HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2001:AD4372), r.o. 3.4. Zie ook HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1560 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1560), r.o. 2.3.
HR, 06-06-2023, nr. 22/00778
ECLI:NL:HR:2023:754
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2023
- Zaaknummer
22/00778
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:754, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑06‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:672
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:403
ECLI:NL:PHR:2023:403, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:754
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑06‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00778
Datum 6 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 maart 2022, nummer 20-000157-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2023.
Conclusie 11‑04‑2023
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00778
Zitting 11 april 2023
CONCLUSIE
D. [betrokkene 4] M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 1 maart 2022 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens 2 subsidiair “medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof een beslissing genomen over een aantal inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat een klacht over de bewezenverklaring van medeplichtigheid. Voordat ik het middel bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring en bewijsvoering weer.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“onbekend gebleven daders op 12 januari 2020 te [plaats ] tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] opzettelijk van het leven te beroven, door met vuurwapens in de richting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 januari 2020 te [plaats ] , opzettelijk inlichtingen heeft verschaft,
welke medeplichtigheid hierin heeft bestaan dat verdachte via elektronische weg (via de app(s) Wickr en/of Whatsapp) [betrokkene 4] heeft laten communiceren met die [betrokkene 1] over de plaats en tijdstip van die afspraak.”
5. Het hof heeft deze bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde doen steunen op de 22 in het arrest opgenomen bewijsmiddelen. Voor zover voor de bespreking van het middel relevant, houden zij het volgende in (de voetnoten heb ik weggelaten):
“8. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon [betrokkene 1] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Het volgende Whatsappgesprek was op 12 januari 2020 met het contact [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4]) met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Om 16:44 uur:
[betrokkene 1] vroeg aan [betrokkene 4] of hij vandaag met hem kon komen praten. [betrokkene 1] vroeg of [betrokkene 4] hem kon helpen om personen te racen. [betrokkene 1] was op zoek naar zuen (wiet). [betrokkene 4] zei dat hij deze man ook al een keer had geraced. [betrokkene 1] schreef “wie [naam 2]”. [betrokkene 4] bevestigde dat. [betrokkene 4] moest nog wel wat dingen regelen.
Om 17:48 uur:
[betrokkene 1] vroeg aan [betrokkene 4] wat die [naam 2] had gezegd. [betrokkene 4] schreef dat die niet meer verkocht en iets moest regelen. [betrokkene 4] schreef dat het vandaag nog wel ging lukken. [betrokkene 1] schreef “dus AI’s ik 2 steps Op ze hoofd zet hij lan niks ik pa allees ban hem”. Met streps worden vermoedelijk in straattaal pistolen bedoeld. [betrokkene 4] antwoordde “ja dan poept die”. [betrokkene 1] schreef toen “pepperspray hem nog”. [betrokkene 4] schreef “Die pepperspray is kk zuur wollah”. [betrokkene 1] antwoordde “ewa moet hij maar afgeven”. [betrokkene 4] schreef “ik ga echt lagge als die man gekanteld word.’’ [betrokkene 1] schreef dat hij die man al drie keer gekanteld had. [betrokkene 1] vroeg of die man naar Goes kon komen, waarop [betrokkene 4] schreef dat de man zijn “ribba” (rijbewijs) in beslag was genomen. [betrokkene 1] vroeg of die man een foto kon sturen van die wieri (wiet) en of die man ook molly pillen had.
Om 20:41 uur:
[betrokkene 4] schreef “Je kan [naam 1]”. [betrokkene 1] vroeg om een foto. [betrokkene 4] schreef dat [betrokkene 1] nu kon komen en vroeg of hij opgehaald kon worden in Zierikzee. [betrokkene 1] zei dat hij nu ging, waarna [betrokkene 4] een foto stuurde met daarop hennep afgebeeld. [betrokkene 1] vroeg om een locatie en vroeg of die man naar [plaats ] kon komen op de parkeerplaats bij de Albert Heijn.
Om 20:52 uur:
[betrokkene 1] vroeg aan [betrokkene 4] of hij hem niet ging nakken, waarop [betrokkene 4] antwoordde dat hij dat natuurlijk niet zou doen. [betrokkene 4] had ook problemen met die [naam 2] .
[betrokkene 1] vroeg of die man met de wieri (wiet) komt, waarop [betrokkene 4] antwoordde dat die man dacht dat hij zelf kwam. [betrokkene 4] gaf als locatie door [a-straat] , waarbij er voor de flat geparkeerd moest worden. [betrokkene 4] moest van [betrokkene 1] zeggen dat die het niet kon vinden. [betrokkene 4] antwoordde “kzeg je eerlijk daar heeft hij schijt aan altijd man kan het nooit vinden in [plaats ]”. De man had aan [betrokkene 4] aangegeven dat hij met nog iemand kwam. [betrokkene 1] vroeg of ze konden afspreken bij de parkeerplaats bij de Albert Heijn. [betrokkene 4] antwoordde dat de man niet met een zak wiet op die parkeerplaats wilde staan in verband met camera’s. Voor die flat was een parkeerplaats. [betrokkene 1] moest niet stressen, want wat kon er gebeuren. Die man ziet het nooit aankomen. [betrokkene 4] moest doorgeven dat het een uur later werd. [betrokkene 4] gaf aan dat [betrokkene 1] op die parkeerplaats moest doorrijden tot achter en dan staat die man daar misschien al voor die tijd.
