Hof Amsterdam, 13-05-2024, nr. 23-002782-19
ECLI:NL:GHAMS:2024:1267, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-05-2024
- Zaaknummer
23-002782-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2024:1267, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑05‑2024; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2019:4952, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 13‑05‑2024
Inhoudsindicatie
Ontvoering van tweejarig meisje in opdracht van haar vader naar India in 2016. Hof verklaart medeplichtigheid aan onttrekking aan wettig gezag en opzicht en van wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen. Hof wijdt overwegingen aan het verweer dat het proces als geheel niet eerlijk is geweest doordat getuigen die ontlastend zouden kunnen verklaren niet konden worden gehoord. Slotsom aan de hand van de maatstaf zoals ontwikkeld in het arrest Murtazaliyeva tegen Rusland (EHRM 18 december 2018): geen oneerlijk proces. Vorderingen benadeelde partij: onherroepelijk veroordeelde mededader heeft schade van enkele benadeelde partijen reeds vergoed. Hof wijst hun vorderingen af omdat geen schade meer bestaat. Vordering benadeelde partij van minderjarige meisje wegens immateriële schade toegewezen. Hof wijst af de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hoger bedrag dan de initiële vordering benadeelde partij. Strafmotivering waarin aandacht wordt besteed aan het georganiseerde en planmatige karakter van de ontvoering, aan de ingrijpende gevolgen voor het meisje en voor de familie in Nederland en aan rol en positie van de verdachte. Eendaadse samenloop. Schending redelijke termijn van berechting. Hof legt 4 weken gevangenisstraf en 240 uren taakstraf op.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002782-19
datum uitspraak: 13 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730078-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres] .
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9, 11, 16 en 18 april 2024 en 2 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna; Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: de advocaat-generaal) en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primair: het medeplegen van de ontvoering van [minderjarige] in de periode van 17 september 2016 tot
en met 18 oktober 2016;
subsidiair: de medeplichtigheid aan voornoemde ontvoering in de periode van 29 september 2016 tot en met
18 oktober 2016;
2.
primair: het medeplegen van onttrekking aan het wettig gezag en opzicht van [minderjarige] in de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019;
subsidiair: de medeplichtigheid aan voornoemde onttrekking aan het wettig gezag en opzicht in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. Ten aanzien van de pleegperiode van de onder 1 en 2 telkens subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid beschouwt het hof de begindatum van “29 september 2016” als een kennelijke omissie en begrijpt het, gelet op het feitelijke uitwerking van de medeplichtigheidshandelingen in het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde alsmede gezien de onder feit 1 primair opgenomen pleegperiode, dat hier telkens “22 september 2016” is bedoeld. De verdachte wordt hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Voorts stelt het hof vast dat onder 2 subsidiair handelingen in de feitelijke omschrijving van het gronddelict zijn beschreven die wijzen op de kennelijke bedoeling om één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 279, tweede lid, Sr, te weten de toepassing van geweld dan wel de bedreiging daarmee, ten laste te leggen. Deze handelingen zijn ook omschreven onder 2 primair. Tegen deze achtergrond zal het hof de tenlastelegging zo opvatten dat is beoogd beide strafverzwarende omstandigheden van artikel 279, tweede lid, Sr in het kwalificatieve deel van het gronddelict op te nemen.
3. Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – onder meer – tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
4. Verweer strekkende tot partiële nietigheid van de dagvaarding
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1 subsidiair) warrig en onduidelijk is omdat de feitelijke gedragingen die in dat deel van de tenlastelegging worden omschreven niet helemaal overeenkomen met het primaire gedeelte dat op medeplegen ziet, terwijl bij de onder 2 tenlastegelegde onttrekking aan het gezag weer geheel andere feitelijke handelingen en een andere delictsperiode zijn opgenomen. Hierdoor is het voor de rechtbank (het hof begrijpt: het hof) en de verdediging onduidelijk welke gedraging de verdachte nu precies wordt verweten. De tenlastelegging (het hof begrijpt: de dagvaarding) dient daarom voor wat betreft feit 1 subsidiair nietig te worden verklaard.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal is van oordeel dat het verweer dient te worden verworpen op de wijze zoals de rechtbank dit in haar vonnis heeft gemotiveerd.
Het oordeel van het hof
Het hof constateert dat er weliswaar enkele afwijkingen bestaan in de feitelijke omschrijving van de handelingen in feit 1 primair en feit 1 subsidiair, respectievelijk feit 2 primair en feit 2 subsidiair, maar dat deze afwijkingen de tenlastelegging echter niet zodanig onduidelijk maken dat voor de verdachte niet duidelijk is wat haar verweten wordt. De omschrijving van hetgeen de verdachte in de tenlastelegging wordt verweten is voldoende feitelijk, en in samenhang met de inhoud van het dossier moet het de verdachte voldoende duidelijk zijn geweest waarvoor zij wordt vervolgd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep was dit ook het geval.
De tenlastelegging is op maat gesneden en kan telkens worden begrepen in het licht van de aard van de delicten van artikel 279 respectievelijk artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bovendien is onder 1 subsidiair een nadere omschrijving gegeven van de veronderstelde feitelijke bijdrage van de verdachte in termen van medeplichtigheid. Het hoeft geen enkele bevreemding te wekken dat zodanige omschrijving anders luidt dan de omschrijving van het medeplegen. Integendeel.
Nu de dagvaarding in zoverre voldoet aan de eisen als gesteld in artikel 261 Sv en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen, is van nietigheid geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
5. Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor zover het gaat om feit 2. Bij een beoordeling naar huidig recht zou de instemming van de verdachte met de verkorte procedure tot overlevering niet langer, zo begrijpt het hof, rechtsgeldig zijn. Evenmin zou kunnen of mogen worden aangenomen dat de verdachte afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel.
Het hof stelt op basis van de processtukken vast dat in het Europees Arrestatiebevel van 17 oktober 2016 is vermeld dat [verdachte] wordt verdacht van strafbare betrokkenheid bij wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zij is vervolgens aangehouden in Duitsland. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Amtsgericht Nordhorn van 19 oktober 2016 blijkt dat [verdachte] volledig is geïnformeerd over de betekenis van het specialiteitsbeginsel en van de gevolgen van het doen van afstand daarvan, daaronder begrepen de onherroepelijkheid van zo’n beslissing. Zij heeft daarop bij die gelegenheid ingestemd met de verkorte procedure en afstand gedaan van specialiteit. Ook uit de beslissing van de Duitse overleveringsrechter van 27 oktober 2016 kan worden opgemaakt dat [verdachte] afstand heeft gedaan van specialiteit en dat haar overlevering werd toegelaten.
Het hof stelt voorop dat, zoals ook de rechtbank reeds heeft overwogen, bij het ontbreken van afstand van specialiteit, het recht van het Openbaar Ministerie om voor het betreffende feit te vervolgen niet vervalt. Het staat alleen in de weg aan tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel. Reeds daarom kan de door de raadsman verzochte consequentie niet worden verbonden aan het door hem ingenomen standpunt.
Ook overigens snijdt zijn betoog geen hout. De Duitse overleveringsrechter heeft met inachtneming van Duits recht de overlevering onder de gegeven omstandigheden toegestaan. De raadsman heeft erop gewezen dat de Nederlandse Overleveringswet (OW) is gewijzigd per 7 mei 2021. Hij heeft daarbij verwezen naar artikel 14 OW, maar het hof begrijpt dat hij in het bijzonder het oog heeft gehad op het vervallen van artikel 43, derde lid, OW. Die wijziging heeft erop betrekking dat bij overlevering vanuit Nederland instemming van de opgeëiste persoon met de verkorte procedure niet langer impliceert dat ook afstand is gedaan van bescherming van het specialiteitsbeginsel. Dat dit ook van toepassing zou zijn op overlevering naar Nederland, duidt op een onjuiste uitleg van de wet. Ook anderszins valt niet in te zien dat hierin enig aanknopingspunt is gelegen om mee te gaan in de stelling van de raadsman.
