Hof 's-Hertogenbosch, 29-05-2019, nr. 20-000024-16
ECLI:NL:GHSHE:2019:4939
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-05-2019
- Zaaknummer
20-000024-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:4939, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑05‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:962
Uitspraak 29‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Parketnummer : 20-000024-16
Uitspraak : 29 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 januari 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-840452-10 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de
- ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
- bewezenverklaring;
- straftoemeting.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2004 tot en met 7 juni 2012 te 's-Hertogenbosch en/of Asperen en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of Luxemburg
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) dan hem, verdachte, althans alleen, van een voorwerp, te weten een (personen)auto (merk Mercedes (met Luxemburgs kenteken [kentekennummer] )),
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die Mercedes was/waren en/of wie het voorwerp voorhanden heeft/had
en/of
(telkens) bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden had(den) en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die Mercedes gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 7 juni 2012 te 's-Hertogenbosch en/of Asperen en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of Luxemburg en/of Isle of Man,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) dan hem, verdachte, althans alleen,
(telkens) van een voorwerp, te weten een perceel/pand (gelegen aan de [adres 1] en/of [adres 2] te 's-Hertogenbosch) en/of een of meerdere (contant(e)) geldbedrag(en),
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat perceel/dat pand/die panden en/of die/dat geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/had
en/of
(telkens) bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden had(den) en/of heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat perceel/percelen/pand(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2004 tot en met 4 september 2008 te 's-Hertogenbosch en/of Asperen en/of Roermond, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) valse of vervalste arbeidsovereenkomst (tussen [rechtspersoon 1] te Luxemburg en [verdachte] ),
- zijnde de arbeidsovereenkomst een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat die arbeidsovereenkomst door verdachte en/of zijn mededader(s) aan/bij de Belastingdienst, Douane Zuid, kantoor Roermond (Kapellerpoort) in een vrijstellingsprocedure is aangeboden/ingediend en/of
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat met voornoemde arbeidsovereenkomst is voorgewend dat er een arbeidsrelatie bestond tussen [verdachte] en [rechtspersoon 1] , terwijl in werkelijkheid deze arbeidsrelatie (op dat moment) niet bestond,
en/of
voornoemde arbeidsovereenkomst tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans moest(en) vermoeden, dat die arbeidsovereenkomst bestemd was voor gebruik als echt en onvervalst.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Met de verdediging en het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat voor zover onder 1 en 2 het delict “schuldwitwassen” is ten laste gelegd het openbaar ministerie daarin partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit op de grond dat het vervolgingsrecht ten aanzien van dat delict voor zover gelegen in de periode voorafgaande aan 16 mei 2006 is verjaard.
Vrijspraak
De rechtbank heeft verdachte ter zake feit 2 – kort gezegd het witwassen van het/de ten laste gelegde pand en contante gelden – vrijgesproken. Daartoe is overwogen dat de betrokkenheid van verdachte bij dat pand alleen blijkt uit de huur van die panden, het betalen van de huurkosten en de onroerende zaakbelasting. Verder zijn er bij verdachte stukken aangetroffen betreffende de financiering van het betreffende pand. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om verdachte ter zake witwassen van de genoemde voorwerpen te veroordelen.
Het openbaar ministerie heeft in het hoger beroep nogmaals gewezen op de bij verdachte aangetroffen documenten en diens aanwezigheid bij het tekenen van het koopcontract met betrekking tot dat pand. Volgens het openbaar ministerie volstaat dit om tot een bewezenverklaring te komen.
Met de verdediging - en dus evenals de rechtbank - is het hof van oordeel dat de door het openbaar ministerie genoemde omstandigheden onvoldoende zijn om betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde witwassen vast te stellen. Het hof is van oordeel dat op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte daadwerkelijk betrokkenheid heeft gehad bij de wijze waarop het ten laste gelegde pand is gefinancierd. Evenmin blijkt van enige betrokkenheid bij verdere tenaamstelling van het pand op naam van de dochter van [medeverdachte] .
