documenten werd nagelaten op de laatstgenoemde data. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige normschending door verdachte zowel als pleger (met [medeverdachte 2] en de schipper), als ook als medepleger, even ernstig is te noemen, gelet op de positie van de verdachte in de vervoersketen.’
40.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen houden met het oog op het bewezenverklaarde medeplegen het volgende in:
ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten:
- ○
als bewijsmiddelen 1 en 7:
- *
de aan de bedrijven [D] B.V., [verdachte 2] en [medeverdachte 3] ter beschikking staande schepen gezamenlijk worden geëxploiteerd; de schepen ten behoeve van een opdrachtgever worden ingezet en daartoe met de opdrachtgevers loon- en prijsafspraken worden gemaakt; het vervoer wordt uitgevoerd en de betaling daarvoor wordt ontvangen op basis van standaard vervoerscondities voor de Rijnvaart; [medeverdachte 2] ervoor zorgt dat alle ladingstromen op elkaar afgestemd worden;
- *
de bedrijven ‘de’ informatie van de zeevervoerder krijgen en zorgen dat ‘die’ informatie bij de schepen terechtkomt; de opdrachtgevers aan de planners informatie geven over de stoffen die in hun opdracht vervoerd moeten worden; de planners deze gegevens controleren en preventief beoordelen of de stoffen vervoerd mogen worden; zij hun bevindingen aan de schipper doorgeven; de schipper de documenten van de planning krijgt, in dit geval van één van de planners van [medeverdachte 2];
- *
de bedrijven verantwoordelijkheid hebben voor hun eigen schepen en klanten;
ten aanzien van het feit, gepleegd op 29 maart 2003 (feit 2):
- ○
als verklaring van [betrokkene 1], schipper van de duwboot [A] (bewijsm. 10):
- *
de opdracht om te gaan laden en varen van [medeverdachte 2] kwam;
- *
hij voor het vervoer van de gevaarlijke stoffen geen schriftelijke instructies heeft ontvangen; hij een boek met gevarenkaarten heeft maar de juiste er niet in zaten, hij er geen aanvullingen op krijgt en de kaarten ook niet automatisch worden meegestuurd, hij dat heeft gemeld, maar niet weet of daar iets mee gedaan is;
- *
hij niettemin is gaan varen omdat hij anders contractbreuk zou plegen;
- *
als de schipper meldt dat er iets niet in orde is, [medeverdachte 2] bepaalt of de containers al dan niet meegaan;
ten aanzien van het feit, gepleegd op 9 mei 2003 (feit 1):
- ○
als verklaring van [betrokkene 3], schipper van de duwboot [E] (bewijsm. 5):
- *
verdachte de opdrachtgever was via [medeverdachte 2] van de containers met gevaarlijke stoffen;
- *
hij als schipper in directe opdracht van [medeverdachte 2] voer;
- *
hij een aantal documenten aan boord kreeg die de gevaarlijke stoffen moesten begeleiden, op die documenten een beperkt aantal gevaarlijke stoffen stonden, dit niet ongebruikelijk was, daar de documenten wel vaker op een later tijdstip worden aangeleverd;
- *
hij na controle van de vervoersdocumenten en de containers op het stuwplan zag dat hij vervoersdocumenten tekort kwam;
- *
hij daarop contact zocht met het kantoor van [medeverdachte 2]; [betrokkene 4] hem mededeelde dat alle vervoersdocumenten die zij in haar bezit had aan boord van de [E] waren gebracht en er bij [medeverdachte 2] geen documenten meer waren;
- *
hij later opnieuw contact zocht met het kantoor van [medeverdachte 2]; [betrokkene 4] hem de opdracht gaf te gaan varen;
- *
[betrokkene 4] later nog contact met de schipper zocht; desgevraagd deelde zij hem mee dat hij ondanks het ontbreken van de vereiste documenten toch maar door moest varen;
- o.
als verklaring van [betrokkene 5], in dienst van [verdachte 2] (bewijsm. 6):
- *
[medeverdachte 2] de eindverantwoording heeft voor de papieren aan boord;
- *
zij de informatie verzamelt, de vervoersdocumenten opmaakt en deze per fax naar [medeverdachte 2] stuurt;
- *
[medeverdachte 2] bepaalt in welk schip de containers worden vervoerd en zorgdraagt dat de documenten aan boord komen;
- *
zij de beslissing om het schip te laten vertrekken samen met [betrokkene 4] van [medeverdachte 2] genomen heeft; zij toen het risico hebben genomen dat er gecontroleerd zou worden;
- o.
