Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016198374 Z, gesloten op 29 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 24-02-2017, nr. 05/720122-16
ECLI:NL:RBGEL:2017:951
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
24-02-2017
- Zaaknummer
05/720122-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:951, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 24‑02‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:1756
Uitspraak 24‑02‑2017
Inhoudsindicatie
“De rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, legt aan een 29-jarige man uit Apeldoorn TBS met dwangverpleging op voor het teweeg brengen van een ontploffing in zijn woning.”
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720122-16
Datum uitspraak : 24 februari 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te De [adres] , 7314 JR Apeldoorn
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.
raadsman: mr. A.H.T de Haas, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 23 september 2016, 19 december 2016 en 10 februari 2017.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Apeldoorn, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in een woning (de [adres] ) een hoeveelheid benzine te sprenkelen over een of
meer kranten, althans in die woning aanwezige goed(eren) en/of (vervolgens) een (keuken/vaat)doekje (met een aansteker) in brand te steken, en dit brandende doekje (vervolgens) op de met benzine besprenkelde kranten te gooien, althans open vuur in aanraking te brengen met een brandbare/ontploffingsgevaarlijke stof en/of vervolgens deze woning te
verlaten, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of een of meer belendende
woning(en) en/of meerdere (te weten 3(drie)) auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer (buurt)bewoner(s) en/of aldaar aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die (buurt)bewoner(s) en/of die perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Apeldoorn een of meer wapens van categorie
I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad;De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een ontploffing heeft aanvaard. Verdachte heeft immers verklaard dat het de bedoeling was een brandje te stichten. Daarbij heeft verdachte brandversnellende middelen gebruikt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het doel van verdachte was om schade toe te brengen aan de woning. Daartoe heeft verdachte een vuurtje gemaakt in de kamer. Verdachte had verwacht dat het vuur beperkt zou blijven tot de kamer en niet dat het vuur dermate ernstige gevolgen zou hebben. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij in de tussentijd de buren kon waarschuwen en de brandweer kon bellen. De verdediging heeft ook aangevoerd dat tussen de woning van verdachte en de naburige woning een dikke muur zit.
Beoordeling door de rechtbank
Op 31 maart 2016 rond 10.00 uur heeft in een woning (de [adres] ) in Apeldoorn een ontploffing plaatsgevonden. De genoemde woning maakt deel uit van een woningcomplex waar tijdens de ontploffing bewoners thuis waren. Door de ontploffing is de voorgevel van de woning uit de woning gevallen en op voor de woning geparkeerde auto’s terecht gekomen. De woning is door de ontploffing onbewoonbaar geworden en meerdere auto’s zijn total loss.2.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek blijkt dat tijdens het uitbreken van de brand die daarop gevolgd werd door een dampexplosie, levensgevaar voor personen te duchten was. In de omliggende woningen waren bewoners thuis en die moesten geëvacueerd worden in verband met de te verwachten instabiliteit van het gebouw. Ook door rondvliegende brokkenstukken puin die op de straat en de geparkeerde auto’s terecht kwamen, was levensgevaar voor personen te duchten.3.
Verdachte, op wiens verklaringen hierna verder wordt ingegaan, heeft bekend de brand te hebben gesticht. Hij heeft dat gedaan uit onvrede over de overheid en de woningbouwvereniging.4.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op het teweeg brengen van de ontploffing.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door zijn gedragingen een ontploffing teweeg zou brengen. Voor dit oordeel zijn de omstandigheden van het geval van belang, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij een jerrycan heeft gekocht en benzine heeft gehaald en die benzine in de woning heeft gesprenkeld. Verdachte heeft ook oud papier en andere spullen op de vloer van de woning gelegd en besprenkeld met benzine. Vervolgens heeft verdachte met een keukendoekje het oud papier en de andere spullen aangestoken. Toen de verspreiding van het vuur heel snel ging, heeft verdachte zijn woning verlaten.5.
Uit algemene ervaringsregels volgt dat het met vuur aansteken van met benzine besprenkelde droge spullen in een woonruimte een ontploffing teweeg kan brengen. Benzine is immers een snel verdampende vloeistof en bovendien een brandversnellend middel, en papier is snel brandend materiaal. Bovendien heeft verdachte zelf ook verklaard dat iedereen wel weet dat brand versnelt als je gebruik maakt van benzine en dat op die manier het vuur niet controleerbaar is.6.De kans dat in de gegeven omstandigheden door de dampen van de door de woning gesprenkelde benzine een ontploffing zou plaatsvinden als met een brandende doek de met benzine besprenkelde droge spullen werden aangestoken, was naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het teweeg brengen van een ontploffing.