Het verweer wordt verworpen.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
7. Bewijs
7.1
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) is op [geboortedatum minderjarige] 2014 geboren in Amsterdam. Zij is de dochter van [medeverdachte 1] en [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] . [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] verbleef sinds 7 december 2014 bij haar moeder in Nederland, tot zij op 29 september 2016 vanuit Amsterdam – via Duitsland – door [medeverdachte 1] is meegenomen naar India. Op 29 september 2016 hadden beide ouders het wettig gezag over [minderjarige] .
De voorbereiding van de ontvoering
Enige tijd vóór de daadwerkelijke ontvoering heeft [medeverdachte 1] contact opgenomen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] had lokale ondersteuning nodig om hem te helpen bij de ontvoering van zijn dochter [minderjarige] en kwam daarvoor bij [medeverdachte 2] uit. [medeverdachte 2] heeft [veroordeelde mededader/getuige] hierover gebeld. [medeverdachte 2] heeft een startpakket met informatie ontvangen en heeft dat doorgestuurd naar [veroordeelde mededader/getuige] . Dit startpakket bestond onder andere uit eerdere observatieverslagen met daarbij foto’s van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en een begroting voor de kosten van de ontvoering. Dit document was genaamd ‘Stellar’ en is met betrokkenheid van [medeverdachte 3] opgesteld op 16 september 2016. [veroordeelde mededader/getuige] heeft deze begroting verder aangepast en heeft ‘Stellar2’ en ‘Stellar3’ op respectievelijk 16 en 20 september 2016 opgemaakt.
Kort voor 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [veroordeelde mededader/getuige] .
Op 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Op basis van dit gesprek heeft [medeverdachte 2] contact gezocht met [medeverdachte 4] en hem een observatieopdracht gegeven.
Op 20 september 2016 vond in de woning van [medeverdachte 2] in Duitsland een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 2] , [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] had hen uitgenodigd. [medeverdachte 2] heeft tijdens deze bijeenkomst de observatieopdracht aan [medeverdachte 4] uitgelegd. [medeverdachte 4] zou zo snel mogelijk naar de hen bekende adressen van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] in [plaatsnaam 1] en Amsterdam gaan om te observeren. Er is specifiek besproken, waar [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] zich ‘s ochtends mee bezig hield.
Op 22 september 2016 heeft [verdachte] de WhatsAppgroep ‘Barney’ aangemaakt. De andere deelnemers van de groep waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Op dezelfde dag stuurde [medeverdachte 2] in de Whatsappgroep: “Vrijdag 30 september moet [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] voor de rechter verschijnen in A’dam, dat geeft ons waarschijnlijk een opportunity, tijd en plaats moet ik nog uitzoeken”. [medeverdachte 4] reageerde hierop met de tekst “Oké”.
Op 23 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] een plan van aanpak, getiteld ‘concept operatie Barney’, geschreven, en verstuurd aan [medeverdachte 2] . In het document staat als missie: “Het is onze missie om 2 locaties van de familie vast te stellen en de beste tijd en plaats uit te zoeken teneinde [minderjarige] met haar vader te herenigen.”.
Op 24 september 2016 was er een bijeenkomst in de woning van [medeverdachte 2] in [plaatsnaam 2] , Duitsland. Hierbij waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig. [verdachte] kwam er af en toe bij. [verdachte] had samenvattingen gemaakt van voorafgaande observaties. Tijdens deze bijeenkomst is het document ‘concept operatie Barney’ besproken. Er werden papieren exemplaren van dit document verstrekt aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Er werd gesproken over locaties, wat er geobserveerd moest worden en wat het juiste moment zou zijn voor de ontvoering. Dit zou zijn als oma alleen thuis was met [minderjarige] . In Duitsland heeft [veroordeelde mededader/getuige] een envelop met geld gekregen van [medeverdachte 2] , die dat geld had ontvangen van [medeverdachte 1] .
Op 24 september 2016 deelde [medeverdachte 2] in de WhatsAppgroep ‘Barney’ de telefoonnummers van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (de tante van [minderjarige] ), [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] (de oma van [minderjarige] ) en [oom minderjarige] (de oom van [minderjarige] ).
Op 27 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] vier telefoons gekocht en deze contant betaald. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden bedacht dat het niet handig was om eigen telefoons te gebruiken. Door niet te traceren te zijn zou tijd worden gewonnen tussen het moment van de ontvoering en het moment dat [medeverdachte 1] in het vliegtuig naar India zou stappen.
In de middag hebben [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [veroordeelde mededader/getuige] elkaar ontmoet in [plaatsnaam 3] op het kantoor van [medeverdachte 4] . Zij hebben besproken dat de observatie geïntensiveerd moest worden.
In de avond zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en [veroordeelde mededader/getuige] samen geweest in restaurant De Witte Bergen in Eemnes. [medeverdachte 2] had het initiatief genomen om [medeverdachte 1] te zien. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kwamen later aan. Er is toen besproken dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] had ingehuurd en dat hij werd ingevlogen om oma rustig te houden. [medeverdachte 5] zou [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 6] assisteren. [medeverdachte 3] wilde lange tie-wraps hebben. [medeverdachte 2] heeft toen de informatie die uit de observaties van [medeverdachte 4] kwam, teruggekoppeld aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Op 28 september 2016 vond een bijeenkomst plaats in het Hilton-hotel te Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] kreeg bericht van [medeverdachte 2] dat er een ontmoeting moest plaatsvinden op Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] heeft onder de naam ‘Barney’, de codenaam van het project die alle betrokkenen kenden, een vergaderruimte gehuurd in het Hilton-hotel. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de huur van de ruimte contant betaald met het geld dat hij eerder van [medeverdachte 2] had ontvangen. Bij de bijeenkomst waren [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] aanwezig. Tijdens de bijeenkomst is besproken dat het weghalen van [minderjarige] bij voorkeur moest plaatsvinden vóór de zitting die op 30 september 2016 gepland stond. [medeverdachte 3] had [veroordeelde mededader/getuige] verzocht een flip-over te huren. [medeverdachte 1] heeft op de flip-over een schets gemaakt van de straat waar oma woonde. [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 5] bijgepraat, die net was ingevlogen. [veroordeelde mededader/getuige] heeft daar gesproken over wat hij had gezien, wie er zou rijden en wat het plan was voor de dag erna. Tijdens deze bijeenkomst vroeg [medeverdachte 3] of er machinepistolen (‘MP5’s’) nodig waren. Daarnaast is besproken dat [verdachte] [medeverdachte 6] na de overdracht weg zou brengen. De bijeenkomst in het Hilton-hotel op Schiphol heeft ongeveer drie uur geduurd. De betrokkenen hebben in totaal bijna twee uren gezamenlijk in de vergaderruimte doorgebracht.
Na de bijeenkomst is [veroordeelde mededader/getuige] met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] naar de locatie in Amsterdam gegaan waar de ontvoering zou plaatsvinden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft aan [medeverdachte 5] getoond waar de fiets voor zijn vlucht klaar stond. [veroordeelde mededader/getuige] heeft [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] rondgereden en hen vervolgens afgezet bij het Centraal Station in Amsterdam.
[medeverdachte 1] heeft diezelfde dag een Renault Espace en een Volkswagen Golf gehuurd op Schiphol.
