Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/1.1
1.1 Financiering
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587441:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Er bestaan ook vermogensvormen die zowel kenmerken vertonen van eigen vermogen als van vreemd vermogen; de zogenoemde hybride financieringsvormen.
Vergelijk Michielse, G.M.M.; Thin capitalization in het fiscale recht, Fiscale monografieën nr. 67, Kluwer, Deventer, 1994, blz. 7.
Zie Michielse, G.M.M.; Thin capitalization in het fiscale recht, Fiscale monografieën nr. 67, Kluwer, Deventer 1994, blz. 23 en ook Sillevis, L.W. & De Vries, N.H.; Cursus Belastingrecht, deel vennootschapsbelasting, Gouda Quint bv, Deventer, onderdeel 2.0.6.B,b.
Hierbij zij opgemerkt, dat hoe kleiner de verhouding EV:VV is, hoe minder deze garantiefunctie tot zijn recht komt. In een dergelijke situatie zullen crediteuren dan ook normaliter een hogere vergoeding en/of (aanvullende) zekerheiden eisen.
Ook in de inkomstenbelasting kunnen zich verschillen voordoen met betrekking tot de behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen. Dit onderscheid staat echter niet centraal in dit onderzoek.
Dit is slechts anders voor zover de aandachtspunten ten aanzien van de kapitaalsbelasting ook belangwekkend zijn voor andere onderwerpen in dit onderzoek.
Vennootschappen maken bij de uitoefening van hun ondernemingsactiviteiten gebruik van productiemiddelen zoals kapitaalgoederen, arbeid en grondstoffen. Om deze productiemiddelen te kunnen aanschaffen, hebben vennootschappen behoefte aan financieringsmiddelen en hierdoor worden zij geconfronteerd met een continue financieringsbehoefte. Allereerst is voor de oprichting van een vennootschap vermogen nodig, maar ook bij investeringen – bij zowel uitbreidingsinvesteringen als vervangingsinvesteringen – komt de vraag op, hoe deze investeringen dienen te worden gefinancierd. Daarnaast manifesteert de financieringsbehoefte zich in verliessituaties, waarbij het de vraag is hoe de opgekomen verliezen kunnen worden aangezuiverd.
Bij de genoemde financieringsvraagstukken hebben vennootschappen de keuze uit twee soorten vermogen.1 De eerste vermogenssoort is eigen vermogen, dat is verkregen uit winstinhoudingen, aandelenemissies en informele kapitaalstortingen. De tweede vermogenssoort betreft vreemd vermogen, aangetrokken van derden of van aandeelhouders die tevens optreden als crediteur. Beide vermogenssoorten hebben elk hun eigen voor- en nadelen. De keuze van de financieringswijze hangt met name af van een drietal factoren2, te weten:
(bedrijfs-)economische;
civielrechtelijke; en
fiscaalrechtelijke factoren.
Bedrijfseconomische factoren die de financieringskeuze kunnen beïnvloeden zijn bijvoorbeeld de hefboomwerking (leverage), de tijdsduur waarvoor het vermogen benodigd is, de hoogte van de vergoeding en het antwoord op de vraag in hoeverre de vermogensverstrekking dient te delen in het ondernemingsrisico. Een meer macro-economische factor is het sentiment van de vermogensmarkt. In bepaalde perioden – in perioden van hausse op de aandelenmarkt, vergelijk eind jaren negentig – is het namelijk aantrekkelijker om een aandelenemissie te plegen dan in andere perioden.
De civielrechtelijke factoren houden nauw verband met de drie hoofdfuncties van
kapitaal.3 Deze functies omvatten:
het determineren en verdelen van de rechten van de aandeelhouders;
het zijn van een hulpmiddel om het statutaire doel van de vennootschap te bereiken; en
het zijn van een garantie voor crediteuren.4
In hoofdstuk 2 ga ik beknopt in op deze civielrechtelijke functies.
Ook op fiscaal gebied bestaat er op een aantal punten onderscheid tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Bij de financieringsbeslissing van ondernemingen bestaan de verschillen voornamelijk in de vennootschapsbelasting. Voorts doen zich verschillen voor in de dividendbelasting.5 Tot 1 januari 2006 kende het Nederlandse belastingrecht nog een kapitaalsbelasting, opgenomen in de Wet op belasting van rechtsverkeer 1970. Op het gebied van deze belasting bestond eveneens een onderscheid tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Kort samengevat was in beginsel het aantrekken van kapitaal wel en het aantrekken van een lening niet onderworpen aan de heffing van kapitaalsbelasting. Gegeven het feit dat de kapitaalsbelasting is afgeschaft, besteed ik in dit onderzoek geen aandacht aan deze belasting.6
Het onderwerp van dit onderzoek vindt zijn oorsprong in de fiscaalrechtelijke verschillen in behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen.