Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2018/298 m.nt. Rozemond, rov. 2.3.3 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156, rov. 2.3.3.
HR, 28-06-2022, nr. 19/02655
ECLI:NL:HR:2022:962
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2022
- Zaaknummer
19/02655
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:962, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:466
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:4939
ECLI:NL:PHR:2022:466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:962
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen van witwassen en witwassen (art. 420bis.1.b Sr) en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift (art. 225.2 Sr). Bewijsklachten m.b.t. medeplegen van witwassen en witwassen van een gestolen auto en gebruik maken van een valse arbeidsovereenkomst. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/02656 P en 19/02754.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02655
Datum 28 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 mei 2019, nummer 20/000024-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.P.M. Kouwenaar, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2022.
Conclusie 17‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 420bis Sr en art. 225, eerste lid, Sr. Bewijsklacht witwassen. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02655
Zitting 17 mei 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 29 mei 2019 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1 onderdeel A ‘medeplegen van witwassen’ en onderdeel B ‘witwassen’ alsmede 3 ‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’ veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/02815, 19/02754, 19/02656 en 19/02814. In de zaken 19/02754 en 19/02656 zal ik vandaag ook concluderen. In de zaken 19/02815 en 19/02814 is het door het openbaar ministerie ingestelde cassatieberoep op 8 juni 2021 ingetrokken.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft een schriftuur ingediend.
De cassatieschriftuur vermeldt dat het cassatieberoep zich richt tegen de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3. De steller formuleert de klachten niet in de gebruikelijke vorm, als schending van nader aangegeven rechtsregels en/of verzuim van nader omschreven vormen. Volstaan wordt met het formuleren van enkele klachten tegen de bewijsmotivering van de feiten 1 en 3. De vraag kan worden gesteld of de schriftuur aldus een middel in de zin van de wet bevat. Nu duidelijk is waar de klachten zich tegen richten heb ik deze vraag bevestigend beantwoord en de schriftuur in overeenstemming met de kennelijke strekking opgevat als een middel dat de klacht bevat dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 ontoereikend met redenen is omkleed.
Alvorens de deelklachten van dit middel te bespreken, geef ik de bewezenverklaring van beide feiten, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverwegingen weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
6. Het hof heeft onder 1 en 3 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1. hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 maart 2011 te 's-Hertogenbosch en/of Asperen en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of Luxemburg
Onderdeel A
tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten een (personen)auto (merk Mercedes (met Luxemburgs kenteken [kenteken] )), heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die Mercedes was terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dat voorwerp - middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf
en
Onderdeel B:
bovenomschreven voorwerp voorhanden had en van die Mercedes gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3. hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 4 september 2008 te 's-Hertogenbosch en/of Asperen en/of Roermond, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst (tussen [A] te Luxemburg en [verdachte] ), - zijnde de arbeidsovereenkomst een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken hierin dat die arbeidsovereenkomst door verdachte en/of zijn mededader aan/bij de Belastingdienst, Douane Zuid, kantoor Roermond (Kapellerpoort) in een vrijstellingsprocedure is aangeboden/ingediend en bestaande die valsheid hierin dat met voornoemde arbeidsovereenkomst is voorgewend dat er een arbeidsrelatie bestond tussen [verdachte] en [A] , terwijl in werkelijkheid deze arbeidsrelatie (op dat moment) niet bestond;’
7. Het hof heeft aan de bewezenverklaring van beide feiten de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd (met weglating van verwijzingen en voetnoten):
‘1. Het eindproces-verbaal relaas van verbalisanten, op 31 mei 2013 opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdinspecteur, [verbalisant 2] , brigadier en [verbalisant 3] , hoofdinspecteur, politie Oost-Brabant, Afdeling Districtelijke Opsporing, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten (…):
(…)
WITWASSEN ZWARTE MERCEDES, KENTEKEN [kenteken] (LUXEMBURG)
1.1
onderzoek inbeslaggenomen computer [verdachte]
Tijdens de doorzoeking op 24 december 2009 werd in het pand [a-straat 1-2] een computer in beslag genomen. Op deze computer kwam een document voor betreffende een uitspraak op een bezwaarschrift tegen een afwijzende beschikking op een verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door [verdachte] . De uitspraak was gedateerd 4 september 2008 en was gericht aan [betrokkene 1] , [plaats] .
Volgens de feiten genoemd in deze uitspraak heeft [verdachte] verzocht om vrijstelling BPM voor het gebruik van een Mercedes E320D met Luxemburgs kenteken [kenteken] op naam van de Luxemburgse vennootschap [A] [verdachte] verzoekt om vrijstelling omdat hij aangegeven heeft dat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken voor [A] waarbij hij belast zou zijn met de acquisitie van auto’s en leasecontracten voor [A] De belastinginspecteur wijst het verzet af op de volgende gronden:
- Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt dat men vanaf 30-06-2004 het BTW-nummer van [A] heeft ingetrokken omdat zij noch een geldige zetel dan wel een geldige “Handelsgenehmigung” bezat.
- [A] is niet meer economisch actief op het moment van indiensttreding van [verdachte] .
- [A] heeft sedert haar oprichting geen werknemers in dienst gehad.
- De Inspecteur verwijst bovendien in zijn uitspraak naar een arrest van het Hof Den Bosch d.d. 5 juni 2008 voor een soortgelijk geval van een [A] -werknemer waarbij het Hof oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat betrokkene ooit werkelijk als werknemer in dienst in geweest van [A]
1.2
Arrest gerechtshof Den Bosch d.d. 5 juni 2008
Bij de bescheiden genoemd onder paragraaf 1.10 (…) en paragraaf 1.1 is een uitspraak van de Belastingdienst Douane Zuid gevoegd d.d. 4 september 2008 waarin wordt verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch d.d. 5 juni 2008 (…). Deze uitspraak is als bijlage 19 opgenomen in een verweerschrift van de Douane-Zuid dat in beslag genomen is bij de doorzoeking van 26 maart 2010 in het kantoor van [betrokkene 1] .
(…)
1.5
tenaamstelling kenteken [kenteken] (LUX)
Op 20 januari 2010 werd informatie verkregen van het Luxemburgse kenteken [kenteken] . Dit kenteken blijkt op naam te staan van [A] te Luxemburg. Dit betreft een bedrijf van verdachte [betrokkene 1] .
Op naam van [verdachte] en verdachte [betrokkene 1] staan geen voertuigen geregistreerd.
1.6
aantreffen documenten m.b.t. Mercedes met Luxemburgs kenteken [kenteken]
Tijdens de doorzoeking in perceel [a-straat 2] te [plaats] werden een verzekeringsnota van de Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] en een groene kaart van de Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] aangetroffen. Aan de groene kaart was een kattenbelletje bevestigd, kennelijk afkomstig van [betrokkene 1] .