als verklaring van [betrokkene 6], general manager van [verdachte 2] d.d. 27 juni 2003 (bewijsm. 7):
- *
hij op de hoogte is van het feit dat één van ‘zijn’ mensen samen met [medeverdachte 2] een beslissing heeft genomen om de [E] te laten varen met de aangegeven lading aan boord; de verantwoordelijkheid uiteindelijk bij [verdachte 2] ligt.
ten aanzien van het feit gepleegd op 5 juni 2003 (feit 3):
- ○
als verklaring van [betrokkene 2], schipper van de duwboot [E] (bewijsm. 13):
- *
de schipper bij controle niet weet of hij de vereiste documenten aan boord heeft, omdat hij daar nog niet naar heeft kunnen kijken;
- *
hij alles na had moeten kijken, maar dat niet is gebeurd;
- *
[medeverdachte 2] er volgens hem een zooitje van maakt, omdat ‘zij’ niet wisten dat hij een container aan boord had staan die wel op het stuwplan stond, zij het vertikken om de documenten op tijd aan te leveren terwijl zij de informatie vaak al een dag van tevoren hebben liggen, zij die informatie pas sturen als je halverwege bent, zij zo dwingen te gaan varen of de wet te overtreden.
41.
Met betrekking tot het feit, gepleegd op 29 maart 2003 (feit 2), blijkt niet van aan [verdachte 2] toe te rekenen gedragingen waaruit volgt dat [verdachte 2] zich in bewuste en nauwe samenwerking met de schipper van de [A] opzettelijk niet heeft vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord waren. Van enige aan [verdachte 2] toe te rekenen gedraging blijkt immers geheel niet, al was het alleen maar omdat uit de verklaring van de schipper niet blijkt dat hij [verdachte 2] van het ontbreken van documenten op de hoogte heeft gesteld. Dan zou het nog kunnen zijn dat [verdachte 2] tekort is geschoten in een op haar rustende zorgplicht10. hierin bestaande dat zij er op toe zou dienen te zien dat de vereiste documenten aan de schipper werden gezonden maar of op haar die zorgplicht rustte, of zij deze heeft verzaakt dan wel of de documenten in het ongerede zijn geraakt, blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet terwijl het Hof zich over enige op [verdachte 2] rustende zorgplicht en waarop deze zorgplicht zou moeten worden gebaseerd niet heeft uitgelaten. Het onder 2 bewezenverklaarde medeplegen kan dus niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
42.
In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof wel overwogen dat de verdachte nauw samenwerkte met [medeverdachte 2] en wist dat dikwijls de vereiste documenten ontbraken, alsmede dat deze feiten maken dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de controle op de aanwezigheid van de vereiste documenten werd nagelaten op 29 maart 2003, van bedoelde wetenschap blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet.
43.
Voor het op 9 mei 2003 gepleegde feit (feit 1) ligt het niet anders. Of de gedragingen van [betrokkene 5], in dienst van [verdachte 2], die op de hoogte was van het ontbreken van de vereiste documenten en niettemin — samen met [betrokkene 4] van [medeverdachte 2] — heeft besloten de schipper opdracht te geven door te varen, deel uitmaakten van de normale bedrijfsvoering van [verdachte 2] kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid. Dit geldt temeer nu van haar gedragingen alleen kan worden gezegd dat deze dienstig waren aan verdachte omdat uitlossen van de containers kosten mee zou brengen terwijl [medeverdachte 2] juist was gericht op het zo efficiënt mogelijk vervoeren van de containers.11. Die enkele omstandigheid is in mijn ogen van onvoldoende gewicht om de gedragingen van [betrokkene 5] te kunnen toerekenen aan [verdachte 2], ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat [betrokkene 5] in dienst was van verdachte. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan dus niet worden afgeleid dat [verdachte 2] in bewuste en nauwe samenwerking met de schipper containers met gevaarlijke stoffen heeft vervoerd terwijl de daarvoor vereiste documenten niet aan boord waren en deze toen de schipper meldde dat deze documenten ontbraken verder heeft vervoerd. Daarbij teken ik aan dat [betrokkene 6], general manager van één der participanten in [medeverdachte 2], [verdachte 2], zegt op 27 juni 2003 op de hoogte te zijn van het laten varen van de [E] met de aangegeven lading aan boord12. maar of hij dat wist op 9 mei 2003 en of die wetenschap ook inhield dat de vereiste documenten niet aan boord waren blijkt uit de bewijsmiddelen niet.