Op 29 september 2016 zijn [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] op station Diemen-Zuid afgezet door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [veroordeelde mededader/getuige] heeft [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] daar opgehaald. [veroordeelde mededader/getuige] heeft op het station tie-wraps aan [medeverdachte 5] gegeven. [medeverdachte 1] is in de Golf bij [medeverdachte 3] gestapt, waarna zij samen naar Hilversum zijn gereden. In eerste instantie was besproken dat [medeverdachte 1] zelf mee zou gaan om [minderjarige] te ontvoeren, maar uiteindelijk ging [medeverdachte 1] naar het ophaalpunt en ging [medeverdachte 6] mee om [minderjarige] mee te nemen. [veroordeelde mededader/getuige] is met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in de Renault gestapt. [medeverdachte 4] heeft om 08:00 uur waargenomen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] met haar oudste dochter richting [plaatsnaam 1] vertrok en heeft toen aan [medeverdachte 2] doorgegeven dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. [veroordeelde mededader/getuige] heeft met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] rondgereden, totdat zij de ‘go’ kregen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. Op de telefoon van [medeverdachte 5] is een bericht van 08:05 uur aangetroffen dat luidt: “Do it…”. Na ontvangst van dat bericht is [veroordeelde mededader/getuige] de [plaats ontvoering] te Amsterdam op gereden. [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn uitgestapt en [veroordeelde mededader/getuige] heeft even na acht uur ’s ochtends aangebeld op het adres van de oma van [minderjarige] , alwaar [minderjarige] op dat moment verbleef, te weten de [plaats ontvoering] in Amsterdam.
De ontvoering
De oma van [minderjarige] heeft de deur geopend en [veroordeelde mededader/getuige] deed zich voor als iemand van de Sociale Dienst. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] stonden een stukje verderop te wachten. Na het openen van de deur heeft [veroordeelde mededader/getuige] [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] gewenkt dat zij ook konden komen. [veroordeelde mededader/getuige] vroeg of de moeder van [minderjarige] thuis was, waarop de oma ontkennend heeft geantwoord. [veroordeelde mededader/getuige] zei dat hem ter ore is gekomen dat er iemand tegen haar zin wordt vastgehouden in de woning en is de woning binnen gelopen. Hij werd gevolgd door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . In de woning waren op dat moment [minderjarige] , oma, [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (hierna: [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] ) en [getuige 1] aanwezig. [medeverdachte 5] toonde een document van een Sharia-rechtbank in Mumbai, waarvan hij zei dat dit van de rechtbank was en zei dat zij [minderjarige] kwamen halen. [medeverdachte 6] heeft [minderjarige] opgepakt en is naar de auto gelopen. Ook [veroordeelde mededader/getuige] liep naar buiten. [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 6] zijn met [minderjarige] in de Renault gestapt en weggereden. [medeverdachte 5] raakte in een worsteling met oma en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en probeerde hen een kamer in te duwen. Toen [medeverdachte 5] probeerde te ontkomen hebben zij hem tegengehouden. [medeverdachte 5] had tie-wraps en een taser bij zich en heeft, tijdens zijn poging om te vluchten, onder meer [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tegen haar hoofd geslagen met de taser. [medeverdachte 5] werd ter plaatse aangehouden.
Na de ontvoering
[veroordeelde mededader/getuige] is vervolgens met [medeverdachte 6] en [minderjarige] in de Renault Espace naar de parkeerplaats van restaurant De Witte Bergen in Eemnes gereden. Daar stonden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naast de gehuurde Volkswagen Golf te wachten. [verdachte] zat daar ter plaatse in haar Fiat Punto. [medeverdachte 6] is bij [verdachte] ingestapt. [medeverdachte 1] is met [minderjarige] in de Golf gestapt, met als bestuurder [medeverdachte 2] . Ook [medeverdachte 3] is in de Golf gestapt. [medeverdachte 2] is met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [minderjarige] weggereden en korte tijd later reed [verdachte] met [medeverdachte 6] weg. Beide auto’s zijn naar de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] in Duitsland gereden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de Renault Espace teruggebracht naar de verhuurder en heeft de navigatie van die auto gewist. Hij heeft zijn werktelefoon bij de overdracht ingeleverd bij [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 1] is met [minderjarige] naar Mumbai, India, gegaan. Op 16 oktober 2016 stuurt [medeverdachte 3] een bericht naar [medeverdachte 2] . Het bericht luidt: “Barney is now in cave homeland”. Tot op heden verblijft [minderjarige] in India.
7.2
Bewijsmotivering
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het onder 2 primair tenlastegelegde medeplegen van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. Daartoe is aangevoerd dat [verdachte] aanwezig is geweest op cruciale momenten, de Whatsapp-groep “Barney” heeft aangemaakt, de applicatie WhatsApp heeft geïnstalleerd op telefoons en mededader [medeverdachte 6] met haar auto heeft weggebracht na de ontvoering. Hiermee heeft zij een belangrijke rol vervuld in de ontvoering van [minderjarige] , terwijl zij bovendien op de hoogte was van de plannen voor deze ontvoering. Haar rol was zodanig dat zij als medepleger moet worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Feitelijk heeft zij weliswaar handelingen verricht die hebben bijgedragen aan de ontvoering van [minderjarige] , maar juridisch heeft zij geen opzet gehad op zowel de wederrechtelijke vrijheidsberoving als de onttrekking aan het wettig gezag. Voor zover [verdachte] wetenschap had dat [minderjarige] zou worden meegenomen, is die wetenschap pas achteraf ontstaan, te weten toen zij [minderjarige] bij haar thuis zag met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] . De kinderontvoering was toen echter al een fait accompli.
De feitelijke handelingen die [verdachte] heeft verricht zijn te weinig substantieel om te plaatsen in het kader van medeplegen dan wel medeplichtigheid.
Verder moet de pleegperiode worden verkort nu uit niets blijkt dat na het vertrek van [minderjarige] uit Duitsland op 29 september 2016 enige handeling door de verdachte is verricht die betrekking heeft op haar verdere verblijf in India.
Het oordeel van het hof
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] op verschillende momenten in de periode van 22 september 2016 tot en met 29 september 2016 willens en wetens een bijdrage heeft geleverd aan het weghalen van [minderjarige] uit de woning, zoals hierna nog zal worden overwogen. De aard van de gedragingen en de mate van haar betrokkenheid leveren echter geen nauwe en bewuste samenwerking met haar medeverdachten op, maar haar handelingen hadden een ondersteunend en faciliterend karakter ten aanzien van de gronddelicten wederrechtelijke vrijheidsberoving en het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. Dit betekent dat [verdachte] , zoals hiervoor reeds vermeld, van het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Gelet hierop acht het hof wel bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de medeplichtigheid bij en tot het plegen van voornoemde misdrijven.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Het hof neemt de verklaringen van [veroordeelde mededader/getuige] als belangrijk uitgangspunt, nu zijn verklaringen, afgelegd als verdachte bij de politie en als getuige ter zitting bij het hof, op hoofdlijnen en op tal van relevante details consistent zijn en ondersteund worden door andere objectieve bewijsmiddelen.
Uit zijn verklaringen blijkt ten aanzien van de rol van [verdachte] bij de feiten het volgende.
[verdachte] en [medeverdachte 2] trokken samen op in zakelijke activiteiten. [verdachte] was bij vrijwel elke bespreking over het ophalen en wegvoeren van [minderjarige] uit de woning aanwezig, te weten in het Hilton hotel, De Witte Bergen en op het kantoor van [medeverdachte 4] in [plaatsnaam 3] . Daarnaast was zij aanwezig op het moment van de overdracht van [minderjarige] aan [medeverdachte 1] . In het door [veroordeelde mededader/getuige] geschreven plan Barney dat, zoals hiervoor overwogen een blauwdruk was voor de actiedag, was [verdachte] een rol toebedeeld als analist. Volgens [veroordeelde mededader/getuige] was dit een goede duiding van wat zij moest doen.