1.7
inbeslagname Mercedes met Luxemburgs kenteken [kenteken]
Op 30 maart 2011 werd de Mercedes met het Luxemburgs kenteken [kenteken] in beslag genomen omdat dit voertuig stond gesignaleerd als ontvreemd. Bij de inbeslagneming spraken de verbalisanten met [betrokkene 2] die aangaf dat de auto al sinds 7 jaar hun eigendom was.
(…)
1.9
verklaring getuige [betrokkene 2]
Op 2 februari 2010 verklaarde [betrokkene 2] onder meer als volgt, dat:
- de auto, een zwarte Mercedes met het Luxemburgs kenteken, [kenteken] van haar is
- [betrokkene 3] deze auto gekocht heeft, maar zij er altijd in reed;
- zij een gezin waren en zij deze auto gebruikte;
- de afgelopen zomer zij voor het eerst de autoverzekering van deze auto betaald heeft;
- de auto verzekerd is via een Luxemburgse verzekeringsmaatschappij;
- de auto op [betrokkene 3] en haar naam staat voor de verzekering;
- het kenteken volgens haar ook op [betrokkene 3] en haar naam staat;
- zij verder alleen de belasting en verzekering voor deze auto betaalt.
1.10
bevindingen met betrekking tot aangetroffen bescheiden op computer verdachte [betrokkene 1]
Op de in beslag genomen computer van verdachte [betrokkene 1] werd een groot aantal bescheiden aangetroffen die betrekking hadden op het voertuig, de Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] en [A] Tevens werden bescheiden aangetroffen die betrekking hadden op een mogelijke dienstbetrekking tussen [A] en verdachte [verdachte] .
(…)
1.11
nader onderzoek inbeslaggenomen bescheiden in verband met dienstverband [A]
Onder de bij [betrokkene 1] in beslag genomen bescheiden (zie paragraaf 1.4) bevinden zich onder andere de volgende stukken:
AACD8608NL.4 Contrat d'emploi, Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A]. en [verdachte] d.d. 1 oktober 2004;
AACD8563.NL.14 Franstalige salarisstrook van [A] voor werknemer [verdachte]over de periode 01-01-2005 tot 31-01-2005;
AACD8563NL15 Verder werd een verkoopfactuur aangetroffen van [A]d.d. 10 december 2004 aan [verdachte] met omschrijving [omschrijving][verdachte] €1.500,- plus 15% MWst € 225,- = € 1.725,-;
AACD8622NL Verweerschrift Douane Zuid d.d. 2 december 2008. Als bijlage 22 bijdit document is correspondentie opgenomen van de Luxemburgsebelastingdienst omtrent [A] In een brief van 12 september2005 wordt aangegeven dat [verdachte] niet werkzaam isgeweest voor [A] of een andere Luxemburgse firma enook geen Luxemburgse belastingkaarten heeft aangevraagd.
Onder de in beslag genomen computerbestanden bevonden zich de volgende documenten met vermelding van bestandsnaam en aanmaakdatum:
Nr. Bestandsnaam Aanmaakdatum
C02 Contrat d’emploi [verdachte] .doc 09-11-2004
Contrat d'emploi, Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] en [verdachte] d.d. 1 oktober 2004 met watermerk "Copie".
C03 contrat d’emploi [verdachte] , gesigneerd.doc 09-11-2004
Contrat d'emploi, getekend exemplaar Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] en [verdachte] d.d. 1 oktober 2004. met een salaris van € 1.300,- per maand. Het bewuste contract is volgens de aanmaakdatum pas op 9 november 2004 aangemaakt. De getekende versie krijgt als datum 1 oktober 2004.
C04 verklaring t.b.v. [verdachte] .doc 07-07-2004 laatst opgeslagen 22-12-2004
Engelstalige verklaring van [A] d.d. 21 december 2004 dat [verdachte] met ingang van 26 oktober 2004 werkzaam is voor [A]
(…)
1.12
rechtshulp Luxemburg dienstbetrekking [verdachte] - verzekering auto
Middels een Rechtshulpverzoek werden op 23 december 2010 gegevens verstrekt door de Luxemburgse autoriteiten. (De stukken werden door het onderzoeksteam ontvangen op 24 februari 2011)
Doorzoeking kantoor accountant [B] en verhoor [betrokkene 4] d.d. 11 november 2010
Bij een doorzoeking bij de accountant van [A] op 11 november 2010 werden diverse stukken in beslag genomen omtrent een dienstverband van [verdachte] met [A] De betreffende accountant was [B] , gevestigd aan de [b-straat 1] te [plaats] die vertegenwoordigd werd door [betrokkene 4] .
[betrokkene 4] verklaarde op 11 november 2010 dat hij in opdracht van [betrokkene 1] salarisstroken voor [verdachte] heeft opgemaakt voor salarisbetalingen van [A] over de maanden januari 2005 tot en met augustus 2005 maar dat er voor deze salarissen nooit betalingen zijn opgenomen in de boekhouding van [A] (noot verbalisanten: voor de jaren 2004 en/of 2005 zijn door verdachte [verdachte] ook geen salarisinkomsten van [A] aangegeven voor de inkomstenbelasting).
Betreffende het voertuig [kenteken] zat er geen enkel document in de boekhouding van [A] (Noot verbalisanten: voor het gebruik van het voertuig door [verdachte] en/of [betrokkene 2] werden dus geen huurcontracten, leasecontracten, facturen voor jaarlijkse vergoeding, aankoop-en verkoopfactuur voertuig, en facturen voor belasting, onderhoudskosten en verzekeringskosten aangetroffen. Het voertuig [kenteken] bleek over de periode van 12 oktober 2004 tot 12 oktober 2011 wel verzekerd te zijn bij een Luxemburgse maatschappij op naam van [A] , zie hierna).