[betrokkene 4] vroeg in wat voor een auto [betrokkene 1] reed, die aangaf in een grijze Audi te rijden. [betrokkene 4] zei dat de man in een rode Golf 3 kwam.
Om 22:14 uur:
[betrokkene 1] geeft aan dat hij er over 10 minuten zou zijn.
Om 22:20 uur:
[betrokkene 1] geeft aan dat hij er staat en dat hij er heen zou lopen.
Om 22:26 uur:
[betrokkene 1] zegt dat die man er niet stond. Hij had de auto geparkeerd en was er lopend heen gegaan. Hij zag geen Golf. [betrokkene 4] schreef dat de man helemaal achterin de parking stond in zijn auto. Het was de laatste auto, een rode Golf. [betrokkene 1] zei dat er geen rode Golf stond. [betrokkene 4] schreef dat die man reageerde dat het een rode Swift was. [betrokkene 4] vroeg of [betrokkene 1] daar nog was, waarop [betrokkene 1] antwoordde dat hij was weg gereden.
Om 22:33 uur:
[betrokkene 1] zegt dat hij weer terug ging. [betrokkene 4] zei dat hij toch mee had moeten gaan en vroeg om een foto waar [betrokkene 1] stond. [betrokkene 1] stuurde een foto van de garageboxen en zei dat hij bij die garages was. [betrokkene 4] zei dat de man gewoon achter op die parkeerplaats staat. “Maar faka man hij staat daar gwn je hebt kaulo 2 straps gek. Wat kan er mis gaan”.
Kaulo strap betekent in straattaal tering geweren. [betrokkene 4] moest doorgeven dat die man naar [betrokkene 1] moest komen, omdat hij hem wilde verrassen.
Om 22:42 uur:
[betrokkene 1] stuurde nog een foto van de garageboxen waar hij stond. [betrokkene 4] gaf aan dat de man wilde dat er opgeschoten moest worden, anders ging die man zo weg. [betrokkene 1] moest bij die man komen anders geen wiet.
Om 22:49 uur:
[betrokkene 1] stuurde een foto en vroeg of het deze flat was. [betrokkene 4] zou wel een foto sturen van de locatie. [betrokkene 1] moest de [a-straat] op en dan op de parkeerplaats helemaal naar achteren rijden. Zo simpel was het.
Om 22:54 uur:
[betrokkene 4] stuurde als laatste “Kil”.
Uit het bedrijfsprocessensysteem kwam bij het telefoonnummer [telefoonnummer 1] als gebruiker de naam [betrokkene 4] van 21 januari 2000 naar voren.
9. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon [betrokkene 4] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Uit onderzoek van de telefoon van [betrokkene 4] kwam naar voren dat hij op 12 januari 2020 het volgende Whatsappgesprek had met het contact [betrokkene 5] .
Om 18:15 uur:
[betrokkene 5] stuurde een bericht dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) met [betrokkene 4] wilde werken, waarop [betrokkene 4] antwoordde dat hij dit wist. [betrokkene 5] wilde [betrokkene 1] racen (rippen).
Om 18:18 uur:
[betrokkene 4] schreef “Me mannen van [plaats ] gaan zijn nakoe racen vanaaf want hij wou hun racen. En ik krijg gratis lean van die mannen uit [plaats ] daarvoor. En kan die nakku ook lenen voor een klus.”
Om 18:20 uur:
[betrokkene 4] schreef “ [betrokkene 4] ik krijg lean van die guy uit [plaats ] als [betrokkene 1] vanaaf komt”.
Om 18:22 uur:
[betrokkene 4] schreef “Ja boeie [betrokkene 1] ze naku word geraced vanaaf. Ik krijg dan lean uit [plaats ] . Veel beter. Als k die lean heb dab drinken wij die op”. [betrokkene 5] zei dat [betrokkene 4] het hem moest laten weten.
Om 20:51 uur:
[betrokkene 4] schreef “Kheb morgen gratis liter. Omdat ik [betrokkene 1] in setup heb gegooid. [betrokkene 1] gaat met straps maar heb t die guys verteld. [betrokkene 1] gaat kk hard boeten. Wollah”.
Met straps wordt in straattaal een geweer bedoeld. [betrokkene 5] vroeg wat [betrokkene 1] gedaan had. [betrokkene 4] antwoordde met “Niks hij wou mijn mensen in een setup gooien maar hun zochten hem.” [betrokkene 5] schreef “Maar je heb hem nu gepakt toch?” [betrokkene 4] antwoordde “Noh die mensen uit [naam 1] gaan hem kantelen. [betrokkene 1] gaat nu [plaats ] .”
[betrokkene 5] vroeg waar [betrokkene 4] de volgende dag was. [betrokkene 5] dacht dat [betrokkene 4] [betrokkene 1] had aangepakt.
Om 20:56 uur:
[betrokkene 4] schreef “Nee ik doe net alsof ik goed ben met hem want moest hem sws in setup gooien van die mensen’’.
Om 23:14 uur:
[betrokkene 4] schreef “Hij is kk hard geklemt. Hahahaha”. [betrokkene 5] schreef “Hahahah whollah? Gek gek”.
Om 23:19 uur:
[betrokkene 4] schreef “Wollah broer hij is aangepakr”.
10. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone [betrokkene 4] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Op 28 januari 2020 had ik de iPhone van [betrokkene 4] bekeken. Ik had in de veilig gestelde gegevens het whatsapp contact gezien tussen hem en het contact [betrokkene 6] met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Naar aanleiding van de twee getuigenverklaringen, besloot ik om de Whatsapp gesprekken op de iPhone van [betrokkene 4] nog een keer te bekijken. Op 12 januari 2020 werd het volgende geschreven:
Om 20:56 uur:
[betrokkene 4] schreef: “Maar ik ga morge vroeg naar [plaats ] want ik kan een gratis liter lean ophalen van [verdachte] . Want ik heb hem die [betrokkene 1] gegeven die die moest hebben vanavond”.
[betrokkene 6] : “Wauw. Pakt.ie hem.”
[betrokkene 4] : “ [betrokkene 1] wou [verdachte] in een setup gooien dus ik appte [verdachte] van dit dat. Maar [betrokkene 1] is bewapend met 2 guns en een matti dus kzei dat tegen [verdachte] . En [verdachte] heeft alles nu geregeld. En hij zei dat die die guns gaat afpakken”.
[betrokkene 6] : “Wyfff”.
[betrokkene 4] : “En dan morgen voor free. Kfix sws mensen.”
[betrokkene 6] : “Wanneer gebeurt t dan”.
[betrokkene 4] : “Vanavond. Binnen een uur.”
[betrokkene 6] : “Wauw… Kijkt ie uit”.
[betrokkene 4] : “Ja tuurlijk hij heeft alles al geregeld: De enige die moet uitkijken is [betrokkene 1] . Maar daarvoore is t al te laat hahaha.”
[betrokkene 4] : “Nee alleen [betrokkene 1] . [naam 2] is gwn safe”.
[betrokkene 6] : “Ja”.
[betrokkene 4] : “Moet je niet tegen m gaan zeggen nu he. Hoelaat wou jij morgen komen. Dan zorg ik dat ik daarvoor al geweest ben naar [naam 1] ”.
Om 21:56 uur:
[betrokkene 6] schreef: “Wel raar Dat ie een liter geeft ervoor.”
[betrokkene 4] : “Had ik al met hem afgesproken. Als t me zou lukken om hem daar te krijgen. Zelfs nu zou ik er niet moeilijk om doen”.
Om 23:11 uur:
[betrokkene 4] schreef: “Nee maar lekker boeien wist pas paar uur geleden dat ik die man in setup kon gooien. Heb proberen te fixen. Maar alleen [betrokkene 5] wil tot nu toe”.
11. Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon verdachte voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Uit onderzoek van de telefoon van [verdachte] kwam het volgende naar voren. Ik bekeek de opgeslagen foto’s. Op foto 20 was een grote hoeveelheid hennep te zien die in een doorzichtige zak zat. Deze foto was gecreëerd op 9 januari 2020. Ik wist uit de Whatsapp gesprekken tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 1] op 12 januari 2020 dat [betrokkene 1] een foto wilde zien van de wiet. [betrokkene 4] zou een foto gaan regelen.
Op 12 januari 2020 om 20.48 uur stuurde [betrokkene 4] via Whatsapp een foto van een doorzichtige zak met hennep naar [betrokkene 1] . Ik zag dat foto 20 en de foto die [betrokkene 4] naar [betrokkene 1] had gestuurd, identiek waren.
[…]
15. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Dus een soort premie op mijn hoofd was er gezet. En dat moest ik oplossen. Dat heb ik gedaan.
[naam 2] had die premie op mijn hoofd gezet. Ik ken hem twee a drie jaar ongeveer.
Uit het groepje van deze persoon ging ik ook om met [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en nog [betrokkene 9] . De gewone naam van [naam 2] is [verdachte] .
Ik heb ook samen met hem gewoond in [plaats ] . Het was een paar maanden. Dat was op het adres [b-straat 1] te [plaats ] . Wij woonden daar met [betrokkene 7] , [verdachte] en ik. Ze hadden mij genaaid. Ik heb toen alles uit huis gepakt. En toen is het conflict begonnen en groter geworden. Ik had drugs en geld meegenomen.
Ik wilde [verdachte] weer gaan aanpakken die avond op 12 januari 2020. Ik had iemand hem laten berichten en die heeft mij in een setup gegooid. Toen werd ik beschoten.
Ik was boos en ik had rond Kerst [verdachte] bont en blauw geslagen met een boksbeugel. Ik had toen ook spullen van hem gepakt. En dat wilde ik nu weer doen maar hij was mij voor. Nu werd ik beschoten. Ik wilde wiet van hem afpakken.
