RvdW 2022/289
Rijden terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9 lid 2 WVW 1994. Bewijsklachten. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 9 juli 2019, NJ 2019/454, m.nt. W.H. Vellinga, m.b.t. vereisten om tot bewezenverklaring van een op art. 9 lid 2 WVW 1994 toegesneden tll te kunnen komen. HR: uit de bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat verdachte ‘wist of redelijkerwijs moest weten’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en ook niet dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG gaat in op ontvankelijkheid cassatieberoep.
HR 22-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:286
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22 februari 2022
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
20/03757
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:286, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:3, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2022
Essentie
Rijden terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9 lid 2 WVW 1994. Bewijsklachten. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 9 juli 2019, NJ 2019/454, m.nt. W.H. Vellinga, m.b.t. vereisten om tot bewezenverklaring van een op art. 9 lid 2 WVW 1994 toegesneden tll te kunnen komen. HR: uit de bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat verdachte ‘wist of redelijkerwijs moest weten’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en ook niet dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan verdachte geen ander rijbewijs is ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.