Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen
Artikel 15 Voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat
Geldend
Geldend vanaf 23-01-2004
- Bronpublicatie:
25-11-2003, PbEU 2004, L 16 (uitgifte: 23-01-2004, regelingnummer: 2003/109/EG)
- Inwerkingtreding
23-01-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2003, PbEU 2004, L 16 (uitgifte: 23-01-2004, regelingnummer: 2003/109/EG)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
1.
Zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat vraagt de langdurig ingezetene een verblijfsvergunning aan bij de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat.
De lidstaten mogen aanvaarden dat de langdurig ingezetene de aanvraag voor een verblijfsvergunning richt tot de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat terwijl hij nog op het grondgebied van de eerste lidstaat verblijft.
2.
De lidstaten kunnen de betrokkene vragen bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij beschikt over:
- a)
vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. Voor elke van de overeenkomstig lid 2 van artikel 14 ingedeelde categorieën beoordelen de lidstaten deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen;
- b)
een ziektekostenverzekering voor alle risico's die in de tweede lidstaat normaliter voor de eigen onderdanen zijn gedekt.
3.
De lidstaten mogen eisen dat onderdanen van derde landen voldoen aan integratievoorwaarden overeenkomstig het nationaal recht.
Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de betrokken onderdanen van derde landen aan integratievoorwaarden hebben moeten voldoen om de status van langdurig ingezetene te verwerven overeenkomstig artikel 5, lid 2.
Onverminderd de tweede alinea, mag van de betrokkenen worden verlangd dat zij deelnemen aan taalcursussen.
4.
De aanvraag gaat vergezeld van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden, alsmede van diens verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften ervan.
De in de eerste alinea bedoelde bewijsstukken kunnen tevens documentatie omvatten met betrekking tot passende huisvesting.
In het bijzonder:
- a)
wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit mag de tweede lidstaat van de betrokkene onderstaand bewijs verlangen:
- i)
wanneer hij werknemer is, het bewijs dat hij beschikt over een arbeidsovereenkomst, een door de werkgever verstrekte verklaring van indienstneming of tewerkstelling of een voorstel voor een arbeidscontract, onder de voorwaarden die zijn vervat in de nationale wetgeving. De lidstaten bepalen welk van deze bewijzen wordt verlangd;
- ii)
wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, het bewijs dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt;
- b)
wanneer het gaat om het volgen van een studie of een beroepsopleiding mag de tweede lidstaat de betrokkene vragen om het bewijs dat hij ingeschreven is bij een erkende instelling om een studie of een beroepsopleiding te volgen.