Verzekeringskantoor [C]
Op 2 november 2010 werd bij [C] , [c-straat 1] te [plaats] de huiszoeking betekend waarna de onderneming op 8 november 2010 stukken heeft uitgeleverd. Uit de stukken blijkt dat de naam [verdachte] of [betrokkene 2] niet voorkomt in de administratie van [C] In de administratie komen de volgende nota’s voor m.b.t. het voertuig [kenteken] :
Datum NotaVerzekeringsperiode Totaal-premiebedrag
19-10-2004 12-10-2004 tot 12-10-2005 € 3.203,93
22-02-2005 12-10-2004 tot 12-10-2005 € 1.637.30 (credit)
€ 1.566,63
06-09-2005 12-10-2005 tot 12-10-2006 € 1.355,12
05-09-2006 12-10-2006 tot 12-10-2007 € 1.355,12
04-09-2007 12-10-2007 tot 12-10-2008 € 1.355,12
03-09-2008 12-10-2008 tot 12-10-2009 € 1.355,12
04-09-2009 12-10-2009 tot 12-10-2010 € 1.355,12
03-09-2010 12-10-2009 tot 12-10-2011 € 1.355,12
(…)
De premiebetalingen voor deze nota’s zijn slechts gedeeltelijk te volgen en geven het volgende beeld:
Betaaldatumbetaalwijze betaalde bedrag
26-10-2004 contant € 2.000,00
27-12-2005 bankoverboeking [D] B.V. € 1.355,12
15-01-2007 verrekening € 1.355,12
29-10-2007 bankoverboeking [betrokkene 1] € 1.236,41
29-10-2007 verrekening € 118,71
20-10-2008 bankoverboeking [betrokkene 1] € 1.355,12
26-10-2009 bankoverboeking [betrokkene 1] € 1.355,12
De betaling van 27-12-2005 werd gedaan via een ABN-AMRO-rekening op naam van [D] B.V.
De betaling van 29-10-2007 is gedaan vanaf de privérekening van [betrokkene 1] bij de Deutsche Bank, Konto-nr. [… ] (…)
2. Proces-verbaal van verdenking (…), opgemaakt op 24 oktober 2011 door [verbalisant 3] en [betrokkene 5] (…), voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
(…)
HKS-gegevens [verdachte]
Blijkens gegeven van het Herkenningssysteem (HKS) van de politieregio Brabant-Noord blijkt dat genoemde [verdachte] geregistreerd staat als veelpleger en hij vele antecedenten heeft op het gebied van vermogensdelicten, van de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet.
Antecedenten 1/32 waaronder de volgende:
30-12-09 V PL2110:HKS:09:99999 1 OPIUMW10.A 1/1
2 OPIUMW2.C VO 1/2
17-06-09 A PL21 MT:HKS:09:53398 1 FEFW12.1.A WED1A.1 1/2
11 -06-08 A PL2116:HKS:07:19957 1 SR416.1.A SR416.1.B 1/4
02-09-06 H PL2176:2 :06:21184 1 WV8.2.A L48 TRANS 1/2
01-09-03 H PL2110:HKS:03:16917 1 SR267.2 1/1
03-07-03 A PL2042:999:03:8454 1 1 SR310 OPIUMW 1/2
(…)
MIB-gegevens [verdachte]
Blijkens de gegevens van het politiesysteem MIB wordt de verdachte [verdachte] ook nog genoemd in diverse processen waarbij betrokkenheid bij andere strafbare feiten blijkt waaronder de volgende:
Pleegperiode Rol Incident Pleegplaats
16-05-2009 betrokkene bezit softdrugs (lijst 2) [a-straat 3] [plaats]
29-10-2007 verdachte diefstal inbraak [d-straat]
03-07-2003 verdachte softdrugs [e-straat 1] [plaats]
20-05-2003 verdachte softdrugs [f-straat 1]
23-08-2002 betrokkene softdrugs [g-straat 1] [plaats]
2. Bijlage 8, proces-verbaal van uitlevering gegevens ex artikel 126 ND/UD Wetboek van Strafvordering door de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch, (…)
(…)
Legaal inkomen [verdachte]
Uit via een vordering 126nd WvSv ontvangen gegevens van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch blijkt dat verdachte [verdachte] in de jaren 2004 t/m 2007 de volgende looninkomsten heeft genoten:
Loongegevens 2004 2005 2006 2007
WWB (uitk. Gern. [plaats] ) 6.773 99 - -
Loon [E] BV 982 1.834 1.720
Af: loonheffinq 448- 403- 615- 577-
Totaalloongegevens(netto) 6.325 678 1.219 1.143
Uit deze belastinggegevens bleek verder dat [verdachte] over de volgende bank- en/of spaarrekeningen beschikte:
Gegevens banksaldi 01-01-2005 01-01-2006 01-01-2007 01-01-2008 01-01-2009
48.68.53.659 ABN-AMRO - - 0 1.901 2.420
Totaal banksaldi 0 0 0 1.901 2.420
Uit de belastinggegevens bleek ook dat [verdachte] nog geen aangiften inkomstenbelasting gedaan heeft over de jaren 2008 en 2009. [verdachte] heeft wel aangiften omzetbelasting gedaan voor de activiteiten met zijn vanaf 1 januari 2008 gedreven eenmanszaak [E] . Daarbij zijn totale omzetten excl. omzetbelasting aangegeven van € 34.481,- (2008) en € 18.589,- (2009). De omzetbedragen betreffen zowel verkopen tegen het hoge OB-tarief (19%) als tegen het lage OB-tarief (6%). De omzetverhoudingen hoog (19%)-laag(6%) liggen in 2008 en 2009 resp. op 61,50% tot 38,50% en 43,96% tot 56,04%. Bij deze aangiften wordt ook voorbelasting teruggevraagd in verband met gedane inkopen, kosten en investeringen. Van deze voorbelasting (2008: €3.946,- en 2009: €8.459,-) kan niet worden vastgesteld of deze betrekking hebben op inkopen tegen het lage of hoge OB-tarief.
Indien ervan uitgegaan wordt dat de voorbelasting op de inkopen in dezelfde verhouding staat als de verhouding tussen de omzet hoog tarief en omzet laag tarief, zou dit betekenen dat de inkopen voor 2008 en 2009 berekend kunnen worden op respectievelijk € 38.101,- (2008) en € 98.575,-. Op basis hiervan kan geconstateerd worden dat de gedane inkopen/kosten hoger zijn dan de behaalde omzetten. Zie onderstaand overzicht:
2008 2009
Omzet eenmanszaak (excl. BTW) 34.481 18.589
Af: inkopen berekend o.b.v. voorbelasting* 38.101* 98.575*
3.620- 79.986-
3. Uitspraak van de Belastingdienst van 4 september 2008 op het bezwaarschrift (…), zakelijk weergegeven:
(…)
Geachte [betrokkene 1] ,
Op 17 maart 2005 ontving ik uw brief d.d. 14 maart 2005, waarin u namens [verdachte] bezwaar maakt tegen de afwijzende beschikking op diens verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM).
In verband met de samenhang van deze zaak met een beroepszaak met betrekking tot een andere werknemer van [A] , in welke zaak u eveneens als gemachtigde optreedt, hebben wij in juni 2006 afgesproken om de verdere behandeling van dit bezwaar aan te houden in afwachting van de laatste, onherroepelijke, uitspraak van de hoogste nationale rechterlijke instantie (eventueel na een prejudiciële verwijzing) in genoemde beroepszaak.
Tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 5 juni 2008 inzake nr. 06/00212 heeft u volgens mijn informatie geen cassatieberoep aangetekend zodat deze onherroepelijk is geworden. Dat betekent dat ik uitspraak op bezwaar kan gaan doen met inachtneming van deze uitspraak.
Feiten
[verdachte] heeft verzocht om te worden vrijgesteld van betaling van BPM voor een personenauto van het merk Mercedes, type E320D, met het Luxemburgse kenteken [kenteken] , in verband met het feit dat hij heeft aangegeven dat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken bij een in Luxemburg gevestigde onderneming, genaamd [A]
(…)
Beoordeling
Uit de bestreden beschikking blijkt dat wel de gevraagde aankoopfactuur maar niet de verklaring van de Luxemburgse belastingdienst werd overgelegd. Of dit leidt tot het door u genoemde “volledig verzuim” van de zijde van belanghebbende is minder relevant. Van belang is vooral dat de beide bescheiden zijn opgevraagd ten behoeve van de beoordeling van het verzoek om vrijstelling op grond
(…)
van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM.
[verdachte] is naar eigen zeggen sinds eind oktober 2004 als vertegenwoordiger, belast met de acquisitie van auto’s en leasecontracten, werkzaam bij de in Luxemburg gevestigde leasemaatschappij en autohandel genaamd [A] Uit informatie die de Luxemburgse belastingautoriteiten hebben verstrekt, blijkt dat sedert 30 juni 2004 het BTW-nummer van de firma [A] is ingetrokken, omdat zij noch over een geldige zetel noch over een geldige “Handelsgenehmigung” beschikte. [A] is niet meer economisch actief op het moment van de beweerde indiensttreding van [verdachte] . Tevens merken de Luxemburgse autoriteiten op dat de firma sedert haar oprichting geen werknemers in dienst heeft gehad. [verdachte] kan dus geen werknemer van [A] zijn.
[verdachte] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk in dienst is bij een in Luxemburg gevestigde onderneming. Alleen al daarom kan hij niet in aanmerking komen voor de vrijstelling op grond van artikel 2.
Ook het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft op 5 juni 2008 inzake nr. 06/00212 in een vergelijkbaar geval geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkene ooit werkelijk als werknemer in dienst is geweest van [A] , onder verwijzing naar onder meer de vermelding dat deze firma nimmer werknemers heeft gehad. Conform dit oordeel verklaar ik het bezwaar van [verdachte] ongegrond.
Uitspraak
Ik verklaar het bezwaar ongegrond
3. Bijlage 19: uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch Sector belastingrecht van 9 mei 2006 bij bijlage 13, bescheid AACD8622NL, zakelijk weergegeven:
(…)
2.3
Bij het onder 2.2 vermelde formulier is als bijlage onder meer een door de belanghebbende en [A] ondertekend stuk gevoegd volgens hetwelk tussen hen met ingang van 1 augustus 2004 een arbeidsovereenkomst is gesloten. Volgens dit stuk bedraagt het basissalaris van de belanghebbende “€ 1.200,- (EURO mille deux cent cinquante)’’ bruto per. maand.
2.4.
Bij het onder 2.2 vermelde formulier is voorts als bijlage onder meer een namens [A] opgestelde schriftelijke verklaring van 31 augustus 2004 gevoegd, welke, voor zover te dezen relevant, luidt als volgt:
"This is to certify that Mr. ... of... is employed as a salesman by our company as of August 1st, 2004, his task primarily being the acquisition of sales contracts of both car and lease agreements in Belgium and Germany, although sales activities in the Netherlands should not be excluded.
Mr (Hof: kennelijk is bedoeld de belanghebbende) has been given the use of a ‘Mercedes Benz SLK200, with the (Luxemburg) license plates nr......
Although the above mentioned vehicle mainly serves the purpose of Mr. ...’s commercial activities on our behalf, private use is also allowed and does not incur private expense, other than petrol on longer distances. The same applies for Mr. ...’s family members.”.
2.7.
Op 21 september 2005 heeft de Nederlandse belastingadministratie met betrekking tot [A] van de Luxemburgse belastingadministratie onder meer de volgende informatie ontvangen:
“ Die Gesellschaft (Hof: [A] ) hatte vom 7.1.2004 bis zum 30.6.2004. eine gültige Mehrwertsteuernummer. [A] wurde am 30.6.2004 die Mwstnunmer entzogen da sie in Luxemburg weder über einen gültigen Sitz noch über eine gültige Handelsgenehmigung verfügt. Der Umsatz für das Jahr 2004 wurde von Amts wegen geschätzt. Die aktuelle Steuerschuld
(…)
(ohne die Schätzung für das Jahr 2005) beträgt 35.941,65.- €.
Die Gesellschaft hatte seit ihrer Gründung zu keinem Zeitpunkt Beschäftigte. Weder ... noch ... waren je bei der [A] angemeldet. ... hatten lediglich eine luxemburgische Steuerkarte angefragt, waren jedoch noch nie bei einer luxemburgischen Firma beschäftigt, somit auch nicht bei der [A] “.
2.8.
In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2004 heeft de belanghebbende geen inkomsten uit een buitenlandse dienstbetrekking aangegeven.
(…)
4.2.
Het Hof stelt voorop, dat op de belanghebbende de last rust te bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 14 van de Wet BPM juncto artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de belanghebbende, gelet op hetgeen onder 2.7 en 2.8 is vermeld, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk
(…)gemaakt dat hij ooit werkelijk als werknemer in dienst is geweest van [A] . Veeleer acht het Hof aannemelijk dat de onder 2.3 en 2.4 bedoelde stukken uitsluitend zijn vervaardigd teneinde de belanghebbende in staat te stellen in Nederland gebruik te maken van een (dure) personenauto waarop geen BPM rust.
4. Bijlage 15, tenaamstelling Luxemburgs kenteken [kenteken] , (…) zakelijk weergegeven:
(…)
Transport 1 Rechtspersonen 1
Vraag Tenaamstelling kenteken
Type Personenauto
Kenteken [kenteken]
Chassisnr [… ]
Merk Mercedes-Benz
Serie E320
Kleur Zwart
Antwoord:
Rechtspersonen 1
Naam [A]
Adres [h-straat 1]
[postcode]
Vestigingsplaats [plaats]
Land vestiging [plaats]
5. Bijlage 16, verzekeringsnota/groene kaart, (…), zakelijk weergegeven:
(…)
Bijgaande notitie van [betrokkene 1] bij het toesturen van de groene kaart aan [verdachte] :
"Hoi ‘lekker ding’,
Alles ok bij je?
Bijgaand nog je groene kaart, met mijn excuses voor de vertraagde toezending.
Groetjes [betrokkene 1] .”
(…)
1. Carte internationale d’assurance automobile
2. Émise sous l’autorité du bureau luxembourgeois des assureurs contre les accidents d’automobile.
3. Valable: du 12-10-09 au 12-10-10
5. No du châssis ou moteur; [kenteken]
6. Catégorie et marque du véhicule: Mercedes
7. Nom et adresse du souscripteur du contrat d’assurance (oú de l’utilisateur du véhicule):
[A]
[h-straat 1]
[plaats]
6. Bijlage 17, kennisgeving van inbeslagneming (…) en mutatie rapport (…)
(…)
Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv)
Inbeslagneming
Plaats 's-Hertogenbosch
Datum woensdag 30 maart 2011
Omstandigheden Aantreffen signaleerbaar voertuig
Grondslag Dient als bewijs
Reden Voertuig staat als gestolen/ontvreemd gesignaleerd voor Luxemburg
Houder
Achternaam [betrokkene 2]
Voornamen [betrokkene 2]
Beslag
Onder de houder.
Voorwerpnummer [… ]
Uniek goednummer [… ]
Voertuig merk/type Personenauto Mercedes 211/E320
Kleur Zwart
Land Luxemburg
Kenteken [kenteken]
Eigenaar
Naam [A]
Adres [h-straat 1]
Plaats [plaats]
Land Luxemburg
(…)
Mutatie rapport opmaak datum woensdag 30 maart 2011 (document 633B)
(…)
Vandaag op 30-03-11 reden wij rapportanten over de Klarinet te ‘-Hertogenbosch. Aldaar troffen wij bovengenoemd voertuig. Ons rapportanten is bekend dat dit voertuig al een lange tijd hier staat geparkeerd. Op navragen bij de meldkamer, infodesk en N-Sis bleek na lang onderzoek het volgende:
Het voertuig stond als gestolen gesignaleerd. De aangever is woonachtig op liet adres [i-straat 1] . Het voertuig zou vanuit Luxemburg gesignaleerd zijn.
Wij rapportanten zijn ter plekke gegaan op het adres [i-straat 1] . Aldaar spraken wij [betrokkene 2] . Deze gaf aan dat de auto al sinds 7 jaar hun eigendom is. [betrokkene 2] gaf aan dat haar ex-man ( [betrokkene 3] ) het voertuig in Luxenburg zou huren/leasen. [betrokkene 3] zou vervolgens op dit moment alweer 1 jaar gedetineerd zijn. [betrokkene 2] gaf aan dat zij niet wist dat er iets mis was met het voertuig en dat zij iedere maand haar verzekeringen en dergelijke betaalt.
7. Bijlage 19, een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] , (…), zakelijk weergegeven:
(…)
Op dinsdag 2 februari 2010 hoorde ik in de woning [i-straat 1] te ’s-Hertogenbosch als getuige:
Achternaam [betrokkene 2]
Voornamen [betrokkene 2]
De getuige verklaarde:
“De auto, een zwarte Mercedes met het Luxemburgse kenteken [kenteken] , is van mij. [betrokkene 3] heeft deze auto gekocht, maar ik reed er altijd in. Wij waren een gezin en ik gebruikte deze auto. De afgelopen zomer heb ik voor het eerst de autoverzekering van deze auto betaald. De auto is verzekerd via een Luxemburgse verzekeringsmaatschappij. Ik betaal verder alleen de belasting en verzekering voor deze auto.“
8. Bijlage 20, proces-verbaal van bevindingen van inbeslagname bescheiden/computerbestanden [j-straat 1] , te [plaats] , (…) zakelijk weergegeven:
(…)
Oprichtingsakte [A] .
“ [A] ”
Gesellschaft mit beschränkter Haftung
[plaats] (hof: de Duits-Letzeburgse naam voor [plaats] ), [h-straat 1] .
Nummer
Gesellschaftsgründung vom 7. Januar 2004
Sind erschienen:
1. [F ] Holding, [betrokkene 4]
2. Herr [betrokkene 1] .
(…)
1. Der Gesellschaftssitz befindet sich in [plaats] , [h-straat 1] .
2. Zum Geschäftsführer wird ernannt:
Herr [betrokkene 1] .
Der Geschäftsführer hat die weitestgehenden Befugnisse, um die Gesellschaft durch seine alleinige Unterschrift zu verpflichten.
(…)
Franse arbeidsovereenkomst
Contrat d’emploi
[verdachte] ,
ci-après dénommé Employé, d’une part
et
a. [A]
Ci-après dénommée l’Employeur d’autre part
Il a été convenu ce qui suit:
1. A partir du 26 Octobre 2004 l’Employé est engagé par l’Employer en qualitée d’employé privé.
3. La salarie de base mensuel brut à partir de la date d'entrée en fonction est fixé à € 1.300,- (EURO mille deux cent cinquante).
(…)
Fait à Luxembourg, 1e, 1e 1er Octobre de 2004.
(…)
Factuur auto d.d. 8 okt 2004 op naam van [A]
t.a.v. [betrokkene 1]
[h-straat 1]
[plaats]
Faktuur
Faktuurnr: 20293
Datum 8-okt-2004
Klantnr. [… ]
Opdr. nr 201928/00
Uw btw nr LU [… ]
Hierbij belasten wij uw rekening inzake:
Type E320 CDI Avantgarde
Chassisnr. WDB.211026.1A682160
Generaal Totaal : 45.000,88
9. Een rapport Rechtshulpverzoek d.d. 23 december 2010 van de Dienst Gerechtelijke Politie, Sectie Internationale Rechtshulp van het Groothertogdom Luxemburg, (…), zakelijk weergegeven:
(…)
Op 11 november 2010 is de beschikking van huiszoeking en inbeslagneming betekend en uitgevoerd op het adres van de vennootschap [B] , [plaats] , [k-straat 1] .
Opmerking:
De bestuurder-gevolmachtigde van [B] , te weten [betrokkene 4] , deelde ons mee dat hij slechts weinig contact heeft gehad met [betrokkene 1] en/of zijn vennootschap [A] .
In deze context wenste [betrokkene 4] te verduidelijken dat hij de samenwerking en de relaties met de vennootschap [A] en [betrokkene 1] heeft verbroken in 2005, na problemen van laatstgenoemde met de Administratie voor Registratie en Staatsdomeinen [AED] (er zou een geschil geweest zijn tussen de AED en [betrokkene 1] over activiteiten van laatstgenoemde) waarvoor [betrokkene 1] een gezichtspunt verdedigde dat [B] niet deelde.
Desgevraagd zei [betrokkene 4] de persoon [verdachte] en/of [betrokkene 2] niet te kennen en hij heeft alleen contact gehad met [betrokkene 1] voor wie hij de vennootschap [A] heeft opgericht, via de holding [F ] HOLDING. Deze vennootschap is niet direct verbonden met de economische begunstigde maar werd gebruikt voor de oprichting van de vennootschap die op het adres was gedomicilieerd.
(…)
Betreffende punt 3 van de beschikking heeft [betrokkene 4] ons een dossier overhandigd, getiteld 'Salarissen [A] ', met daarin verschillende stukken met informatie over de relaties tussen [verdachte] en [A] , met name arbeidsovereenkomsten, salarisstrookjes, handgeschreven aantekeningen, geprinte mails.
Betreffende de salarisstrookjes verduidelijkt [betrokkene 4] dat [B] deze salarisstrookjes heeft opgesteld op naam van [verdachte] en van [betrokkene 6] , voor de maanden januari 2005 tot en met augustus 2005 in opdracht van [betrokkene 1] , maar
er zijn nooit betalingen opgenomen in de boeken voor deze salarissen.
[betrokkene 4] kan het bestaan van een of ander stuk met betrekking tot directe transacties tussen [A] en [verdachte] en/ [betrokkene 2] niet aantonen.
Betreffende het voertuig [kenteken] , genoemd in het rechtshulpverzoek, was er geen enkele document in de boekhouding en/of in de dossiers getiteld '[A]' en 'MKN'.
10. Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel voor centraal Gelderland, (…), zakelijk weergegeven:
(…)
Op 10-01-2003 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 10-01-2003.
Op 10-01-2003 is de inschrijving wegens opheffing van de onderneming ambtshalve doorgehaald. Laatstelijk stond ingeschreven:
Rechtspersoon:
Rechtsvorm: Besloten vennootschap
Naam: [D](Amsterdam) B.V
Ontbinding, reden ontbinding: 10-01-2003 Ontbinding door de kamer van koophandel
Einde rechtspersoon: 10-01-2003
(…)
Naam: [betrokkene 7] / 3
Geboortedatum en -plaats: [geboortedatum] 1975, [geboorteplaats]
Adres: [j-straat 1] , [plaats]
Infunctietreding 24-07-1995
Titel: Directrice
Bevoegdheid: Alleen/zelfstandig bevoegd
Uit functie: 30-09-2001
11. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 1] , d.d. 14 mei 2012, (…), op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [betrokkene 5] , (…), zakelijk weergegeven:
(…)
Ik heb (het hof begrijpt: [A] ) opgericht namens onder andere [verdachte] ; hij was er een van. Ik was de oprichter en [verdachte] had geen inbreng.Ik doe alles in b.v. vorm. [verdachte] en [betrokkene 6] werden geen aandeelhouders en ook geen directeur. Ik ging werken als rechtspersoon Vanance SARL, [betrokkene 6] en [verdachte] zouden voor eigen rekening werken.
[verdachte] en [betrokkene 6] kende ik in verband met een justitiële zaak in 1996. Ik werd aan hen gelinkt, ten onrechte, in verband met een criminele organisatie die zich bezighield met omkatten.
Uit dien hoofde ken ik de naam [verdachte] en van Frans [betrokkene 6] uit [plaats] zonder hem ooit te hebben ontmoet.
12. De verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 mei 2019, zakelijk weergegeven:
“Ik ken [verdachte] nu ongeveer vanaf 2002/2003. Hij was betrokken in een andere strafzaak waarin ook mijn naam werd genoemd. Ik heb deze strafzaak vervolgens gevolgd.”’
8. Het hof heeft de volgende bewijsoverwegingen geformuleerd:
‘Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 3 vrijspraakverweren gevoerd. Omdat beide feiten met elkaar samenhangen zal het hof de betreffende verweren hierna gezamenlijk bespreken. Daaraan voorafgaande zal het hof ten aanzien van beide feiten de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden weergeven.
Feiten 1 en 3
Medeverdachte [betrokkene 1] was ingeschreven en feitelijke bestuurder van de Luxemburgse rechtspersoon [A] (hof: verder te noemen [A] ).
Op 14 oktober 2004 is een personenauto van het merk Mercedes en met het Luxemburgse kenteken [kenteken] (hof: hierna telkens te noemen: de auto) gefactureerd op naam van [A] te Luxemburg voor een bedrag van € 45.000,-.
Het kenteken van de auto heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode geregistreerd gestaan op naam van [A] .
Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt dat op 30 juni 2004 het BTW-nummer van [A] werd ingetrokken omdat deze niet over een geldige zetel en een geldige “Handelgenehmigung” beschikte. Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt verder dat [A] sinds de oprichting geen werknemers in dienst heeft gehad.
Bij doorzoeking in de woning van [betrokkene 1] zijn aangetroffen:
- een Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [A] en verdachte d.d. 1 oktober 2004; deze arbeidsovereenkomst vermeldt dat verdachte vanaf 26 oktober 2004 in loondienst is bij [A] tegen een salaris van € 1.300,- per maand en is door verdachte als werknemer en [betrokkene 1] als werkgever ondertekend;
- een factuur van [A] aan verdachte betrekking hebbende op de auto ten bedrage van € 1.500,- en als omschrijving “An Jahresbeitrag”
- een Engelstalige verklaring van [A] d.d. 21 december 2004 dat verdachte met ingang van 26 oktober 2004 werkzaam is voor [A] .
De accountant van [A] heeft verklaard dat hij in opdracht van [betrokkene 1] salarisstroken voor verdachte heeft opgemaakt voor salarisbetalingen door [A] maar dat er voor deze salarissen nooit bedragen zijn opgenomen in de boekhouding van [A] .
In de administratie van [A] is geen enkel document aangetroffen dat betrekking heeft op het gebruik van de auto door verdachte: geen huurcontracten, geen leasecontracten en geen facturen voor jaarlijkse vergoeding.
Verdachte heeft nooit arbeidsinkomsten van [A] aangegeven voor de inkomstenbelasting in Nederland.
Blijkens mededeling van de Luxemburgse autoriteiten is verdachte nooit in dienst is geweest bij [A] en heeft hij ook geen vergunning/toestemming gehad om te werken voor een Luxemburgs bedrijf. Ook overigens blijkt niet dat verdachte in de tenlastegelegde periode voor een Luxemburgs bedrijf heeft gewerkt.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn documenten aangetroffen met een verzoek van verdachte om vrijstelling van BPM voor het gebruik van de auto. Verdachte verzoekt om vrijstelling omdat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken voor [A] .
De belastinginspecteur wijst het verzoek af.
[betrokkene 1] heeft een brief – met datum 14 maart 2005 – gezonden aan de belastingdienst waarin hij bezwaar maakt tegen de afwijzende beschikking op het verzoek van verdachte.
Uit documenten blijkt dat de verzekeringspremies voor de auto zowel contant zijn betaald als door middel van bankoverboekingen van [betrokkene 1] in privé en van een aan [betrokkene 1] gelieerde rechtspersoon [D] B.V.