Bij de bijeenkomst in het Hilton hotel op 28 september 2016 waren [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [verdachte] aanwezig. Deze bijeenkomst heeft ongeveer drie uur geduurd en het gesprek is over niets anders gegaan dan het weghalen van [minderjarige] uit de woning en de beoogde aanpak daarvan. Iedereen zat daarbij. [veroordeelde mededader/getuige] verklaart dat er geen twijfel over kan bestaan dat het voor iedereen duidelijk was wat de bedoeling was. Zo is er besproken wie [minderjarige] zouden ophalen en waar de overdracht zou plaatsvinden. Vanaf daar zou er naar Duitsland worden gereisd, om te bezien hoe het traject verder moest worden ingevuld. In het Hilton hotel is ook besproken wie in welke auto zou zitten na de overdracht van [minderjarige] . De vergadering werd onderbroken als mensen de ruimte verlieten.
[medeverdachte 2] heeft [veroordeelde mededader/getuige] gevraagd om van het geldbedrag van € 40.000,00 dat [medeverdachte 2] en [veroordeelde mededader/getuige] gezamenlijk zouden krijgen, € 2.500,00 af te geven aan [verdachte] . [medeverdachte 2] zou dan hetzelfde doen.
De verklaringen van [veroordeelde mededader/getuige] vinden ten aanzien van een groot aantal punten steun in de verklaring van [verdachte] zelf. Zij erkent bij de besprekingen zoals door [veroordeelde mededader/getuige] genoemd te zijn geweest. Daarnaast heeft zij verklaard dat het zou kunnen dat zij de WhatsApp-groep “Barney” heeft aangemaakt en de app WhatsApp heeft geïnstalleerd op -naar het hof begrijpt- alle werktelefoons die bij de ontvoering zijn gebruikt. Deze telefoons zijn op 27 september 2016 door [veroordeelde mededader/getuige] gekocht en aan de betrokkenen ter beschikking gesteld. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de WhatsApp-groep Barney op 22 september 2016 is aangemaakt.
Op 29 september 2016, de dag van de ontvoering, heeft zij haar vader [medeverdachte 2] naar De Witte Bergen in Hilversum gebracht, alwaar later de overdracht van [minderjarige] aan [medeverdachte 1] plaatsvond, en enige tijd later op diezelfde dag heeft zij [medeverdachte 6] naar haar woning in Duitsland gebracht.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] wist dat het doel was om [minderjarige] te ontvoeren, zodat [medeverdachte 1] met haar naar India kon vertrekken. Haar verklaring dat zij weliswaar bij voornoemde besprekingen aanwezig is geweest en handelingen heeft verricht met betrekking tot telefoons en vervoer, maar niet heeft meegekregen waar het precies over ging, schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Het verweer van de verdediging dat [verdachte] eerst achteraf, toen zij [minderjarige] na de ontvoering bij haar thuis zag, wetenschap kreeg van die ontvoering, wordt daarmee verworpen.
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat [verdachte] opzet had, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de geweldshandelingen zoals gepleegd door [medeverdachte 5] bij het weghalen van [minderjarige] . Alhoewel er in het plan Barney aanwijzingen te vinden zijn dat een zekere mate van geweld kon worden gebruikt indien dat nodig was, volgt uit de verklaring van [veroordeelde mededader/getuige] dat tijdens de meeting in het Hilton ook is gezegd dat er geen geweld moest worden gebruikt. Dat [verdachte] er desondanks van op de hoogte was dat er tie-wraps en een taser zouden worden meegenomen naar de woning waar [minderjarige] verbleef en dat die taser daadwerkelijk zou worden gebruikt, bijvoorbeeld door kennisneming van het plan “Barney”, blijkt niet uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van de rechtbank en het hof. Dit zal niet tot uitdrukking komen in de bewezenverklaring maar op de voet van het bepaalde in artikel 49, vierde lid Sr zal daarmee bij de bepaling van de op te leggen straf rekening worden gehouden.
8. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
[veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging opzettelijk [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij met dat opzet
- -
zich met een stroomstootwapen (taser) en tie-wraps, naar de woning begeven alwaar [minderjarige] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevonden en
- -
zich toegang verschaft tot de woning en
- -
gedreigd met voornoemd stroomstootwapen door dit stroomstootwapen in de richting te houden van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
- -
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] geslagen met die taser en
- -
dat stroomstootwapen tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
- -
[minderjarige] meegenomen uit de woning en
- -
dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en
- -
[minderjarige] in de auto geplaatst en
- -
[minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 2] overgebracht/vervoerd;
tot en bij het plegen van welk misdrijf de verdachte in de periode van 22 september 2016 tot en met 29 september 2016 in Nederland en in Duitsland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door
- -
deel te nemen aan en aanwezig te zijn bij meerdere ontmoetingen/besprekingen met medeverdachten, waarbij informatie is gegeven en verkregen en verstrekt over [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en [minderjarige] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
- -
telefoons die zijn gebruikt bij de ontvoering heeft geprogrammeerd en op telefoons die zijn gebruikt bij de ontvoering de applicatie WhatsApp heeft geïnstalleerd en
- -
een WhatsAppgroep ‘Barney’ heeft aangemaakt en
- -
informatie ten behoeve van de ontvoering heeft verzameld en verwerkt en
- -
[medeverdachte 2] op 29 september 2016 in de ochtenduren naar Hilversum heeft gebracht en
- -
[medeverdachte 6] op 29 september 2016 kort na de ontvoering van [minderjarige] heeft weggebracht en vervoerd naar haar woning in [plaatsnaam 2] .
2.
subsidiair
[veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en andere mededaders in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging, opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, hebben onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder) en aan het opzicht van degene, die dit bevoegde gezag over haar uitoefende, en hebben zij daarbij geweld en bedreiging met geweld gebezigd, immers hebben zij met dat opzet
- -
zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en
- -
gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen in de richting te houden van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
- -
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] geslagen met dat stroomstootwapen en
- -
dat stroomstootwapen tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
- -
dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en
- -
met de minderjarige de woning verlaten
tot en bij het plegen van welk misdrijf de verdachte in de periode van 22 september 2016 tot en met 29 september 2016 in Nederland en in Duitsland, opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door
- -
deel te nemen aan een overleg op Schiphol waarbij informatie en gegevens zijn overlegd en uitgewisseld over [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en [minderjarige] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
- -
de mobiele telefoons te programmeren die de medeverdachten hebben gebruikt bij de onttrekking en
- -
[medeverdachte 2] op 29 september 2016 in de ochtenduren naar Hilversum te brengen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage II zijn vervat.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl geweld is gebezigd en de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
10. Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.
11. Oplegging van straffen
Inleidend
De advocaat-generaal heeft, uitgaand van een bewezenverklaring van het onder beide feiten primair tenlastegelegde medeplegen en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, een gevangenisstraf geëist voor de duur van 24 maanden. Namens de verdachte is betoogd dat, in het geval van bewezenverklaring, een andere straf dan wel straffen dienen te worden opgelegd, zowel in soort, zwaarte als modaliteit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De verdachte is als medeplichtige strafbaar betrokken geweest bij de ontvoering van [minderjarige] op 29 september 2016. Deze ontvoering heeft plaatsgevonden in opdracht van en in samenwerking met de vader van [minderjarige] , [medeverdachte 1] . [minderjarige] is opgehaald uit de woning waar zij met haar moeder verbleef en overgebracht naar India waar zij tot op de dag van vandaag verblijft. [minderjarige] was ten tijde van de overbrenging ongeveer tweeënhalf jaar oud. Sindsdien heeft [minderjarige] slechts een enkele keer via Skype met haar moeder gesproken.