Gelet hierop zal het hof met de rechtbank verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 maart 2011 te 's-Hertogenbosch en/of Asperen en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of Luxemburg
Onderdeel A
tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten een (personen)auto (merk Mercedes (met Luxemburgs kenteken [kentekennummer] )), heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die Mercedes was terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dat voorwerp - middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf
en
Onderdeel B:
bovenomschreven voorwerp voorhanden had en van die Mercedes gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.hij in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 4 september 2008 te 's-Hertogenbosch en/of Asperen en/of Roermond, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst (tussen [rechtspersoon 1] te Luxemburg en [verdachte] ), - zijnde de arbeidsovereenkomst een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken hierin dat die arbeidsovereenkomst door verdachte en/of zijn mededader aan/bij de Belastingdienst, Douane Zuid, kantoor Roermond (Kapellerpoort) in een vrijstellingsprocedure is aangeboden/ingediend en bestaande die valsheid hierin dat met voornoemde arbeidsovereenkomst is voorgewend dat er een arbeidsrelatie bestond tussen [verdachte] en [rechtspersoon 1] , terwijl in werkelijkheid deze arbeidsrelatie (op dat moment) niet bestond;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 3 vrijspraakverweren gevoerd. Omdat beide feiten met elkaar samenhangen zal het hof de betreffende verweren hierna gezamenlijk bespreken. Daaraan voorafgaande zal het hof ten aanzien van beide feiten de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden weergeven.
Feiten 1 en 3
Medeverdachte [medeverdachte] was ingeschreven en feitelijke bestuurder van de Luxemburgse rechtspersoon [rechtspersoon 1] (hof: verder te noemen [rechtspersoon 1] ).
Op 14 oktober 2004 is een personenauto van het merk Mercedes en met het Luxemburgse kenteken [kentekennummer] (hof: hierna telkens te noemen: de auto) gefactureerd op naam van [rechtspersoon 1] te Luxemburg voor een bedrag van € 45.000,-.
Het kenteken van de auto heeft gedurende de gehele ten laste gelegde periode geregistreerd gestaan op naam van [rechtspersoon 1] .
Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt dat op 30 juni 2004 het BTW-nummer van [rechtspersoon 1] werd ingetrokken omdat deze niet over een geldige zetel en een geldige “Handelgenehmigung” beschikte. Uit informatie van de Luxemburgse autoriteiten blijkt verder dat [rechtspersoon 1] sinds de oprichting geen werknemers in dienst heeft gehad.
Bij doorzoeking in de woning van [medeverdachte] zijn aangetroffen:
- een Franstalige arbeidsovereenkomst tussen [rechtspersoon 1] en verdachte d.d. 1 oktober 2004; deze arbeidsovereenkomst vermeldt dat verdachte vanaf 26 oktober 2004 in loondienst is bij [rechtspersoon 1] tegen een salaris van € 1.300,- per maand en is door verdachte als werknemer en [medeverdachte] als werkgever ondertekend;
- een factuur van [rechtspersoon 1] aan verdachte betrekking hebbende op de auto ten bedrage van € 1.500,- en als omschrijving “An Jahresbeitrag”
- een Engelstalige verklaring van [rechtspersoon 1] d.d. 21 december 2004 dat verdachte met ingang van 26 oktober 2004 werkzaam is voor [rechtspersoon 1] .
De accountant van [rechtspersoon 1] heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte] salarisstroken voor verdachte heeft opgemaakt voor salarisbetalingen door [rechtspersoon 1] maar dat er voor deze salarissen nooit bedragen zijn opgenomen in de boekhouding van [rechtspersoon 1] .
In de administratie van [rechtspersoon 1] is geen enkel document aangetroffen dat betrekking heeft op het gebruik van de auto door verdachte: geen huurcontracten, geen leasecontracten en geen facturen voor jaarlijkse vergoeding.
Verdachte heeft nooit arbeidsinkomsten van [rechtspersoon 1] aangegeven voor de inkomstenbelasting in Nederland.
Blijkens mededeling van de Luxemburgse autoriteiten is verdachte nooit in dienst is geweest bij [rechtspersoon 1] en heeft hij ook geen vergunning/toestemming gehad om te werken voor een Luxemburgs bedrijf. Ook overigens blijkt niet dat verdachte in de tenlastegelegde periode voor een Luxemburgs bedrijf heeft gewerkt.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn documenten aangetroffen met een verzoek van verdachte om vrijstelling van BPM voor het gebruik van de auto. Verdachte verzoekt om vrijstelling omdat hij met ingang van 26 oktober 2004 is gaan werken voor [rechtspersoon 1] .
De belastinginspecteur wijst het verzoek af.
[medeverdachte] heeft een brief – met datum 14 maart 2005 – gezonden aan de belastingdienst waarin hij bezwaar maakt tegen de afwijzende beschikking op het verzoek van verdachte.
Uit documenten blijkt dat de verzekeringspremies voor de auto zowel contant zijn betaald als door middel van bankoverboekingen van [medeverdachte] in privé en van een aan [medeverdachte] gelieerde rechtspersoon [rechtspersoon 2] .
Op 30 maart 2011 is de auto onder mevrouw [betrokkene] , de ex-partner van verdachte, in beslag genomen. Mevrouw [betrokkene] heeft verklaard dat zij deze auto al zeven jaren gebruikte. Eveneens heeft zij verklaard dat ze een gezin vormde (hof: met verdachte), dat zij altijd in de Mercedes heeft gereden en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat verdachte deze auto had gekocht, dat die Mercedes via een Luxemburgse maatschappij was verzekerd en dat zij eerst vanaf maart 2012 de verzekeringspremie en de belasting voor de auto is gaan betalen.
Uit inkomensgegevens van verdachte blijkt dat hij over onvoldoende inkomen en/of vermogen heeft beschikt om een dergelijke grote uitgave voor de aanschaf van deze auto te kunnen doen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij verdachte heeft leren kennen in het kader van een strafzaak die midden jaren ’90 diende, waarin hij aanvankelijk ook betrokken is geweest en dat hij daarna verdachte is blijven “volgen”.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat deze op 6 mei 1997 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is veroordeeld tot 4 jaren gevangenisstraf voor ‘de deelneming aan een criminele organisatie’. Uit politiegegevens volgt verder dat verdachte betrokken is geweest bij diverse Opiumwetdelicten en vermogensdelicten in de periode vanaf 2002 tot en met 2009 en dat hij als veelpleger geregistreerd stond.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde – kort gezegd het gebruik maken van een valse arbeidsovereenkomst – dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte naar zijn weten daadwerkelijk voor [rechtspersoon 1] heeft gewerkt en dus niet wist van de valsheid van het geschrift en verder dit geschrift niet heeft gebruikt in het kader van een vrijstellingsprocedure en evenmin wetenschap heeft gehad van het gebruik ervan in de betreffende procedure.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt:
Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt – voor zover voor beoordeling van dit standpunt van belang – van het navolgende:
- -
het BTW-nummer van [rechtspersoon 1] is per 30 juni 2004 ingetrokken omdat zij niet over een geldige zetel of geldige “Handelgenehmigung” kon beschikken en niet meer economisch actief was;
- -
[rechtspersoon 1] heeft sinds de oprichting geen werknemers in dienst gehad;
- -
verdachte heeft bij zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2004 tot en met 2007 niet vermeld inkomsten uit dienstbetrekking bij [rechtspersoon 1] te hebben gehad;
- -
van loonbetalingen aan verdachte is niet gebleken.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat van het bestaan van een arbeidsrelatie tussen [rechtspersoon 1] en verdachte niet is gebleken en dat de tussen [rechtspersoon 1] en verdachte daaromtrent opgemaakte arbeidsovereenkomst vals is. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Voor zover de verdediging nog heeft aangevoerd dat [rechtspersoon 1] ondanks de intrekking van het BTW-nummer economisch actief is geweest en werknemers in dienst heeft gehad, is dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Ook de stelling van de verdediging dat, in weerwil van de verklaring van de accountant van [rechtspersoon 1] , (contante) salarisbetalingen door [rechtspersoon 1] aan verdachte zijn gedaan wordt vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing verworpen.
Gelet op het vorenstaande wordt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging ten aanzien van feit 3 in al zijn onderdelen verworpen.
Deze arbeidsovereenkomst heeft verdachte vervolgens gebruikt in een vrijstellingsprocedure, waarbij – nadat daarop afwijzend was beslist – door [medeverdachte] beroep is ingesteld.
Gelet op de intensiteit van samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte ter zake dit feit is naar het oordeel van het hof eveneens medeplegen bewezen.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de auto niet van enig misdrijf afkomstig is en verdachte voor zover dat anders is geweest daarvan geen wetenschap heeft gehad.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Toetsingskader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (hof: witwassen) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat [het niet anders kan zijn dan dat] het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof stelt in het licht van deze vooropstelling – puntsgewijs – op basis van de hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 3 weergegeven feiten en omstandigheden het navolgende vast:
- -
de auto is gefactureerd en te naam gesteld van een aan [medeverdachte] gelieerd Luxemburgs bedrijf [rechtspersoon 1] dat op dat moment niet meer economisch actief was;
- -
de vrouw van verdachte heeft gebruik gemaakt van deze auto;
voor het gebruik van die auto door de vrouw van verdachte is geen economische grondslag gevonden;
- -
de verzekeringspremies en andere vaste lasten van de auto zijn door [medeverdachte] in privé dan wel door een aan [medeverdachte] gelieerd bedrijf ( [rechtspersoon 2] .) betaald;
- -
verdachte beschikte niet over het (legale) inkomen en (legale) vermogen om een dergelijke auto te kunnen kopen;
- -
verdachte werd in 1997 veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie tot een langdurige gevangenisstraf.
Ten aanzien van het voorlaatste gedachtebolletje overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat de ten laste gelegde Mercedes behoort tot het luxere segment.
Aanvullend overweegt het hof dat hiervoor ten aanzien van feit 3 is vastgesteld dat door [medeverdachte] , namens [rechtspersoon 1] , en verdachte valselijk een arbeidsovereenkomst is opgemaakt waarbij in strijd met de werkelijkheid is voorgewend dat verdachte in loondienst bij [rechtspersoon 1] was.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Gelet daarop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waarom vorenstaande constructie via een Luxemburgs bedrijf is opgezet.
Nu deze verklaring is uitgebleven is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde auto middellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat [medeverdachte] en verdachte dat wisten.
Door de aankoop van de auto te laten registreren op naam van [rechtspersoon 1] , een valse arbeidsovereenkomst op te laten maken tussen [rechtspersoon 1] en verdachte en de verzekeringspremie als ook andere vaste lasten voor die auto onder meer door [medeverdachte] dan wel via een andere aan [medeverdachte] gelieerde rechtspersoon te laten betalen, heeft [medeverdachte] tezamen en in vereniging met verdachte verborgen/verhuld wie de rechthebbende op deze auto was. Bovendien had verdachte deze auto voorhanden en in gebruik.
Gelet hierop verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Onderdeel A
Medeplegen van witwassen;
Onderdeel B
Witwassen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake de feiten onder 1 en 3 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. De advocaat-generaal heeft gevorderd ter zake de feiten onder 1, 2 en 3 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, dan wel een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft daarbij gewezen op de gezondheidsproblemen van verdachte en zijn echtgenote.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een auto en heeft gebruik gemaakt van een vals geschrift. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2019 is verdachte in het verleden meermalen tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld ter zake onder meer overtreding van artikel 2 Opiumwet, artikel 140 Wetboek van Strafrecht en artikel 312 Wetboek van Strafrecht. Kennelijk hebben die straffen verdachte niet weerhouden van het opnieuw plegen van misdrijven.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat, alles overziende, een gevangenisstraf van in beginsel vijf maanden op haar plaats is. Voor de strafmodaliteiten als door de verdediging gesteld is naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst van de feiten, geen ruimte.
Met de rechtbank heeft het hof geconstateerd dat in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Daarnaast is in hoger beroep eveneens van een dergelijke schending sprake. Door verdachte is hoger beroep ingesteld op 5 januari 2016 en door het hof zal op 29 mei 2019 uitspraak worden gedaan. Daarmee is de termijn met ruim een jaar overschreden.
Het hof ziet in deze overschrijdingen reden om in plaats van de gevangenisstraf van 5 maanden een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden op te leggen. Niet is gebleken dat verdachte vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat zou zijn een dergelijke straf te ondergaan.
De advocaat-generaal wordt niet in de strafeis gevolgd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan waarvan de advocaat-generaal bij de strafeis is uitgegaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging met betrekking tot feit 1 en 2 voorzover daarin is ten laste gelegd het delict schuldwitwassen gelegen in de periode voorafgaande aan 16 mei 2006.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 29 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.