Voorafgaande aan de schietpartij hadden mensen via telegram aan mij laten zien dat [verdachte] een premie op mijn hoofd had gezet. Het contact [betrokkene 4] in mijn telefoon waar ik op 12 januari 2020 een lang Whatsappgesprek mee heb gehad ken ik als [betrokkene 4] . [betrokkene 4] heeft mij op 12 januari 2020 in een setup gegooid. Ik wilde [betrokkene 4] op 12 januari 2020 spreken zodat hij [naam 2] voor mij zou berichten. Met [naam 2] wordt [verdachte] bedoeld. Kantelen betekent dingen afpakken van iemand. Met de zin ‘ik ga wat in elkaar zetten’, bedoel ik dat ik [verdachte] ga berichten en rippen. [betrokkene 4] moest mij helpen, omdat ik [verdachte] niet zelf een berichtje kon sturen. Ik wilde dat [betrokkene 4] dat voor mij ging doen. Met ‘hij is het aan het regelen’ wordt [verdachte] bedoeld.
Ik woonde samen met [verdachte] in [plaats ] . Het klopt dat ik van agent [betrokkene 10] een telefoon terug heb gekregen toen ik met [verdachte] woonde.
“Naku” betekent wapen. Met “dus als ik 2 streps OP ze hoofd zet. Hij lan niks ik pak allees ban hem” bedoel ik dat ik twee pistolen op het hoofd van [verdachte] zou zetten en dan alles zou pakken. Ik heb [verdachte] voor de schietpartij al drie keer geript.
Als je in een setup wordt gegooid betekent dat, dat je genaaid wordt. Ik weet dat [verdachte] niet zelf één van de schutters is geweest.
16. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 4] voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Over de woorden die in de Whatsappgesprekken worden gebruikt verklaar ik het volgende. “Racen” is rippen. “Nakoe” is een wapen. “Lean” is die hoestdrank. Iemand in een “Setup gooien” betekent iets opzetten. Als iemand met “Straps” of “streps” komt, betekent dat, dat iemand met een pistool komt. “Kantelen” is rippen.
Van het Whatsapp gesprek tussen mij en [betrokkene 5] van 12 januari 2020 tussen 17.58 uur en 20.57 uur weet ik over wie het gaat. De bedoeling was, dat degene die naar [plaats ] ging gewapend was. Ik heb dat tegen die jongens in [plaats ] gezegd. [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) ripte ook veel. [betrokkene 1] woonde ook in [plaats ] , waarbij hij zijn beste vrienden had genaaid. Ze zouden hem temmen. Een toontje lager laten zingen.
De [naam 2] waarover het gaat in liet Whatsappgesprek met [betrokkene 1] op 12 januari 2020 ken ik al vanaf mijn 17e. Ik had die dag contact met [naam 2] via Wickr.
Ik besloot om de plannen van [betrokkene 1] door te geven aan die [naam 2] , omdat [betrokkene 1] mij ook heeft belazerd. Hij wilde [naam 2] rippen en ik stond niet achter [betrokkene 1] . Hij had mij ook al eerder bedreigd met een pistool. Daarom deed ik dit naar [betrokkene 1] toe. [betrokkene 1] en [naam 2] kennen elkaar omdat ze een tijd bij elkaar hebben gewoond.
De locatie “[a-straat]” die ik aan [betrokkene 1] doorgaf op 12 januari, kreeg ik door van [naam 2] . De informatie over de rode Swift kreeg ik ook door van [naam 2] . [betrokkene 1] had mij gezegd dat hij twee wapens mee zou nemen. Ik had doorgegeven dat [betrokkene 1] bewapend was met twee pistolen. [naam 2] zou wiet meenemen naar de afspraak. Ik weet dat [naam 2] mensen heeft gestuurd maar ik weet niet wie. De volgende dag heb ik de twee flessen hoestdrank van [naam 2] gekregen.
Ik weet dat die schutter gestuurd was. Ik weet alleen dat het een rode auto was waar de schutter in zou zitten. Ik had van [naam 2] doorgekregen dat [betrokkene 1] moest zoeken naar een rode auto.
Op 12 januari 2020 kreeg ik van het account van [verdachte] instructies waar [betrokkene 1] heen moest gaan. [betrokkene 1] wilde wiet van [verdachte] rippen. Ik had dit tegen [verdachte] gezegd en die zou iemand er op afsturen.
[…]
20. Een proces-verbaal van bevindingen taplijn [verdachte] voor zover dit – zakelijk weergegeven inhoudt:
Op 19 april 2020 belde [verdachte] naar [betrokkene 11] , waarbij [verdachte] zichzelf [naam 2] noemde.
Op 26 april 2020 werd [verdachte] gebeld door [betrokkene 7] . [betrokkene 7] vroeg hoe het met [betrokkene 1] zat, waarop [verdachte] zei dat die in [plaats ] was gespot. [verdachte] zei dat dat nog wel zou komen. [betrokkene 7] zei dat hij zich er laatst nog over aan het opvreten was, want die [betrokkene 1] was overal wel mooi mee weg gekomen.