Zoals uit de bewijsvoering blijkt heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte wist dat [minderjarige] , uit de woning zou worden opgehaald en zou worden overgebracht naar India. Dit laatste, voorzienbare, verstrekkende gevolg betrekt het hof in de overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf.
De gevolgen voor [minderjarige]
is als gevolg van de ontvoering en van de abrupte wijze waarop deze is uitgevoerd geheel onverwachts uit haar vertrouwde omgeving weggerukt. Die omgeving bestond uit personen, aan wie [minderjarige] , naar mag worden aangenomen, gehecht was en die haar dagelijks verzorgden. Het lijdt geen enkele twijfel dat deze gebeurtenis, als gevolg waarvan elk betekenisvol contact met haar moeder en overige dierbaren in Nederland onmogelijk is gemaakt, zeer ingrijpend is geweest voor [minderjarige] . Ook kan zonder terughoudendheid worden aangenomen dat deze ontwikkeling haar beleving van veiligheid en geborgenheid in nadelige zin moet hebben beïnvloed. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft, blijkens één van de bijlagen bij de vordering benadeelde partij van [minderjarige] , op basis van een onderzoek in 2018 en wetenschappelijke inzichten over veilige hechting, zijn zorgen geuit over de emotionele ontwikkeling en mentale gezondheid van [minderjarige] .
Gevolgen voor de familie
Voor de personen die na de ontvoering zijn achtergebleven zijn de gevolgen ook zeer ingrijpend. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , de moeder van [minderjarige] , moet al bijna acht jaar verder leven met dit enorme verlies. Zij heeft tijdens haar slachtofferverklaring ter terechtzitting van het hof verteld hoezeer zij ernaar verlangt om haar dochter zelfs maar even te zien op een beeldscherm. Zij strijdt onvermoeibaar voor een hereniging met haar dochter. Daar komt bij dat zij op geen enkele wijze invulling kan geven aan haar rol als (sinds 2019 enig) gezaghebbend ouder. Ook voor de andere familieleden, in het bijzonder de oma en tante van [minderjarige] , is het gemis groot. Zij waren op dagelijkse basis betrokken bij de verzorging en opvoeding van de peuter. Het is volstrekt invoelbaar dat het verdriet van de familie groot is.
De uitvoering als project
De verdachte heeft bij de ontvoering in ondersteunende zin samengewerkt met een groep personen. Zij is behulpzaam geweest bij het gereed maken van telefoontoestellen voor de onderlinge communicatie. Daarnaast is zij opgetreden als chauffeur, in het bijzonder van haar vader die een rol in de voorbereiding en coördinatie van de ontvoering had en van één van de personen die actief was in de woning op het moment dat [minderjarige] daar werd weggevoerd. De in de uitvoering betrokken personen werden samengebracht in een specifiek voor dit doel in het leven geroepen projectorganisatie, opgezet op basis van kennis van en inzichten in projectmanagement. Of het nu ging om de onderlinge rolverdeling bij de voorbereiding en uitvoering, de inzet en de aanschaf van hulp- en vervoermiddelen of communicatie en uitwisseling van informatie, aan alles was gedacht. Een aantal deelnemers had zelfs een politiële en/of militaire achtergrond. De verdachte heeft, naar het hof aanneemt, de reikwijdte van de operatie onderkend. In elk geval had de verdachte kennis genomen van de missie en deze begrepen. De verdachte heeft op een aantal momenten activiteiten verricht die het mede mogelijk maakten om de vader van [minderjarige] in zijn misdadige plan te laten slagen.
Bij de ontvoering is op de locatie waar [minderjarige] werd opgehaald misleiding toegepast om de woning te betreden en is gebruik gemaakt van geweld. Dit laatste maakte deel uit van de plannen, in die zin dat enige geweldshandelingen op voorhand mogelijk en toelaatbaar waren geacht. Zoals reeds overwogen gaat het hof er van uit dat de verdachte geen opzet op het toegepaste geweld heeft gehad.
Dit planmatige en projectmatige karakter draagt naast de eerder genoemde feiten en omstandigheden aanzienlijk bij aan de ernst en de strafwaardigheid van de feiten: de ontvoering van een weerloze peuter, steriel opgezet en uitgevoerd als een project met een duidelijke missie, waarin door een internationaal gezelschap van maar liefst acht personen met elk hun specialisme, taak en/of verantwoordelijkheid in meer of mindere mate op professionele wijze werd samengewerkt.
Dit alles maakt de bewezenverklaarde feiten tot een kinderontvoering van de buitencategorie. De reactie van de strafrechter zal met dat karakter overeen dienen te stemmen.
Samenloop
Uit de kwalificatiebeslissing is reeds gebleken dat het hof de advocaat-generaal niet volgt in haar standpunt dat de bewezenverklaarde feiten een voortgezette handeling vormen. Voorts lijkt de advocaat-generaal er rekening mee te hebben gehouden dat eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2 meer voor de hand ligt dan meerdaadse samenloop. Het hof is van oordeel dat de twee bewezenverklaarde feiten zich tot elkaar verhouden als een eendaadse samenloop, omdat ze gezien het onderliggend feitencomplex en de pleegperiode samenvallen.
Slotsom
Het hof stelt vast dat de verdachte in Nederland geen strafblad heeft. Dat betekent dat in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden die in het nadeel van de verdachte dienen te worden uitgelegd of toegepast.
De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep er op momenten blijk van gegeven de ernst van de ontvoering en van de ontwrichtende gevolgen ervan in te zien. Toch heeft zij er om moeilijk navolgbare redenen voor gekozen om niet aanwezig te zijn toen de slachtoffers gebruik maakten van hun spreekrecht. Tegelijkertijd moet ook worden vastgesteld dat de verdachte terughoudend is gebleven bij het erkennen van haar rol en verantwoordelijkheid, die het hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld. In die zin heeft zich het patroon in haar verklaringen, zoals dat zich tijdens de politieverhoren en de ondervraging door de rechtbank al manifesteerde, tijdens de berechting in appel voortgezet.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf een bij de ernst van de feiten passende sanctie. Wel houdt het hof rekening met het ontbrekende opzet op het geweld en met de faciliterende rol van de verdachte. Ook slaat het hof acht op de dynamiek die zich heeft voorgedaan in de interactie tussen de verdachte en haar vader waarin zij, naar moet worden vermoed, mede door de complexe gezinssituatie, in zekere mate door haar vader is meegesleept in dit misdadige project. Daarbij gaat het hof ervan uit dat ook de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten een rol heeft gespeeld bij haar kwetsbaarheid in die dynamiek. Deze omstandigheid weegt het hof in strafmatigende zin mee.
Al het voorgaande in ogenschouw nemend, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden bij wijze van uitgangspunt passend en geboden is.
Redelijke termijn
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vraag aan de orde gesteld of de redelijke termijn van berechting is overschreden. Daaromtrent wordt als volgt overwogen. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in eerste aanleg aangevangen op 17 oktober 2016, de dag waarop de verdachte in Duitsland werd aangehouden, waarna de overleveringsprocedure werd gestart. Het vonnis is gewezen op 11 juli 2019. De redelijke termijn is, gelet op de maatstaf van twee jaren, in eerste aanleg met ongeveer negen maanden overschreden.