Op 30 maart 2011 is de auto onder [betrokkene 2] , de ex-partner van verdachte, in beslag genomen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij deze auto al zeven jaren gebruikte. Eveneens heeft zij verklaard dat ze een gezin vormde (hof: met verdachte), dat zij altijd in de Mercedes heeft gereden en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat verdachte deze auto had gekocht, dat die Mercedes via een Luxemburgse maatschappij was verzekerd en dat zij eerst vanaf maart 2012 de verzekeringspremie en de belasting voor de auto is gaan betalen.
Uit inkomensgegevens van verdachte blijkt dat hij over onvoldoende inkomen en/of vermogen heeft beschikt om een dergelijke grote uitgave voor de aanschaf van deze auto te kunnen doen.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij verdachte heeft leren kennen in het kader van een strafzaak die midden jaren ’90 diende, waarin hij aanvankelijk ook betrokken is geweest en dat hij daarna verdachte is blijven “volgen”.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat deze op 6 mei 1997 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is veroordeeld tot 4 jaren gevangenisstraf voor ‘de deelneming aan een criminele organisatie’. Uit politiegegevens volgt verder dat verdachte betrokken is geweest bij diverse Opiumwetdelicten en vermogensdelicten in de periode vanaf 2002 tot en met 2009 en dat hij als veelpleger geregistreerd stond.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde – kort gezegd het gebruik maken van een valse arbeidsovereenkomst – dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte naar zijn weten daadwerkelijk voor [A] heeft gewerkt en dus niet wist van de valsheid van het geschrift en verder dit geschrift niet heeft gebruikt in het kader van een vrijstellingsprocedure en evenmin wetenschap heeft gehad van het gebruik ervan in de betreffende procedure.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt:
Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt –voor zover voor beoordeling van dit standpunt van belang – van het navolgende:
• het BTW-nummer van [A] is per 30 juni 2004 ingetrokken omdat zij niet over een geldige zetel of geldige “Handelgenehmigung” kon beschikken en niet meer economisch actief was;
• [A] heeft sinds de oprichting geen werknemers in dienst gehad;
• verdachte heeft bij zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2004 tot en met 2007 niet vermeld inkomsten uit dienstbetrekking bij [A] te hebben gehad;
• van loonbetalingen aan verdachte is niet gebleken.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat van het bestaan van een arbeidsrelatie tussen [A] en verdachte niet is gebleken en dat de tussen [A] en verdachte daaromtrent opgemaakte arbeidsovereenkomst vals is. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Voor zover de verdediging nog heeft aangevoerd dat [A] ondanks de intrekking van het BTW-nummer economisch actief is geweest en werknemers in dienst heeft gehad, is dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Ook de stelling van de verdediging dat, in weerwil van de verklaring van de accountant van [A] , (contante) salarisbetalingen door [A] aan verdachte zijn gedaan wordt vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing verworpen.
Gelet op het vorenstaande wordt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging ten aanzien van feit 3 in al zijn onderdelen verworpen.
Deze arbeidsovereenkomst heeft verdachte vervolgens gebruikt in een vrijstellingsprocedure, waarbij –nadat daarop afwijzend was beslist – door [betrokkene 1] beroep is ingesteld.
Gelet op de intensiteit van samenwerking tussen [betrokkene 1] en verdachte ter zake dit feit is naar het oordeel van het hof eveneens medeplegen bewezen.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de auto niet van enig misdrijf afkomstig is en verdachte voor zover dat anders is geweest daarvan geen wetenschap heeft gehad.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Toetsingskader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (hof: witwassen) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof stelt in het licht van deze vooropstelling – puntsgewijs – op basis van de hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 3 weergegeven feiten en omstandigheden het navolgende vast:
• de auto is gefactureerd en te naam gesteld van een aan [betrokkene 1] gelieerd Luxemburgs bedrijf [A] dat op dat moment niet meer economisch actief was;
• de vrouw van verdachte heeft gebruik gemaakt van deze auto; voor het gebruik van die auto door de vrouw van verdachte is geen economische grondslag gevonden;
• de verzekeringspremies en andere vaste lasten van de auto zijn door [betrokkene 1] in privé dan wel door een aan [betrokkene 1] gelieerd bedrijf ( [D] B.V.) betaald;
• verdachte beschikte niet over het (legale) inkomen en (legale) vermogen om een dergelijke auto te kunnen kopen;
• verdachte werd in 1997 veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie tot een langdurige gevangenisstraf.
Ten aanzien van het voorlaatste gedachtebolletje overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat de ten laste gelegde Mercedes behoort tot het luxere segment.
Aanvullend overweegt het hof dat hiervoor ten aanzien van feit 3 is vastgesteld dat door [betrokkene 1] , namens [A] , en verdachte valselijk een arbeidsovereenkomst is opgemaakt waarbij in strijd met de werkelijkheid is voorgewend dat verdachte in loondienst bij [A] was.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Gelet daarop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waarom vorenstaande constructie via een Luxemburgs bedrijf is opgezet.
Nu deze verklaring is uitgebleven is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde auto middellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat [betrokkene 1] en verdachte dat wisten.
Door de aankoop van de auto te laten registreren op naam van [A] , een valse arbeidsovereenkomst op te laten maken tussen [A] en verdachte en de verzekeringspremie als ook andere vaste lasten voor die auto onder meer door [betrokkene 1] dan wel via een andere aan [betrokkene 1] gelieerde rechtspersoon te laten betalen, heeft [betrokkene 1] tezamen en in vereniging met verdachte verborgen/verhuld wie de rechthebbende op deze auto was. Bovendien had verdachte deze auto voorhanden en in gebruik.
Gelet hierop verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van.de verdediging in al zijn onderdelen.’
Bespreking van het middel
9. De steller van het middel klaagt in de eerste plaats over ’s hofs oordeel dat het openbaar ministerie feiten en omstandigheden heeft aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. De door het hof hieraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zouden die aanname niet kunnen dragen. En het hof zou de verdachte ten onrechte tegenwerpen dat hij geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven waaruit volgt dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig. Zonder toelichting zou niet begrijpelijk zijn waarom de verdachte met betrekking tot de auto een verklaring zou moeten geven.