[verdachte] antwoordde “aan de ene kant niet hoor, maar dat uh”, waarna [verdachte] grinnikte.
[betrokkene 7] wist dat, waarna [verdachte] begon te lachen. [betrokkene 7] vond dat [betrokkene 1] er toch mooi vanaf was gekomen, want hij had hem toch ergens anders in geplant. [betrokkene 7] zei dat hij het beter had gekund. [verdachte] zei dat ze dit beter niet over de telefoon konden bespreken, aangezien ze daar nog onderzoek naar doen. [betrokkene 7] zei dat dit ook wel op zijn bordje zou komen, waarop [verdachte] zei: “Dat denk ik helemaal niet. Ik denk dat deze echt helemaal voor mij is”.”
6. Het hof heeft onder het kopje “Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” volgende overwogen:
“De verdachte ontkent stellig iets te maken te hebben met het schietincident van 12 januari 2020 te [plaats ] . Door en namens de verdachte is aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enige variant van de onder 1 en onder 2 tenlastegelegde feiten en om die reden integraal dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat er zich het volgende heeft afgespeeld op 12 januari 2020.
In de namiddag van 12 januari 2020 heeft [betrokkene 1] contact met [betrokkene 4] en vraagt of hij nog iemand weet om wiet van te stelen (racen). Vervolgens komt de verdachte als mogelijke persoon om te bestelen ter sprake, waarop [betrokkene 1] aan [betrokkene 4] vraagt om iets te regelen met de verdachte voor die dag (bewijsmiddelen 8, 14, 15, 16).
[betrokkene 1] maakt via [betrokkene 4] een plan om een zak wiet van de verdachte te gaan stelen in de avond van 12 januari 2020 in [plaats ] . [betrokkene 1] vertelt [betrokkene 4] dat hij met twee man zal komen en dat hij wapens mee zal nemen (bewijsmiddelen 8, 9, 10, 11, 14, 16).
[betrokkene 4] licht de verdachte in over het plan van [betrokkene 1] , waarop het plan wordt gemaakt om [betrokkene 1] te grazen te nemen. [betrokkene 4] vertelt aan de verdachte dat [betrokkene 1] met twee man zal komen en wapens mee zal nemen (bewijsmiddelen, 9, 10, 16, 20, 22).
[betrokkene 1] gaat in de avond van 12 januari 2020 samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in de grijze Audi van [betrokkene 3] naar [plaats ] om de wiet te gaan stelen (bewijsmiddelen 4, 8, 15, 18).
Als [betrokkene 1] onderweg is naar de afgesproken plek in [plaats ] heeft hij contact met [betrokkene 4] over de plek waar hij naar toe moet gaan (bewijsmiddelen 8, 9, 10, 16).
[betrokkene 4] krijgt van de verdachte de aanwijzingen over de locatie door en geeft die vervolgens door aan [betrokkene 1] (bewijsmiddelen 16, 20, 22).
Als [betrokkene 1] parkeert in de buurt waar hij door [betrokkene 4] (via verdachte) naar toe gestuurd is, wordt de auto waarin [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zich bevinden door minimaal twee schutters onder vuur genomen (bewijsmiddelen 1, 3, 4, 5, 6, 7).
Er wordt minimaal 13 keer geschoten waarvan 10 keer op de auto. [betrokkene 1] loopt als gevolg hiervan schotwonden op in zijn borst en schouder (bewijsmiddelen 1, 4, 7).
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag hoe het bovenbeschreven feitencomplex gekwalificeerd dient te worden in het licht van het tenlastegelegde.
Met betrekking tot de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot diefstal met geweld dan wel de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid daaraan overweegt het hof als volgt.
Het schietincident van 12 januari 2020 zoals hiervoor beschreven wijst naar het oordeel van het hof naar de uiterlijke verschijningsvorm niet op een poging tot diefstal met geweld zoals onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegd.
Hoewel uit de Whatsappgesprekken en de verklaring van [betrokkene 4] afgeleid zou kunnen worden dat er een plan was om [betrokkene 1] van zijn wapens te gaan beroven, vindt het hof hier geen enkele ondersteuning voor in de overige bewijsmiddelen en in datgene wat zich vervolgens feitelijk op 12 januari 2020 heeft afgespeeld. Hieruit blijkt immers dat de auto waarin [betrokkene 1] zich bevond direct door de schutters onder vuur werd genomen. Door geen van de schutters is enige handeling verricht die naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht was op het voltooien van een diefstal met geweld. Van enige begin van uitvoering van een eventuele diefstal is dus niet gebleken.
Nu een poging diefstal met geweld naar het oordeel van het hof niet bewezen kan worden, kan ook niet bewezen worden dat de verdachte daaraan heeft deelgenomen. De verdachte zal dus worden vrijgesproken van het onder 1 primair (medeplegen poging diefstal met geweld) en subsidiair (uitlokking/medeplichtigheid aan medeplegen poging diefstal met geweld) tenlastegelegde.