De verdachte heeft hoger beroep doen instellen op 18 juli 2019. Het hof wijst arrest op 13 mei 2024. Dat betekent dat 58 maanden zijn verstreken sinds de aanvang van de appelfase. Dit betekent dat, getoetst aan de maatstaf van twee jaren, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in hoger beroep bijna drie jaren bedraagt. In de overschrijding, zoals die zich heeft voorgedaan in de beide fasen van het geding, vindt het hof aanleiding om de verdachte in de strafoplegging grotendeels in de strafsoort, zoals hierna vermeld, tegemoet te komen. Haar zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zal haar de maximale taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest dat niet in mindering kan worden gebracht op de vrijheidsstraf, toe te passen volgens de gangbare maatstaf, worden opgelegd.
12. Nadere overweging over de strafoplegging
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is betoogd dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat [medeverdachte 1] niet als getuige kon worden gehoord. Om die reden zou strafvermindering op zijn plaats zijn.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geconcludeerd kan worden dat de getuige niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord kon worden, gelet op alles wat er in eerste aanleg en in hoger beroep is gedaan om deze getuige te horen. Er heeft compensatie plaatsgevonden, waardoor de procedure in zijn geheel fair te noemen is.
Het oordeel van het hof
Het hof dient, gelet op inhoud en strekking van het gevoerde verweer, te toetsen of de procedure als geheel eerlijk is geweest waarbij de inhoud van de in de strafzaak te geven beslissingen (in het bijzonder ten aanzien van het bewijs) dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van de gevolgde procedure. Daarbij gaat het om de mogelijk ondervonden belemmeringen in de uitoefening van het ondervragingsrecht, waar de verdediging het oog op heeft gehad bij het voeren van dit verweer.
De raadsman heeft betoogd dat er sprake is geweest van een gemankeerd proces, nu de initiator van het geheel, te weten medeverdachte [medeverdachte 1] , bij uitstek kan vertellen wat de betrokkenheid van de verdachte is geweest. [medeverdachte 1] is echter nooit als getuige gehoord, noch is de verdediging in de gelegenheid geweest hem te ondervragen. Voor zover de verdediging het hof heeft willen verzoeken om deze situatie te beoordelen in het licht van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) over het ondervragingsrecht (aan de hand van het beoordelingskader zoals ontwikkeld in de uitspraak van het EHRM in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10), overweegt het hof als volgt.
Het genoemde beoordelingskader heeft betrekking op het recht op ondervraging van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd en op de processuele voorwaarden waaronder zo’n verklaring mag worden gebruikt voor het bewijs, als de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad de getuige in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Daarvan is in deze zaak geen sprake nu [medeverdachte 1] in het geheel geen verklaring heeft afgelegd. Overigens blijkt uit de bewijsvoering dat de getuige [veroordeelde mededader/getuige] wel verklaringen heeft afgelegd die voor de verdachte belastend zijn en die voor het bewijs worden gebruikt. Hij kon ter terechtzitting in hoger beroep wel behoorlijk en effectief worden ondervraagd door de verdediging.
Naar het hof begrijpt verwacht de verdediging van de getuige die, ondanks toewijzende beslissingen op verzoeken daartoe in eerste en tweede aanleg, niet kon worden ondervraagd, een ontlastende verklaring dan wel is zijn verhoor met het oog op het verkrijgen van zo’n verklaring verzocht. Reeds daarom kan het bedoelde beoordelingskader niet worden toegepast bij de toetsing van de door de verdediging opgeworpen kwestie. Daarvan lijkt zij zich bewust te zijn geweest door stafvermindering als passende consequentie voor te stellen.
Het hof stelt voorop dat het standpunt dat een als geheel oneerlijk proces kan uitmonden in een veroordeling, met compensatie in de vorm van strafvermindering, geen steun vindt in het recht. Bovendien ziet de verdediging over het hoofd dat de compensatie voor het als bewijsmiddel gebruiken van een belastende verklaring van een niet effectief ondervraagde getuige wordt beoordeeld aan de hand van de gevolgde procedure bij de verkrijging en waardering van het bewijs en tegen de achtergrond van het overige bewijs. Bewijsuitsluiting dient het gevolg te zijn als onvoldoende compensatie kan worden geboden. Strafvermindering kan ook in een dergelijk geval nooit een antwoord zijn op een, vanuit processueel perspectief bezien, ondeugdelijke bewijslevering.
Eerlijk proces
Niettemin zal het hof in het hiernavolgende de 6 EVRM-kwestie beoordelen omdat gegeven het gevoerde verweer die eindbeoordeling dient plaats te vinden, ondanks dat de gevraagde sanctionering geen passende kan zijn.
In de onderhavige strafzaak gaat het om een (potentieel) ontlastende getuige ten aanzien van wie, in termen van het EHRM, de verwachting bestaat dat hij de positie van de verdediging kan versterken of de uitkomst van de strafzaak in het voordeel van de verdachte kan beïnvloeden. Het beoordelingskader voor beantwoording van de vraag of de belemmeringen voor uitoefening van het ondervragingsrecht de “overall fairness” van het proces hebben aangetast luidt sinds de uitspraak van het EHRM in de zaak- Murtazaliyeva tegen Rusland (EHRM 18 december 2018, nr. 36658/05, waarin de zogeheten Perna-toets werd gewijzigd en aangevuld naar een drie-stappen-toets) als volgt.
Ten eerste moet worden beoordeeld of het verzoek om een getuige à décharge te horen voldoende is gemotiveerd door de verdediging en of de eventuele verklaring relevant is voor de beoordeling van de tenlastelegging. Ten tweede dient de rechter de relevantie van de getuigenis voldoende te hebben onderzocht en voldoende redenen te hebben opgegeven voor de beslissing om de getuige niet voor ondervraging op te roepen. Ten derde moet worden beoordeeld of de beslissing van de rechter om een getuige à décharge niet te horen de “overall fairness” van de procedure niet heeft aangetast. Die laatste stap heeft, zo kan worden afgeleid uit de rechtspraak van het Straatsburgse hof, niet alleen een procedureel karakter maar is ook materieel van aard, in die zin dat ook de inhoud van de eindbeslissing en de gronden waarop deze berust in de beoordeling kunnen worden betrokken.
In dit verband wordt als volgt overwogen. De raadsman heeft vrij spoedig na aanvang van het opsporingsonderzoek voor het eerst om een verhoor van [medeverdachte 1] als getuige gevraagd. Telkens is bij de onderbouwing gewezen op het belang van [medeverdachte 1] als getuige die een ander, voor de verdachte ontlastend, licht op de onderlinge verhoudingen en op de door hen gedeelde informatie, zou kunnen werpen. De relevantie van een verhoor van [medeverdachte 1] als getuige is van meet af aan door de rechter in beide feitelijke instanties aangenomen. Het hof heeft op 9 april 2024 het herhaalde verzoek om [medeverdachte 1] te horen afgewezen op de grond dat niet valt te verwachten dat [medeverdachte 1] binnen aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord, onder verwijzing naar de sinds 2017 verrichte inspanningen en het uitgebleven resultaat.