44.
Het onder 1 bewezenverklaarde feit kan dus niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
45.
Het onder 3 bewezenverklaarde feit kan evenmin uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niet van enige aan verdachte toe te rekenen, op het onderhavige geval betrekking hebbende concrete gedraging.
46.
Het middel slaagt.
47.
Het zevende middel klaagt dat het Hof niet heeft beslist op het verweer van de verdediging dat indien de planners geen gegevens hadden omtrent de aanwezigheid in de containers van ADNR-goederen, zij dit ook niet aan de schipper konden doorgeven.
48.
De pleitnota van de raadsman van verdachte in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…) Wat betreft de benodigde informatie en documentatie, geldt dat die door de afzenders, via de terminal aan boord bij de schipper dient te komen. In verband met hun planningswerkzaamheden beschikten ook de planners, via [D], [medeverdachte 3] of [verdachte 2], over gegevens, welke de planners ten overvloede aan de schipper — zonder dat daar enige verplichting voor was — doorgaven. Indien de planners geen gegevens hadden omtrent ADNR — er zijn ook een heleboel containers die geen ADNR-goederen bevatten — konden zij dat ook niet aan de schipper doorgeven.’
49.
Genoemde omstandigheid staat op zichzelf aan het bewezenverklaarde medeplegen niet in de weg. Derhalve kon het Hof aan dit verweer voorbijgaan.
50.
Het middel faalt.
51.
Het achtste middel komt met verscheidene klachten op tegen de bewijsvoering.
52.
Een deel van de klachten is hiervoor reeds aan de orde gekomen dan wel in verband met hetgeen hiervoor is besproken niet (meer) van belang. Deze klachten zullen hierna buiten bespreking blijven. Dat geldt ook voor zover de klachten berusten op feiten en omstandigheden waarop in hoger beroep geen beroep is gedaan en waaromtrent door het Hof ook niets is vastgesteld.
53.
Met de klacht dat het door het Hof onder 2 gebezigde bewijsmiddel13. niet een proces-verbaal van bevindingen betreft, wordt kennelijk beoogd te klagen dat het Hof voornoemd proces-verbaal niet voor het bewijs had mogen bezigen, nu dit geen mededeling van feiten en omstandigheden bevat die door de relaterende opsporingsambtenaar zelf zijn waargenomen of ondervonden (art. 344 lid 1 sub 2o Sv). Ter toelichting wordt erop gewezen dat de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] niet zelf de daarin gerelateerde controle heeft uitgevoerd.
54.
Deze klacht berust blijkens de toelichting op feiten en omstandigheden waaromtrent bij het Hof niets is aangevoerd en door het Hof niets is vastgesteld. Derhalve mist deze klacht feitelijke grondslag. Overigens faalt de klacht reeds bij gebrek aan belang. Immers, ook indien het bewijsmiddel niet aan de eisen van art. 344 lid 1 sub 2o Sv zou voldoen, kan het betreffende stuk gelden als een ander geschrift als bedoeld in art. 344 lid 1 sub 5o Sv.14.
55.
Voor zover wordt geklaagd dat het in bewijsmiddel 3 opgenomen relaas van [verbalisant 1] niet bijdraagt aan bewijs van het ten laste gelegde, wordt miskend dat uit dit bewijsmiddel blijkt van tijd en datum van het bewezenverklaarde feit 1.
56.
De klacht dat aan bewijsmiddel 4 geen bewijs voor het ten laste gelegde valt te ontlenen, miskent dat dit bewijsmiddel bewijst dat sprake is van goederen die onder het ADNR-regime vallen.
57.
De klacht dat het Hof niet heeft beslist op een door de verdediging in hoger beroep gevoerd verweer heeft betrekking op de volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2008 aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota van de raadsman van verdachte voor zover inhoudende:
‘Wat betreft de vervoersdocumenten, geldt dat die vervoersdocumenten — die door de afzenders (als [L], [K], etc.) worden verschaft — de lading begeleiden. Bij een container die bij een terminal aankomt zijn ook de vervoerdocumenten. Indien de container bij de terminal aan boord van een schip wordt geladen, geeft de terminal die documenten aan boord van het schip. Daarbuiten staat, dat ook [medeverdachte 3], [verdachte 2], [D] de gegevens van de vervoerdocumenten van de opdrachtgevers, de afzenders, ontvangen. Die worden door hen, of in het overleg terzake van de planning, gebruikt voor de planning van de containers aan boord van de schepen. In het overleg terzake van de planning worden de gegevens van de containers verzameld en aan het desbetreffende schip ter kennis gebracht. Enige verplichting daartoe bestaat echter niet.
Dat brengt ons op een punt dat in eerste instantie wel is aangegeven, maar wellicht toch onderbelicht is gebleven.
Immers, bij de containers, het gaat steeds om containers met aansluiting zeevervoer, zitten ook alle gegevens van de zeevaart. Zie bladzijde 153 ev van het proces-verbaal. Op die vervoersdocumenten staan alle gegevens die randnummer 5.4 van het ADNR verlangt.
In het proces-verbaal bladzijde 153 ev is ook te zien dat de verbalisanten feilloos over de gegevens van de containers beschikken.
Vervoerdocumenten van het ADNR zijn vormvrij: als de gegevens van randnummer 5.4.1.1.1 er maar in staan. En dat is het geval.
De verbalisanten verlangen kennelijk een soort apart binnenvaartdocument — maar dat is niet vereist.
(terzake van zaak 1, zie proces-verbaal bladzijde 589 ev terzake van zaak 3, zie proces-verbaal bladzijde 823 – 828 (zaak 2 betreft gevarenkaarten, die aan de schipper waren verschaft(verklaringen [betrokkene 7] en [betrokkene 9])).
Het is de afzender die de vervoersdocumenten verschaft bij de desbetreffende container en de terminal die die vervoerdocumenten aan het schip doorgeeft. Dat het schip die nogmaals krijgt via [medeverdachte 3], [verdachte 2], [D], al dan niet via het overleg terzake van de planning ([medeverdachte 2]) is alleen maar meegenomen en extra.’
58.
In de toelichting op deze klacht wordt gesteld dat het Hof er aan is voorbijgegaan dat vervoersdocumenten van het ADNR vormvrij zijn en dat een apart binnenvaartdocument (dat de verbalisanten verlangen) niet is vereist.
59.
Voorschrift 5.4.1 e.v. ADNR 2003 luidt:
‘5.4.1
Vervoerdocument voor gevaarlijke goederen en daarmee samenhangende informatie
5.4.1.1
Algemene informatie, die in het vervoerdocument moet staan bij het vervoer in colli, indien losgestort of in tankschepen
5.4.1.1.1
Algemene informatie, die in het vervoerdocument moet staan bij het vervoer in colli of indien losgestort
Het (de) vervoerdocument(en) moet(en) de volgende informatie bevatten met betrekking tot alle ten vervoer aangeboden gevaarlijke stoffen of voorwerpen:
- a)
het UN-nummer, voorafgegaan door de letters ‘UN’ of het stofnummer;
- b)
de volgens 3.2, Tabel A, kolom 2 juiste vervoersnaam en, indien van toepassing (zie 3.1.2.6), aangevuld met de technische benaming;
- c)
- —
voor stoffen en voorwerpen van Klasse 1: de in 3.2, Tabel A, kolom 3 aangegeven classificatiecode. Indien in 3.2, Tabel A, kolom 5 andere nummers van gevaarsetiketten dan 1, 1.4, 1.5 en 1.6 voorkomen, moeten deze direct na de classificatiecode tussen haakjes worden vermeld;
- —
voor radioactieve stoffen van Klasse 7: zie 5.4.1.2.5;
- —
voor stoffen en voorwerpen van andere Klassen: de in 3.2, Tabel A, kolom 5 aangegeven nummers van de gevaarsetiketten. Indien meerdere nummers van gevaarsetiketten zijn aangegeven, moeten de nummers volgend op het eerste tussen haakjes worden vermeld;
- d)
indien toegewezen, de verpakkingsgroep voor de stof of het voorwerp die mag worden voorafgegaan door de letters ‘VG’ (bijv. ‘VG II’) of de hoofdletters in overeenstemming met het woord ‘Verpakkingsgroep’ in de volgens 5.4.1.4.1 gebruikte talen;
- e)
het aantal en omschrijving van de colli;
- f)
de totale hoeveelheid van ieder gevaarlijk goed met een verschillend UN-nummer, juiste vervoersnaam of verpakkingsgroep (uitgedrukt in volume of bruto massa, of in netto massa, al naar gelang);
- g)
de naam en het adres van de afzender;
- h)
de naam en het adres van de geadresseerde(n);
- i)
gereserveerd.