Met betrekking tot de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot doodslag overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden vast dat in de avond van 12 januari 2020 (minimaal) twee (onbekend gebleven) schutters meerdere keren hebben geschoten op de auto waarin [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zaten. De schutters hebben minimaal 13 keer geschoten, waarvan minimaal 10 keer op de auto.
Hieruit volgt dat de schutters minstens voorwaardelijk opzet hadden op het doden van de inzittenden van de auto. Immers hebben zij op korte afstand, minstens 13 keer geschoten in de richting van de auto waarin zich meerdere personen bevonden. Daarbij is [betrokkene 1] geraakt in borst en schouder. Naast de doorgeschoten ruiten bevonden zich nog schotbeschadigingen in het interieur van de auto ter hoogte van de rechter en linker voorstoel en hoofdsteun.
Het aldus schieten kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het gevolg dat de inzittenden van de auto geraakt zouden worden dat het niet anders kan zijn dan dat de schutters minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij de inzittenden van de auto van het leven zouden beroven, zodat de opzet van de schutters ten minste in voorwaardelijke zin op dat gevolg gericht was.
De raadsman heeft bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte in enige vorm (als medepleger, medeplichtige of uitlokker) heeft deelgenomen aan de poging tot doodslag op [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 12 januari 2020.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt vast dat uit het dossier niet bekend is geworden wie de schutters zijn geweest die op de auto hebben geschoten. Wat de rolverdeling is geweest tussen de verschillende verdachten kan op grond van de bewijsmiddelen door het hof evenmin worden vastgesteld.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van medeplegen, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend moment.
Hoewel uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zou kunnen worden afgeleid dat [betrokkene 1] in de avond van 12 januari 2020 een afspraak had met de verdachte, bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om de conclusie te kunnen trekken dat de verdachte ter plekke aanwezig is geweest bij de schietpartij. Wel kan, zoals hiervoor reeds is overwogen, worden vastgesteld, dat de verdachte op de avond van de poging tot doodslag contact heeft onderhouden met [betrokkene 4] en dat de verdachte aanwijzingen over de locatie doorgaf aan die [betrokkene 4] . Op basis van het dossier kan niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte toestemming/groen licht heeft gegeven aan de schutters tot het plegen van het feit.
Het verstrekken van inlichtingen/aanwijzingen is bij uitstek een gedraging die wijst op betrokkenheid in de zin van medeplichtigheid. Er is geen zicht verkregen op een verdergaande materiële en/of intellectuele bijdrage aan het delict van de verdachte. Er is geen of onvoldoende zicht verkregen in de manier waarop deze is gepland en wie hierbij allemaal betrokken waren, wie de schutters waren, wie deze heeft ingeschakeld en wie de wapens heeft geregeld.
Hoewel de vastgestelde gang van zaken zonder meer vragen oproept over verdergaande betrokkenheid van de verdachte bij het samenstel van gebeurtenissen, rechtvaardigt deze niet – bij gebrek aan overige concrete aanknopingspunten – de rechterlijke vaststelling dat sprake is geweest van een zodanige intensieve samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op de dood van de slachtoffers, dat medeplegen moet worden aangenomen. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde medeplegen van een poging tot doodslag.
Gelet op het voorgaande kan evenmin worden bewezen dat de verdachte de poging tot doodslag op [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] heeft uitgelokt, zodat de verdachte van dit onderdeel van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde ook zal worden vrijgesproken.
De verdachte wordt onder 2 subsidiair voorts de medeplichtigheid verweten in die zin dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft tot en/of bij het medeplegen van de poging doodslag op [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op 12 januari 2020.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid als bedoeld in artikel 48 onder 1° of 2° van het Wetboek van Strafrecht moet komen vast te staan dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf dan wel op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf en voorts dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (gronddelict). Daarbij geldt dat het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet gericht hoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de verdachte wel was gericht voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans zal kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7932, NJ 2007, 553; HR 22 maart 2011, LJN B04471, NJ 2011, 342).
Uit de hiervoor weergegeven chatgesprekken en de verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 1] kan naar het oordeel van het hof in ieder geval worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de afspraak die was gemaakt voor een ontmoeting met [betrokkene 1] op 12 januari 2020 en dat [betrokkene 1] daarbij het plan had om wiet (van de verdachte) te gaan stelen. Dit wordt ondersteund door de foto van de zak met wiet die is aangetroffen in de telefoon van de verdachte, welke foto identiek is aan de foto die [betrokkene 4] in de avond van 12 januari 2020 aan [betrokkene 1] stuurde (zie bewijsmiddel 11).
De verdachte is door [betrokkene 4] ingelicht over het plan van [betrokkene 1] en vervolgens is er een plan gemaakt om [betrokkene 1] te grazen te gaan nemen (te temmen en een toontje lager te laten zingen). Uit het dossier blijkt dat de verdachte al drie keer was geript door [betrokkene 1] en enkele weken daarvoor (met kerst) nog door hem in elkaar zou zijn geslagen.