Wat die inspanningen betreft stelt het hof het volgende vast. Op 23 februari 2017, ongeveer vijf maanden na de pleegdatum, respectievelijk de aanvangsdatum van de pleegperiode van de feiten heeft de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging beslist dat [medeverdachte 1] als getuige diende te worden gehoord. Op 1 februari 2018 heeft hij een rechtshulpverzoek naar India, waar [medeverdachte 1] woont, doen uitgaan. In de tussenliggende periode heeft de rechter-commissaris meermalen vruchteloos geïnformeerd bij de advocaat van [medeverdachte 1] naar diens bereidheid om vragen te antwoorden. Ook heeft de rechter-commissaris diverse malen in contact gestaan met AIRS voor overleg over de slagingskansen van een rechtshulpverzoek. Daarop was op 24 september 2018 nog geen bericht van de Indiase autoriteiten ontvangen. Op 22 oktober 2018 heeft de rechtbank de inhoudelijke behandeling van de zaak niet afgerond om verdere ontwikkelingen nog af te wachten. Nadien heeft de rechter-commissaris nog enkele malen bij AIRS geïnformeerd. Het enige document dat daarna is ontvangen is een “note verbale” van 8 februari 2019, afkomstig van de Indiase autoriteiten. In mei 2019 heeft de rechtbank de inhoudelijke behandeling van de strafzaak afgerond omdat niet kon worden verwacht dat [medeverdachte 1] binnen aanvaardbare termijn zou kunnen worden gehoord. Overwogen is daarbij onder meer dat Nederland geen rechtshulpverdrag heeft met India en dat ervaringen met rechtshulp met dit land zeer beperkt zijn. De rechter-commissaris heeft telkens gewezen op de precaire diplomatieke relatie met India en toegelicht dat hij daarom behoedzaam heeft geopereerd.
In hoger beroep heeft het hof na een verzoek van de verdediging op 29 maart 2021 beslist dat [medeverdachte 1] als getuige diende te worden gehoord. Begin april 2022 is een rechtshulpverzoek aan de Indiase autoriteiten aangeboden. Dit bleef zonder resultaat tot het moment waarop de raadsheer-commissaris daarover laatstelijk rapporteerde, te weten op 29 januari 2024. Uit mededelingen van AIRS aan de raadsheer-commissaris moet worden afgeleid dat India rechtshulpverzoeken zelden uitvoert en dat meermalen rappelleren contraproductief werkt. AIRS heeft tijdens elk overleg met de Indiase autoriteiten de kwestie- [medeverdachte 1] onder de aandacht gebracht.
Dit overzicht laat zien dat in eerste aanleg bijna anderhalf jaar en in appel bijna twee jaar zonder enig tastbaar resultaat is gewacht op een reactie op een rechtshulpverzoek aan India om [medeverdachte 1] te mogen horen. Het eerste jaar in eerste aanleg heeft de rechter-commissaris voorts besteed aan voorbereidingen die gelet op de omstandigheden van belang waren. Deze gang van zaken biedt weinig aanknopingspunten om aan te nemen dat de kans op medewerking van Indiase zijde aanwezig is. Gelet op de overige belangen (die van slachtoffers en benadeelde partijen en het maatschappelijk belang dat aan de strafzaak een einde komt) is langer wachten niet verantwoord.
Het hof stelt verder vast dat de bewezenverklaring steunt op de verklaringen van de verdachte zelf, waarin zij op diverse punten de gebeurtenissen en haar betrokkenheid daarbij heeft erkend, de verklaringen van de getuige [veroordeelde mededader/getuige] die de verdediging heeft kunnen ondervragen en diverse documenten en processen-verbaal van bevindingen, waaronder van observaties.
Tegen deze achtergrond leidt de beslissing van het hof van 9 april 2024 tot afwijzing van het verzoek tot hernieuwde oproeping van [medeverdachte 1] als getuige niet tot een situatie waarin niet langer sprake is geweest van een eerlijk proces.
13. Vorderingen van de benadeelde partijen
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd [minderjarige] , [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (moeder [minderjarige] ), [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] (oma van [minderjarige] ) en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (tante van [minderjarige] ).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toegewezen dienen te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in verband met de door hem bepleite vrijspraak primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de benadeelde partijen [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de schade reeds is vergoed. Ten aanzien van de vordering van [minderjarige] stelt hij zich op het standpunt dat de schade onvoldoende kan worden bepaald en bij nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Het oordeel van het hof
13.1
Vordering van benadeelde partij [minderjarige]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. Tevens is verzocht om toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat het, nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of schade in de eer en goede naam, de vraag is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
In de onderhavige zaak is ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan respectievelijk het medeplegen van de ontvoering en aan onttrekking aan het wettig gezag van de destijds tweejarige [minderjarige] . Gelet op het voorgaande en zoals ook tot uitdrukking gebracht in de strafmotivering is naar het oordeel van het hof sprake van een normschending die naar haar aard en ernst meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor [minderjarige] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op het gevorderde bedrag, te weten € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Hoofdelijkheid
De benadeelde partij heeft verzocht de hoofdelijkheidsclausule toe te passen. Het hof zal dit toewijzen en bepalen dat de verdachte hoofdelijk is verbonden met één of meer van haar mededaders.
BEM-clausule
Het hof zal tevens bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding aan [minderjarige] zal worden gestort op een ten behoeve van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014) te openen rekening met een zogenoemde ‘BEM-clausule’, ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Het hof bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij uiterlijk binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van het arrest het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
13.2
Vordering van benadeelde partijen [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
[oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De vorderingen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zijn door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de medeverdachte [veroordeelde mededader/getuige] geheel toegewezen. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] een bedrag van € 1.000,00 aan schadevergoeding en een bedrag van€ 67,95 aan wettelijke rente betaald. Uit gegevens van het CJIB blijkt voorts dat [veroordeelde mededader/getuige] aan
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] een bedrag van € 1.500,00 aan schadevergoeding en een bedrag van € 101,93 aan wettelijke rente heeft betaald.
Het hof stelt vast dat er door deze betalingen thans geen schade meer is zodat de vorderingen in de onderhavige zaak dienen te worden afgewezen.
Gelet op bovenstaande ziet het hof geen grond voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
13.3
Vordering van benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt aan materiële schade € 1.518,63, aan immateriële schade € 5.000,00 en aan proceskosten€ 5.340,94. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Materiële en immateriële schade
De vordering is door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de medeverdachte [veroordeelde mededader/getuige] geheel toegewezen. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan
[moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] een bedrag van € 6.518,13 (€ 1.518,63 + € 5.000,00) aan schadevergoeding en een bedrag van € 474,99 aan wettelijke rente betaald.
Het hof stelt vast dat er door deze betalingen geen schade meer is zodat de gevorderde vergoeding van materiële en immateriële schade in de onderhavige zaak dient te worden afgewezen.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van proceskosten overweegt het hof als volgt. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft € 5.340,94 aan proceskosten genoemd. Anders dan de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief Kanton’ gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daarvan in deze zaak af te wijken. Het hof begroot, met inachtneming hiervan en gelet op de afwijzende beslissing in hoger beroep, de kosten rechtsbijstand, uitsluitend voor zover in eerste aanleg gemaakt, op€ 900,00. [verdachte] zal in zoverre in de proceskosten worden veroordeeld.
Schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag?
In hoger beroep heeft [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] tevens de wens uitgesproken dat het hof bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel aansluiting zal zoeken bij het bedrag dat ter compensatie van de immateriële schade is gevorderd in de zaak tegen [medeverdachte 1] , te weten € 15.000,00, in afwijking van de gevorderde schadevergoeding van € 5.000,00. De advocaat van de benadeelde partij heeft daartoe aangevoerd dat dit bedrag de aard, ernst en de omvang van de door haar geleden schade reflecteert. De Hoge Raad heeft eerder al beslist dat een rechter bij wege van schadevergoedingsmaatregel een betalingsverplichting kan opleggen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig deze wens gevorderd dat een schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 15.000,00 zal worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht deze vordering af te wijzen.
Het hof stelt voorop dat een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij niet kan worden verhoogd in de hoger beroepsfase. Ingevolge het derde lid van artikel 421 Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering, voor zover die vordering door de rechtbank niet is toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie moet de in deze wetsbepaling opgenomen beperking zo worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0945 en HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279).
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). De advocaat van de benadeelde partij heeft een aantal rechterlijke uitspraken genoemd waarin in hoger beroep op deze voet is gekomen tot de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij oversteeg.
