Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-02-2018, nr. 21-001217-17
ECLI:NL:GHARL:2018:1756
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-02-2018
- Zaaknummer
21-001217-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:1756, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑02‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:951
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:392, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf en tbs met voorwaarden voor het veroorzaken van een ontploffing in een woning
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001217-17
Uitspraak d.d.: 19 februari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 februari 2017 met parketnummer 05-720122-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
thans verblijvende in [PI. verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 augustus 2017, 23 oktober 2017, 4 december 2017 en 5 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 februari 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 (het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is) en 2 (handelen in strijd met artikel 13, lid 1, van de Wet wapens en munitie) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden en heeft de terbeschikkingstelling van verdachte gelast met bevel van dwangverpleging.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist omtrent de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de oplegging van de straf en de maatregel alsmede voor wat betreft de beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.
Daarom dient het vonnis in zoverre te worden bevestigd.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen inclusief de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen, echter met uitzondering van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging en dat het hof in plaats daarvan de terbeschikkingstelling van verdachte met voorwaarden zal gelasten overeenkomstig de rapportage van de Reclassering Nederland.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich neergelegd bij een gevangenisstraf, maar pleit ervoor dat die gevangenisstraf maximaal gelijk zal zijn aan de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht het niet eens te zijn met de oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, zoals is opgelegd door de rechtbank, maar in hoger beroep gepleit voor een oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De verdachte heeft daarbij toegezegd om aan alle aan de terbeschikkingstelling met voorwaarden te verbinden voorwaarden mee te zullen werken.
Oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 januari 2018;
- voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 7 februari 2017 en 4 september 2017;
- een multidisciplinair rapport van drs. D.B. Wisman, psycholoog, gedateerd 16 december 2016 en van dr. H.A. de Haan, psychiater en drs. J. van der Veur, psychiater in opleiding, gedateerd 4 januari 2017.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder overwogen dat verdachte in zijn huurwoning een ontploffing teweeg heeft gebracht door brandbare spullen met benzine te overgieten en in brand te steken. Door die ontploffing is een gevel van de woning weggeslagen en zijn dichtbij geparkeerde auto’s zwaar beschadigd geraakt. Bovendien waren er ten tijde van de ontploffing buurtbewoners aanwezig in de aan de huurwoning grenzende woningen. Naast gevaar voor goederen, was er dus ook levensgevaar te duchten voor de buurtbewoners. Dat dit levensgevaar zich niet heeft verwezenlijkt, is een gelukkige omstandigheid die niet te danken is aan het handelen van verdachte. Verdachte heeft kennelijk geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Boosheid en onvrede waren verdachtes drijfveren. Het is schokkend dat verdachte daardoor overgaat tot het plegen van strafbare feiten die veel schade en gevaar voor anderen veroorzaken. Dit alles rekent het hof verdachte zwaar aan.
Bovendien heeft verdachte rondgelopen met een vlindermes op zak. Het voorhanden hebben van een vlindermes brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
De vraag is op welke straf en/of maatregel aan deze verdachte voor het plegen van deze feiten, in het bijzonder feit 1, dient te worden opgelegd.
Uit het psychiatrisch rapport van 4 januari 2017 en het psychologisch rapport van 16 december 2016 komt onder meer als conclusie naar voren dat bij verdachte sprake is van cannabisafhankelijkheid (nu in remissie) en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, narcistische en ontwijkende trekken. Er is niet of nauwelijks sprake van schuld of schaamtegevoelens. Hij bagatelliseert de ernst van de gevolgen, heeft het gevoel bijzondere rechten te hebben. Verdachte is uitgesproken over de kans op herhaling als niet voldaan wordt aan zijn eisen voor wat betreft een goede woonplek en werk. In een van de rapporten is hij beschreven als een “tikkende tijdbom”.
In de rapporten is bovendien gesteld dat de persoonlijkheidsstoornis en de slechte maatschappelijke integratie moeilijk kunnen worden verminderd zonder klinische behandeling. Daarmee blijft de kans op herhaling hoog. Behandeling van de persoonlijkheidsstoornis en de cannabisproblematiek zal zeker een kans van slagen hebben, maar voorwaarde is wel dat verdachte wil meewerken aan de behandelingen.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat het moeilijk is om eenduidig te adviseren gelet op de combinatie van de psychische problematiek die een grote risicofactor vormt voor recidivering en het gebrek aan probleem-/ziektebesef en behandelmotivatie. De deskundigen hebben verschillende mogelijkheden voorgelegd, waaronder de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het hof overweegt dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht, omdat hij een ‘statement’ wilde maken naar de woningbouw en de overheid. Verdachte schrijft zijn problematiek geheel toe aan de maatschappij en de instanties die volgens hem niet deugen.
Anders dan de rechtbank acht het hof ter zake van feit 1 oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet noodzakelijk. De oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en verzocht door de verdediging, acht het hof wel geïndiceerd.
Nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en hij aldus voor een deel wel strafbaar is, zal het hof verdachte ter zake van beide feiten tevens een gevangenisstraf opleggen als hierna te melden.