De verdachte wist van [betrokkene 4] dat [betrokkene 1] samen met iemand zou komen en twee wapens mee zou nemen. Op het moment dat [betrokkene 1] in de buurt van de afgesproken locatie is, krijgt hij nauwkeurig instructies van [betrokkene 4] waar hij heen moet gaan. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij deze aanwijzingen gelijktijdig van de verdachte doorkreeg via de chatapp Wickr. De verdachte heeft voorts de volgende dag aan [betrokkene 4] zijn beloning gegeven voor het naar de locatie in [plaats ] sturen van [betrokkene 1] , te weten een liter lean.
Door [betrokkene 1] via [betrokkene 4] inlichtingen te verstrekken over de locatie waar hij naar toe moest komen, wetende dat [betrokkene 1] aldaar te grazen zal worden genomen en waar hij vervolgens wordt beschoten, en hem daarna daarvoor de beloning te verstrekken heeft de verdachte naar het oordeel van het hof minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het gronddelict zoals vereist voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid. Gelet op het vorenstaande is de rol van de verdachte bij de poging doodslag op [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op 12 januari 2020 naar het oordeel van het hof minstens die van een medeplichtige geweest. Dit wordt ook ondersteund door het tapgesprek dat de verdachte heeft met [betrokkene 7] in april 2020 waarin de verdachte tegen [betrokkene 7] zegt dat ‘deze helemaal voor hem is’ als het over het schietincident met [betrokkene 1] gaat (bewijsmiddel 20).
Het hof acht dus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair tenlastegelegde, te weten medeplichtigheid aan het meermalen medeplegen van een poging doodslag.”
Het middel
7. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan het medeplegen van poging tot doodslag niet kan volgen uit de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, zodat die bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. Blijkens de toelichting wordt in het bijzonder geklaagd dat het voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid vereiste opzet op het gronddelict niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
8. Bij de bespreking van het middel moet het volgende worden vooropgesteld over het opzet bij medeplichtigheid. Van medeplichtigheid is volgens art. 48 Sr sprake als de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van een misdrijf, of als hij opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is niet alleen vereist dat het opzet van de verdachte was gericht op de medeplichtigheidshandelingen (i.c. het verschaffen van inlichtingen), maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf dat hij met zijn handelingen heeft bevorderd of vergemakkelijkt (i.c. poging tot doodslag).1.Dat het opzet van de verdachte moet zijn gericht op zowel zijn medeplichtigheidshandelingen als op het uiteindelijke gronddelict, wordt ook wel het vereiste van ‘dubbel opzet’ genoemd. Voorts geldt dat het opzet van de verdachte niet gericht hoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict door de dader is begaan.2.Daaruit volgt dat zijn opzet ook niet gericht hoeft te zijn geweest op het feit dat het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan.3.
9. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat uit de bewijsmiddelen en de aanvullende bewijsoverwegingen niet het voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid vereiste dubbel opzet kan worden afgeleid. In verband met deze klacht wijst de steller van het middel op een zevental feiten en omstandigheden die het hof “in de aanvullende bewijsoverwegingen nadrukkelijk heeft vastgesteld”, inhoudende dat:
(i) de verdachte met de medeverdachte [betrokkene 4] slechts heeft afgesproken dat zij [betrokkene 1] te grazen zullen nemen wanneer [betrokkene 1] daadwerkelijk wiet van de verdachte zou proberen te stelen;
(ii) de daadwerkelijke schutters onbekend zijn gebleven;
(iii) de rolverdeling tussen de verschillende verdachten onduidelijk is gebleven;
(iv) niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tijdens de schietpartij op de plaats delict aanwezig was;
(v) niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aan de schutters groen licht c.q. toestemming heeft gegeven om te schieten;
(vi) geen, dan wel onvoldoende zicht is verkregen op hoe een en ander is gepland en wie hierbij betrokken waren, wie de schutters waren, wie deze heeft ingeschakeld en wie de wapens heeft geleverd;
(vii) slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte aan de medeverdachte [betrokkene 4] aanwijzingen heeft gegeven over zijn eigen locatie.
10. Het hof heeft in zijn overwegingen omtrent het bewijs – voorafgaand aan de overwegingen die zien op de bewezenverklaarde medeplichtigheid – eerst uitgelegd waarom de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde medeplegen. Het hof heeft in dat verband overwogen dat de vastgestelde gang van zaken weliswaar vragen oproept over een verdergaande betrokkenheid van de verdachte bij de schietpartij, maar dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om te kunnen oordelen dat er sprake is geweest van een zodanig intensieve samenwerking gericht op de dood van de slachtoffers, dat van medeplegen moet worden gesproken. In deze gemotiveerde vrijspraak wijst het hof inderdaad op de door de steller van het middel aangehaalde feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder ii tot en met vi. Zo stelt het hof in die overwegingen vast dat de identiteit van de schutters niet bekend is geworden en ook dat de precieze rolverdeling tussen alle verdachten niet kan worden vastgesteld. Ook overweegt het hof bijvoorbeeld dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat de verdachte bij de schietpartij aanwezig is geweest en dat ook niet kan blijken dat de verdachte groen licht heeft gegeven aan de schutters tot het plegen van het feit.