10. Het hof heeft vastgesteld dat de auto, een Mercedes, op 14 oktober 2004 is gefactureerd (voor een bedrag van € 45.000) en op naam is gesteld van een aan [betrokkene 1] gelieerd Luxemburgs bedrijf [A] (verder: [A] ), dat op dat moment niet meer economisch actief was. De vrouw van de verdachte heeft gebruik gemaakt van deze auto. Voor het gebruik van de auto door de vrouw van de verdachte is geen economische grondslag gevonden. De verzekeringspremies en andere vaste lasten van de auto zijn door [betrokkene 1] in privé dan wel door een aan [betrokkene 1] gelieerd bedrijf ( [D] B.V.) betaald. De verdachte beschikte niet over het (legale) inkomen en (legale) vermogen om een dergelijke auto, die behoort tot het luxere segment, te kunnen kopen. De verdachte werd in 1997 veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens deelneming aan een criminele organisatie. Uit politiegegevens volgt verder dat de verdachte betrokken is geweest bij diverse Opiumwetdelicten en vermogensdelicten in de periode vanaf 2002 tot en met 2009 en dat hij als veelpleger geregistreerd stond. Door [betrokkene 1] , namens [A] , en de verdachte is valselijk een arbeidsovereenkomst opgemaakt waarin in strijd met de werkelijkheid is voorgewend dat de verdachte in loondienst was bij [A] . De accountant van [A] heeft verklaard dat hij in opdracht van [betrokkene 1] salarisstroken voor de verdachte heeft opgemaakt voor salarisbetalingen door [A] maar dat voor deze salarissen nooit bedragen zijn opgenomen in de boekhouding van [A] . Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn documenten aangetroffen met een verzoek van de verdachte om vrijstelling van BPM voor het gebruik van de auto omdat hij met ingang van 26 oktober 2004 voor [A] zou zijn gaan werken.
11. Naar het mij voorkomt heeft het hof kunnen oordelen dat de weergegeven feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.1.Ik betrek daarbij in het bijzonder dat [A] op het moment van aanschaf van de auto niet meer economisch actief was, dat door [betrokkene 1] en de verdachte valselijk een arbeidsovereenkomst is opgemaakt waarin in strijd met de waarheid is voorgewend dat verdachte in dienst was van [A] , dat de vrouw van de verdachte de auto gebruikte en dat de verdachte niet over het legaal inkomen of vermogen beschikte om deze auto te kunnen kopen terwijl uit documentatie en politiegegevens wel aanwijzingen volgen van criminele activiteiten die illegaal vermogen kunnen hebben gecreëerd.
12. De steller van het middel klaagt ook op andere grond over (de motivering van) ’s hofs oordeel dat de auto afkomstig is uit enig misdrijf. De weergegeven feiten en omstandigheden zouden zonder nadere motivering niet meebrengen dat de auto van enig misdrijf afkomstig is, zeker nu aan ’s hofs oordeel niet ten grondslag is gelegd dat de verdachte betrokken is geweest bij de aankoop van de auto.
13. Het hof heeft gelet op het vermoeden van witwassen en bij het uitblijven van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de zijde van verdachte waarom de constructie met [A] is opgezet, geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat de Mercedes ‘middellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat [betrokkene 1] en verdachte dat wisten’. Naar het mij voorkomt heeft het hof dit oordeel op de weergegeven feiten en omstandigheden kunnen baseren. Daaraan doet niet af dat het hof aan zijn oordeel geen vaststellingen inzake directe betrokkenheid van de verdachte bij de aankoop van de auto ten grondslag heeft gelegd.
14. De steller van het middel meent voorts dat het hof ten onrechte feit 3 bewezen heeft verklaard. Aan die bewezenverklaring zou uitsluitend ten grondslag liggen dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte documenten zijn aangetroffen met een verzoek (op naam) van de verdachte om vrijstelling van BPM voor het gebruik van de auto en dat de verdachte verzoekt om vrijstelling omdat hij met ingang van 26 oktober 2004 voor [A] is gaan werken. Aan de bewezenverklaring zou niet een overweging ten grondslag liggen inhoudend dat moet worden aangenomen dat de verdachte werkelijk betrokken is geweest bij het bij de Belastingdienst ingediende verzoek om vrijstelling.
15. Het hof heeft onder 3 bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst. Dat gebruik bestond erin dat de arbeidsovereenkomst aan/bij de Belastingdienst is aangeboden/ingediend in een vrijstellingsprocedure. De valsheid bestond erin dat is voorgewend dat een arbeidsrelatie bestond. Het hof heeft in dit verband vastgesteld dat het BTW-nummer van [A] per 30 juni 2004 is ingetrokken omdat zij niet over een geldige zetel en een geldige ‘Handelsgenehmigung’ beschikte en dat zij niet meer economisch actief was, dat [A] sinds de oprichting geen werknemers in dienst heeft gehad, dat verdachte bij zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2004 tot en met 2007 niet heeft vermeld inkomsten uit dienstbetrekking bij [A] te hebben gehad, en dat van loonbetalingen aan verdachte niet is gebleken. Uit deze overwegingen blijkt dat de bewezenverklaring van feit 3 niet uitsluitend berust op in de woning van de verdachte aangetroffen documenten.
16. Het hof heeft op basis van de genoemde feiten en omstandigheden geoordeeld ‘dat van het bestaan van een arbeidsrelatie tussen [A] en verdachte niet is gebleken en dat de tussen [A] en verdachte daaromtrent opgemaakte arbeidsovereenkomst vals is’. Het hof heeft mede op basis van deze vaststelling kunnen oordelen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse arbeidsovereenkomst door deze aan/bij de Belastingdienst aan te bieden/in te dienen. Ik wijs er in dat verband op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat tijdens de doorzoeking op 24 december 2009 in het pand [a-straat 1-2] een computer in beslag is genomen met een uitspraak op een bezwaarschrift tegen een afwijzende beschikking op een verzoek om vrijstelling van BPM door de verdachte (bewijsmiddel 1, onder 1.1.). En dat uit de bewijsmiddelen in hun geheel beschouwd blijkt van een bredere samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1] met betrekking tot de Mercedes, die onder meer het verkrijgen van de valse arbeidsovereenkomst, de aankoop van de auto, het betalen van de verzekering van de auto, het toesturen van de groene kaart en het maken van bezwaar tegen de afwijzende beschikking omvatte (bewijsmiddelen 1.12, 3, 5, 8 en 9). Al met al heeft het hof heeft kunnen oordelen dat ‘de intensiteit van de samenwerking tussen [betrokkene 1] en verdachte ter zake van dit feit’ zodanig was dat van medeplegen sprake is.
17. Voor zover wordt geklaagd dat het hof geen overweging heeft gewijd aan de betrokkenheid van de verdachte bij het bij de belastingdienst ingediende verzoek om vrijstelling, ziet de steller van het middel eraan voorbij dat het hof met zoveel woorden heeft vastgesteld dat de verdachte de arbeidsovereenkomst heeft ‘gebruikt in een vrijstellingsprocedure, waarbij – nadat daarop afwijzend was beslist – door [betrokkene 1] beroep is ingesteld’.
18. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad uitspraak zal doen meer dan twee jaren nadat beroep in cassatie is ingesteld. Dat dient tot strafvermindering te leiden. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2022