Tevens stelt het hof vast dat het bewezen verklaarde een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden welke vorm van terbeschikkingstelling opgelegd dient te worden: terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege of terbeschikkingstelling met de oplegging van voorwaarden.
Bevel tot verpleging van overheidswege of voorwaarden
Het hof heeft de zaak op de zitting van 9 augustus 2017 verwezen naar de raadsheer-commissaris en verzocht om een geactualiseerd reclasseringsrapport ‘voorbereiding terbeschikkingstelling met voorwaarden’ zou worden opgemaakt, waaruit moest blijken of de voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport van 8 februari 2017 nog steeds voldoen.
De reclassering heeft op 4 september 2017 aanvullend gerapporteerd. Verdachte is (via IFZ) geïndiceerd voor een klinische opname binnen [kliniek] . Daar is momenteel geen wachtlijst en zou hij binnen twee weken na de uitspraak van het arrest in hoger beroep opgenomen kunnen worden. De reclassering komt tot de conclusie dat het technisch uitvoerbaar is om de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft in de aanvullende rapportage voorwaarden geformuleerd waaronder een eventuele TBS met voorwaarden plaats zou kunnen vinden. Het hof sluit zich, evenals de vordering van de advocaat-generaal, aan bij de conclusies van de gedragsdeskundigen en de reclassering. Ter bescherming van de veiligheid van anderen zal het hof voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde, zoals die hieronder in het dictum worden weergegeven. Verdachte heeft zich ter zitting van het hof bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Gevangenisstraf
Gelet op al wat in het voorgaande is overwogen omtrent de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, is het hof van oordeel dat, naast de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Het hof acht het van belang dat de gevangenisstraf naadloos zal aansluiten op de plaatsing van verdachte in [kliniek] en zal gelet daarop bevelen dat de terbeschikkingstelling en de daaraan te verbinden voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.800,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 87.226,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 72.958,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering - gelet op de hoogte en de onduidelijkheid van de opgelopen schade - niet eenvoudig van aard is en de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38 en 38a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden en de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren en 326 (driehonderdzesentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de navolgende voorwaarden:
Algemene voorwaarden:
• dat verdachte geen strafbare feiten zal plegen;.
• dat verdachte voor het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden, opdat de reclassering daarvan een kopie zal kunnen maken;
• dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het verstrekken van een actuele pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijke opsporingsbeleid ten aanzien van terbeschikkinggestelden;
• dat verdachte zich onder toezicht van de reclassering zal stellen en zich zal houden zich aan de
voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden;
• dat verdachte zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland zal begeven, tenzij dit wordt toegestaan door de reclassering, die hierover overlegt met het Openbaar Ministerie;
• dat verdachte niet van adres zal veranderen c.q. verhuizen zonder vooraf overleg met en toestemming van de reclassering;
• dat verdachte de reclassering zicht zal verschaffen op de voortgang van zijn begeleiding en behandeling, waarbij hij zich open en begeleidbaar op zal stellen;
• dat verdachte de reclassering toestemming zal verlenen om referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk (partner, familieleden, vrienden, kennissen, werkgever, verenigingsleven etc.);
• dat verdachte zich coöperatief op zal stellen in het contact met gemeentelijke autoriteiten/ instellingen (burgemeester, ambtenaren, politie, woningbouwvereniging etc.)
• dat verdachte, indien de reclassering dit nodig acht mee zal werken aan een time out in een FPC van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging van met nog eens maximaal 7 weken per jaar dat de tbs loopt.
Specifieke voorwaarden:
• dat verdachte wordt verplicht om zich te laten opnemen in FPK [kliniek] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling worden gegeven, ook als dat inhoudt de inname van door behandelaren voorgeschreven medicatie;
• dat verdachte - indien geïndiceerd - na de klinische behandeling mee zal werken aan een ambulante behandeling in een forensische polikliniek of soortgelijke instelling, wanneer dit door de reclassering en/of behandelaars nodig wordt bevonden;
• dat verdachte een zinvolle dagbesteding zal hebben, betaald dan wel onbetaald;
• dat verdachte de reclassering inzage zal geven in zijn financiële situatie. Hij laat zich zo
nodig begeleiden op financieel gebied. Indien geïndiceerd werkt hij mee aan een
traject aangaande bewindvoering;
• dat verdachte geen verdovende middelen en/of alcohol zal gebruiken. In geval van terugval in middelengebruik zal met alle betrokken partijen overleg volgen om mogelijke consequenties af te stemmen. Een kamercontrole behoort dan tot de mogelijkheden.
• dat verdachte, indien geïndiceerd, zal meewerken aan urinecontroles en/of blaasproeven in verband met middelen- en alcoholgebruik met een frequentie die [kliniek] , of soortgelijke instelling, en de reclassering passend vinden. Deze controles zullen onderdeel uitmaken van de begeleiding ten behoeve van terugvalpreventie. Indien er vermoedens zijn van regelmatig alcoholgebruik dat niet naar voren komt middels blaas- of urinecontroles, dan kan een CDT-bepaling middels bloedafname ingezet worden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.350,00 (tweeduizend driehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.350,00 (tweeduizend driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 (drieëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. C. Caminada, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. R. Krijger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier,
en op 19 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.