Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 134 Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
23-06-2021, Stb. 2021, 328 (uitgifte: 09-07-2021, kamerstukken: 35548)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2022, Stb. 2022, 262 (uitgifte: 28-06-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid (V)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid ouderen (V)
Sociale zekerheid nabestaanden (V)
Sociale zekerheid werkloosheid (V)
1.
De inkomsten die de belanghebbende geniet, worden bepaald overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden onder inkomsten verstaan het gezamenlijk bedrag dat de belanghebbende wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop hij heeft opgehouden lid van gedeputeerde staten te zijn, geniet als
- a.
winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
- b.
belastbaar loon uit of in verband met arbeid en
- c.
belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Onder inkomsten bedoeld in de vorige volzin, wordt mede verstaan een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een inkomensvoorziening krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
3.
Voor de toepassing van de vorige leden worden mede als inkomsten aangemerkt:
- a.
de inkomsten wegens in het tweede lid bedoelde activiteiten ter hand genomen door de belanghebbende binnen één jaar, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van aftreden;
- b.
de inkomsten die worden genoten uit een betrekking waarin hij gedurende zijn zittingstijd als lid van gedeputeerde staten op non-activiteit was gesteld.
- c.
de vaste vergoeding die wordt genoten als lid van provinciale staten.
4.
Indien de belanghebbende op of na de dag bedoeld in het tweede lid inkomsten of hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van algemene loonsverhogingen, verkrijgt uit in het tweede lid bedoelde activiteiten ter hand genomen voor de dag van aftreden, anders dan bedoeld in het derde lid, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van toepassing.
5.
De in het eerste lid bedoelde verrekening geschiedt aldus dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de laatstelijk genoten bezoldiging, waarvan de uitkering is afgeleid, overschrijdt. Bij de verrekening wordt voor de hoogte van de uitkering de op grond van artikel 132c, eerste lid, opgelegde inhouding buiten beschouwing gelaten.
6.
Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden wordt niet verstaan kinderbijslag alsmede de compensatie voor de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, welke in die inkomsten is of geacht kan worden te zijn begrepen. De vorige volzin is wat betreft de premiecompensatie slechts van toepassing voor zover de daar bedoelde inkomsten betrekking hebben of kunnen worden geacht betrekking te hebben op een tijdvak gelegen voor 1 juni 1985.
7.
Een ministeriële regeling op grond van artikel 9, zesde lid, geldt mede voor de toepassing van dit artikel, ten aanzien van de voortgezette uitkering bedoeld in artikel 132, zesde lid, en in artikel 133a.