11. Kennelijk meent de steller van het middel dat deze in verband met het medeplegen vastgestelde onzekerheden ook een rol spelen bij de vraag of de bewezenverklaring van medeplichtigheid toereikend is gemotiveerd. De door hem aangehaalde feiten en omstandigheden – genoemd onder ii tot en met vi – gaan immers enkel over datgene wat het hof op basis van het dossier niet heeft kunnen vaststellen. Anders dan de steller van het middel, zie ik niet in waarom deze onzekerheden over de precieze gang van zaken ook mee zouden moeten brengen dat de op medeplichtigheid toegesneden overweging van het hof – in het bijzonder in verband met het vereiste van dubbel opzet – tekort schiet. Het hof heeft zijn oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid immers gegrond op feiten en omstandigheden die wél kunnen worden vastgesteld op basis van het dossier. Kennelijk is het hof dus van mening dat – ondanks de in verband met de vrijspraak van het medeplegen gesignaleerde onzekerheden over de precieze gang van zaken – wel voldoende kan worden vastgesteld voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid.
12. De door de steller van het middel opgeworpen vraag of uit de bewijsvoering in voldoende mate kan worden afgeleid dat de verdachte het voor medeplichtigheid vereiste dubbel opzet had, moet derhalve worden beantwoord aan de hand van datgene wat het hof daartoe wél heeft kunnen vaststellen. In dat verband zijn naar mijn oordeel alleen de onder i en vii genoemde omstandigheden relevant. Met deze door de steller van het middel aangehaalde omstandigheden betoogt hij dat het hof slechts heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn medeverdachte [betrokkene 4] heeft afgesproken om “ [betrokkene 1] te grazen te zullen nemen” wanneer hij daadwerkelijk probeert wiet te stelen en dat de verdachte aan medeverdachte [betrokkene 4] aanwijzingen heeft gegeven over zijn eigen locatie.
13. Hiermee geeft de steller van het middel blijk van een verkeerde of – in ieder geval – te beperkte lezing van de overwegingen van het hof. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging weliswaar vastgesteld dat er een plan is gemaakt “om [betrokkene 1] te grazen te gaan nemen (te temmen en een toontje lager te laten zingen)”, maar heeft daarbij niet – zoals de steller van het middel betoogt – overwogen dat dit zou gebeuren wanneer hij daadwerkelijk wiet zou proberen te stelen. Integendeel, in de overwegingen van het hof ligt juist besloten dat het hof meent dat het ‘te grazen nemen’ van [betrokkene 1] altijd al de strekking van het gemaakte plan is geweest. Ook heeft het hof niet vastgesteld dat de verdachte aan zijn medeverdachte [betrokkene 4] aanwijzingen heeft gegeven “over zijn eigen locatie”. Het hof is immers van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om de conclusie te kunnen trekken dat de verdachte ter plekke aanwezig is geweest bij de schietpartij. Het hof heeft slechts vastgesteld dat [betrokkene 4] nauwkeurige instructies heeft doorgegeven aan [betrokkene 1] over waar hij heen moest gaan toen hij in de buurt kwam van de afgesproken locatie en dat [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij deze instructies gelijktijdig doorkreeg van de verdachte via chatapp Wickr.
14. Dan kom ik nu bij de meer algemene vraag of uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gronddelict, te weten een poging tot doodslag. Daarbij is relevant dat het hof – overigens in cassatie onbestreden – heeft geoordeeld dat de confrontatie op 12 januari 2020 naar de uiterlijke verschijningsvorm niet moet worden aangemerkt als een poging tot diefstal met geweld, maar als een poging tot doodslag. Daartoe heeft het hof vastgesteld dat er door meerdere schutters op korte afstand, minstens dertien keer op de auto van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] is geschoten, dat [betrokkene 1] daarbij in zijn borst en schouder is geraakt en dat het daarmee niet anders kan dan dat de schutters minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij de inzittenden van de auto van het leven zouden beroven.
15. Het hof heeft vervolgens in de zaak van de verdachte geoordeeld dat hij – minst genomen – voorwaardelijk opzet heeft gehad op dat gronddelict. Het hof heeft in dat verband vastgesteld dat de verdachte van [betrokkene 4] wist dat [betrokkene 1] samen met iemand zou komen en twee wapens mee zou nemen. Voorts heeft het hof overwogen dat de verdachte via [betrokkene 4] aan [betrokkene 1] inlichtingen heeft verstrekt over de locatie waar hij naar toe moest komen, wetende dat [betrokkene 1] aldaar te grazen zou worden genomen en waar hij vervolgens is beschoten, en dat de verdachte daarna aan [betrokkene 4] daarvoor een beloning heeft verstrekt. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk en tevens toereikend gemotiveerd.
16. Het middel faalt.
Slotsom
17. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2023
HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2011:BO4471), NJ 2011/342, m.nt. T.M. Schalken, r.o. 2.5.2.
HR 23 januari 2018 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:67), ECLI:NL:HR:2018:67, r.o. 2.3.