De plaats en de volgorde waarin de vereiste informatie in het vervoerdocument moet zijn vermeld, is vrij; a), b), c) en d), moeten echter in de volgorde a), b), c) en d) of in de volgorde b), c), a) en d), zonder dat er informatie tussen staat, uitgezonderd zoals bepaald in het ADNR, worden vermeld.
(…)’
60.
Uit dit voorschrift blijkt dat het beschreven vervoerdocument vormvrij is maar dat de volgorde van de te vermelden gegevens niet vormvrij is en aan bepaalde regels moet voldoen. Aldus ligt in deze regeling besloten dat het ADNR 2003 een vervoerdocument verlangt dat is opgesteld overeenkomstig die volgorde15. en de door het ADNR 2003 vermelde gegevens bevat. Dat aan die volgorde is voldaan, is niet aangevoerd. Daarom heeft het Hof aan dit verweer voorbij kunnen gaan.
61.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt betoogd dat overtreding van de in de bewezenverklaring genoemde ADNR-voorschriften niet te Reimerswaal plaatsvond maar te Antwerpen wordt miskend dat aan verdachte niet het niet naleven van die voorschriften wordt verweten maar het medeplegen van vervoeren terwijl die voorschriften niet zijn nageleefd. Dat vervoeren vond blijkens de gebezigde bewijsmiddelen plaats in de gemeente Reimerswaal.
62.
Het middel faalt.
63.
Het negende middel klaagt dat 's Hofs oordeel omtrent het opzet van verdachte onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
64.
Bij de bespreking van het zesde middel heb ik uiteengezet dat en waarom uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft medegepleegd. A fortiori volgt daaruit dat het bewezenverklaarde opzet ook niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en de gewraakte overweging geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
65.
Het middel slaagt.
66.
De middelen 3, 4, 5, en 7 kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
67.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 3 juli 2008 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. Dit punt kan onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen of verwezen.16.
68.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
69.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑10‑2010
Volgens de huidige tekst van deze bepaling is op de Rijn, Lek en Waal het ADNR van toepassing, op overige binnenwateren het ADN.
Zie over de geschiedenis van de totstandkoming van deze regelingen Jacques Buissing, Herstructurering internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen, Tijdschrift Vervoer & Recht, 2003, p. 9–16.
Art. 1 jo. 2 Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen, in werking getreden op 1 juli 2009. Deze wijziging is ingegeven door enerzijds de ECE- en Europese verplichtingen en anderzijds de CCR-verplichtingen. Zie voor een nadere uiteenzetting de toelichting bij Staatscourant 2009 nr. 116.
Aldus de toelichting bij Staatscourant 2009 nr. 116.
Aldus de toelichting bij Staatscourant 2009 nr. 116.
Zo HR 26 mei 2009, NJ 2009, 258 met betrekking tot art. 11 Wvgs op grond van de hier niet toepasselijke, destijds geldende Richtlijn nr. 94/55/EG.
HR 21 juni 1926, NJ 1926, p. 955, HR 28 februari 2006, LJN AU9096.
HR 19 december 1995, NJ 1996, 249,m. nt. Sch. en HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376,m.nt. YB., r.o. 3.6.5.
Vgl. HR 21 oktober 2003, LJN AF7938, NJ 2006, 328,m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.4.
Vgl. HR 21 oktober 2003, LJN AF7938, NJ 2006, 328,m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.3 e.v.
Vgl. HR 7 februari 1984, NJ 1984, 527,m.nt. 'tH: Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden, dat het opmaken van de facturen geschiedde door kantoorpersoneel in dienst van de onderscheidene vennootschappen aan de hand van gegevens, verstrekt door vertegenwoordigers van de betrokken vennootschap, en in opdracht van de directie van deze laatste. Op grond hiervan heeft het Hof kunnen oordelen dat het valselijk opmaken van de facturen, als in de bewezenverklaring bedoeld, telkens is geschied door de desbetreffende vennootschap.
Het Hof vermeldt kennelijk per abuis als proces-verbaalnummer 20030100230-1 in plaats van 2003010230-1.
Vgl. HR 22 juni 1982, NJ 1983, 90.
Zo ook voorschrift 5.4.1.1.1 ADNR 2009. In dezelfde zin ADN 2009.
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358,m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.5.3.