Naar het oordeel van het hof noopt het hierboven omschreven verbod tot verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, tot zeer terughoudende toepassing van de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die de hoogte van de initiële vordering van de benadeelde partij overstijgt. Indien daartoe te lichtvaardig zou worden overgegaan, zou dit kunnen leiden tot omzeiling van het verbod tot verhoging daarvan. Dit impliceert dat de mogelijkheid tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep, die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg overstijgt, dient te worden voorbehouden aan zeer uitzonderlijke gevallen. Daarbij kan gedacht worden aan de gevallen waarin sprake is van schade die in eerste aanleg in het geheel niet was te voorzien. In het onderhavige geval is zo’n uitzonderlijk geval niet aan de orde. De gevorderde, naar boven bijgestelde, schadevergoedingsmaatregel ziet immers op schade die in eerste aanleg reeds bestond en op dezelfde gronden door de benadeelde partij toen reeds was geraamd en een op basis daarvan initieel gevorderde vergoeding van die (immateriële) schade. Het hof zal daarom niet overgaan tot oplegging van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag. Dit leidt tevens tot de slotsom dat, voor zover het gaat om door [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] geleden schade, er in het geheel geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
14. Toepasselijke wettelijke voorschriften
15. Beslissing ten aanzien van de vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft het hof verzocht om de vordering van de advocaat-generaal af te wijzen.
Het hof zal de vordering van de advocaat-generaal afwijzen, nu het hof niet komt tot oplegging van een gevangenisstraf die de duur van de tijd die de verdachte in overleveringsdetentie en preventieve hechtenis heeft doorgebracht overstijgt.
16. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet op de bij dit arrest opgelegde gevangenisstraf in mindering kan worden gebracht en niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [minderjarige]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [minderjarige] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [minderjarige] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2016.
Bepaalt dat als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te Amsterdam) te openen rekening met een BEM-clausule (nader op te geven door de advocaat van de benadeelde partij zoals in het arrest bepaald).
Vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 900,00 (negenhonderd euro).
Vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. S.M.M. Bordenga en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2024.
Bijlage I: De tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet
- -
zich met een stroomstootwapen (taser) en/of een of meerdere tie wrap(s), naar de/een woning begeven alwaar [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevond(en) en/of
- -
zich (vervolgens) toegang verschaft tot de woning en/of
- -
[minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
- -
(vervolgens) gedreigd met voornoemd stroomstootwapen (taser) door dit stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) aanwezig in die woning en/of
- -
(vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met die taser) en/of bedreigd en/of
- -
dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
- -
(vervolgens) toen en daar voornoemde [minderjarige] meegenomen uit de woning en/of
- -
dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
- -
(vervolgens) voornoemde [minderjarige] in de auto geplaatst en/of
- -
(vervolgens) voornoemde [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 2] , althans naar een andere locatie (in het buitenland) overgebracht/vervoerd;
Subsidiair:
[veroordeelde mededader/getuige] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere(n) op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij/zij en/of een of meer andere mededader(s) met dat opzet
- -
zich met een stroomstootwapen (taser) en/of een of meerdere tie wrap(s), naar de/een woning begeven alwaar [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevond(en) en/of
- -
zich (vervolgens) toegang verschaft tot de woning en/of
- -
[minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
- -
(vervolgens) gedreigd met voornoemd stroomstootwapen (taser) door dit stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) aanwezig in die woning en/of
- -
(vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met die taser) en/of bedreigd en/of
- -
dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
- -
(vervolgens) toen en daar voornoemde [minderjarige] meegenomen uit de woning en/of
- -
dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
- -
(vervolgens) voornoemde [minderjarige] in de auto geplaatst en/of
- -
(vervolgens) voornoemde [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 2] , althans naar een andere locatie (in het buitenland) overgebracht/vervoerd;
- -
(dagelijks) (telefonisch) contact met [medeverdachte 1] onderhouden/gehad, zijnde de vader van [minderjarige] ;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met een of meer van haar mededader(s), althans alleen
- -
deel te nemen en/of aanwezig te zijn bij een of meerdere ontmoetingen/besprekingen met een of meer medeverdachten, waarbij informatie is gegeven en/of verkregen en/of verstrekt over [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of een of meerdere observatieverslag(en) heeft samengevat en/of
- -
een of meerdere telefoon(s) (die zijn gebruikt bij de ontvoering) heeft geprogrammeerd en/of op een of meerdere telefoon(s) (die zijn gebruikt bij de ontvoering) de applicatie WhatsApp heeft geïnstalleerd en/of een WhatsAppgroep ‘Barney’ heeft aangemaakt en/of
- -
informatie ten behoeve van de ontvoering heeft verzameld en/of heeft vastgelegd en/of heeft geanalyseerd en/of deze informatie heeft verwerkt in een dagelijkse situatie rapportage en/of
- -
de routes voor de diverse medeverdachten op de dag van de ontvoering heeft voorbereid en/of
- -
een safehouse heeft geregeld en/of heeft voorbereid waar [minderjarige] na de ontvoering voor enig tijd kon verblijven en/of
- -
(mede)verdachte [medeverdachte 2] op 29 september 2016 (in de ochtenduren) naar Hilversum heeft gebracht en/of heeft vervoerd en/of
- -
(mede)verdachte [medeverdachte 6] op 29 september (kort na de ontvoering van [minderjarige] ) heeft (weg)gebracht en/of vervoerd naar haar woning (safehouse) in [plaatsnaam 2] en/of
- -
(mede)verdachte [medeverdachte 2] op of omstreeks 29 september 2016 in [plaatsnaam 4] (Duitsland) heeft opgehaald en/of heeft vervoerd.
2.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019 in Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, heeft/hebben onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder), immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] ), toen en daar, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen die minderjarige meegenomen naar Duitsland en/of India (en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gebracht en/of gehouden en heeft/hebben zij daarbij geweld en/of bedreiging met geweld gebezigd, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s):
- zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en/of
- [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
- ( vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met dat stroomstootwapen) en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
- met de minderjarige de woning verlaten;
Subsidiair
[veroordeelde mededader/getuige] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere mededader(s) op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019
in Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, te onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder) en/of aan het opzicht van degene, die dit bevoegde gezag over haar uitoefende, immers heeft/hebben hij/zij en/of een of meer andere mededader(s) met dat opzet
- zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en/of
- [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
- ( vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met dat stroomstootwapen) en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
- met de minderjarige de woning verlaten
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door tezamen met een of meer van haar mededader(s), althans alleen
- -
deel te nemen aan een overleg op Schiphol waarbij informatie en/of gegevens zijn overlegd en/of uitgewisseld over [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
- -
de gegevens met betrekking tot het facebook profiel van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of gegevens over de [minderjarige] en/of [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] te bespreken en/of (aan elkaar) te verstrekken en/of
- -
de mobiele (Huawei) telefoon(s) te programmeren die de (mede)verdachte(n) hebben gebruikt bij de ontvoering en/of
- -
advies te geven over het meenemen van [minderjarige] en/of over het onttrekken van [minderjarige] aan het ouderlijk gezag en/of
- -
(mede)verdachte [medeverdachte 2] op of omstreeks 29 september 2016 (in de ochtenduren) naar Hilversum te brengen/vervoeren en/of,
- -
(mede)verdachte [medeverdachte 2] op of omstreeks 29 september 2016 (in de avonduren) in [plaatsnaam 4] (Duitsland) op te halen en/of te vervoeren en/of,
- -
[minderjarige] naar een andere locatie (in het buitenland) te vervoeren;
- -
mede te delen dat [minderjarige] en [medeverdachte 1] (vader) zich in Duitsland bevinden.
Bijlage II: De bewijsmiddelen
[...]