De rechtbank is voorts van oordeel mede gelet op het vorenstaande dat uit de aangerichte schade aan de woning, de daarvoor geparkeerde auto’s, het feit dat in het woningcomplex meerdere bewoners thuis waren en het feit dat een en ander overdag is gebeurd zodat ook voorbijgangers konden worden geraakt, kan worden afgeleid door de ontploffing levensgevaar voor de bewoners en andere aanwezige personen, alsmede gevaar voor goederen te duchten was.7.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland[district], opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016198374 Z[dossiernummer], gesloten op 29 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, onder meer inhoudende:
o het proces-verbaal van bevindingen, p. 72;
o het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 128;
o het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 136.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Apeldoorn, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in een woning (de [adres] ) een hoeveelheid benzine te sprenkelen over een of
meer kranten, althans in die woning aanwezige goed(eren) en/of (vervolgens) een (keuken/vaat)doekje (met een aansteker) in brand te steken, en dit brandende doekje (vervolgens) op de met benzine besprenkelde kranten te gooien, althans open vuur in aanraking te brengen met een brandbare/ontploffingsgevaarlijke stof en/of vervolgens deze woning te
verlaten, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of een of meer belendende
woning(en) en/of meerdere (te weten 3(drie)) auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer (buurt)bewoner(s) en/of aldaar aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die (buurt)bewoner(s) en/of die perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2016 te Apeldoorn een of meer wapens van categorie
I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
5. De strafbaarheid van het feit
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch onderzoek d.d. 4 juli 2016, opgemaakt door D. Breuker, forensisch psycholoog, en een psychologisch onderzoek d.d. 16 december 2016, opgemaakt door drs. D.B. Wisman, GZ-psycholoog BIG.Dit laatste rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
“Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te weten een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een cannabisafhankelijkheid in remissie door zijn verblijf in detentie en, uitgesteld, een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.Geadviseerd wordt om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te houden voor het ten laste gelegde, mits bewezen.”
De rechtbank heeft ook kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 4 januari 2017, opgemaakt door dr. H.A. de Haan, psychiater en drs. J. van der Veur, psychiater in opleiding.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:“Bij betrokkene is er sprake van cannabisafhankelijkheid nu in remissie en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, narcistische en ontwijkende trekken.Boven beschreven stoornissen waren ook aanwezig tijdens het ten laste gelegde. De cannabisafhankelijkheid was toen niet in remissie. Het is onduidelijk in hoeverre betrokkene nog onder invloed was van de cannabis, die hij de avond daarvoor had gebruikt. Voor onttrekkingsverschijnselen van de cannabis tijdens het ten laste gelegde zijn weinig kenmerken.De genoemde stoornissen hebben zeer waarschijnlijk een relatie met het tenlastegelegde.De rapporteurs geven de rechtbank daarom in overweging om betrokkene het tenlastegelegde, indien bewezen, verminderd toe te rekenen.”
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Verdachte is aldus strafbaar.
7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft haar eis, gedaan ter terechtzitting van 23 september 2016, in zoverre aangepast dat zij ter terechtzitting van 10 februari 2017 heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast geëist, nu de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat er door verdachtes toedoen doden hadden kunnen vallen. Het gevaar dat er in de toekomst slachtoffers zullen vallen door verdachtes toedoen is ook thans nog groot. Verdachte heeft behandeling nodig. De officier van justitie mist de betrouwbare bereidheid tot medewerking die vereist is voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij enkel werk en een woning nodig heeft. Verder heeft verdachte niet erkend dat hij behandeling nodig heeft.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel qua duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, plus zes weken, alsmede een deel voorwaardelijke gevangenisstraf onder de voorwaarden zoals recent geadviseerd door de reclassering. De verdediging heeft de rechtbank in overweging gegeven om een proeftijd op te leggen van vijf jaar. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, in welke vorm dan ook, niet aan de orde kan zijn, omdat er niet voldaan is aan het vereiste gevaarscriterium. Overigens is het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling niet opportuun, gelet op het feit dat verdachte first offender is. Bovendien staat verdachte open voor een klinische behandeling en een daaropvolgend (begeleidings-)traject.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die qua duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, plus zes weken, gecumuleerd met de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, conform het recente reclasseringsadvies.
Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, mocht de rechtbank overgaan tot de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, deze maatregel van terbeschikkingstelling gecumuleerd dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die qua duur gelijk is aan het voorarrest. Dit om te voorkomen dat verdachte lang moet wachten tot hij behandeld kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 augustus 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 7 februari 2017;
- een multidisciplinair rapport van drs. D.B. Wisman, psycholoog, gedateerd 16 december 2016 en van dr. H.A. de Haan, psychiater en drs. J. van der Veur, psychiater in opleiding, gedateerd 4 januari 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder overwogen dat verdachte in zijn huurwoning een ontploffing teweeg heeft gebracht door brandbare spullen met benzine te overgieten en in brand te steken. Door die ontploffing is een gevel van de woning weggeslagen en zijn dichtbij geparkeerde auto’s zwaar beschadigd geraakt. Bovendien waren er ten tijde van de ontploffing buurtbewoners aanwezig in de aan de huurwoning grenzende woningen. Naast gevaar voor goederen, was er dus ook levensgevaar te duchten voor de buurtbewoners. Dat dit levensgevaar zich niet heeft verwezenlijkt, is een gelukkige omstandigheid die niet te danken is aan het handelen van verdachte. Verdachte heeft kennelijk geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Boosheid en onvrede waren verdachtes drijfveren. Het is schokkend dat verdachte daardoor overgaat tot het plegen van strafbare feiten die veel schade en gevaar voor anderen veroorzaken.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Bovendien heeft verdachte rondgelopen met een vlindermes op zak. Het voorhanden hebben van een vlindermes brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
De vraag is op welke straf en/of maatregel aan deze verdachte voor het plegen van deze feiten, in het bijzonder feit 1, moet worden opgelegd.
Uit het psychiatrisch rapport van 4 januari 2017 en het psychologisch rapport van 16 december 2016 komt als conclusie naar voren dat bij verdachte sprake is van cannabisafhankelijkheid (nu in remissie) en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, narcistische en ontwijkende trekken. Er is niet of nauwelijks sprake van schuld- of schaamtegevoelens. Hij bagatelliseert de ernst van de gevolgen, heeft het gevoel bijzondere rechten te hebben. Verdachte is uitgesproken over de kans op herhaling als niet voldaan wordt aan zijn eisen voor wat betreft een goede woonplek en werk. In een van de rapporten is hij beschreven als een “tikkende tijdbom”.
In de rapporten is bovendien gesteld dat de persoonlijkheidsstoornis en de slechte maatschappelijke integratie moeilijk kunnen worden verminderd zonder klinische behandeling. Daarmee blijft de kans op herhaling hoog. Behandeling van de persoonlijkheidsstoornis en de cannabisproblematiek zal zeker een kans van slagen hebben, maar voorwaarde is wel dat verdachte wil meewerken aan de behandelingen. Gezien echter de minimale motivatie, de ernst van de persoonlijkheidsstoornis en de sociaal-maatschappelijke problemen bij verdachte geniet een intensieve klinische behandeling de voorkeur. Voor behandeling zouden vele jaren nodig zijn. De deskundigen hebben geconcludeerd dat het moeilijk is om de rechtbank eenduidig te adviseren gelet op de combinatie van de psychische problematiek die een grote risicofactor vormt voor recidivering en het gebrek aan probleem-/ziektebesef en behandelmotivatie. De deskundigen hebben de rechtbank derhalve verschillende mogelijkheden voorgelegd, waaronder de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank overweegt dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht, omdat hij een ‘statement’ wilde maken naar de woningbouw en de overheid. Verdachte schrijft zijn problematiek geheel toe aan de maatschappij en de instanties die volgens hem niet deugen. Verdachte snapt niet dat hij behandeling nodig heeft. Zelfs als verdachte ter zitting specifiek wordt gevraagd naar zijn bereidheid tot medewerking aan een behandeling, antwoordt verdachte dat hij enkel werk en een woning nodig heeft. De rechtbank mist derhalve een betrouwbare bereidheid tot medewerking aan een behandeling.
Gelet op de adviezen van de deskundigen, de ernst van de feiten, het recidiverisico dat als reëel wordt ingeschat en het feit dat verdachte onvoldoende betrouwbare bereidheid tot medewerking aan een behandeling heeft getoond, acht de rechtbank ter zake van feit 1 oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk. Aan alle voorwaarden voor oplegging van deze vergaande maatregel is voldaan. Dat geldt gezien het vorenstaande ook voor de voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
De oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en verzocht door de verdediging, acht de rechtbank dan ook niet aan de orde. Een dergelijke minder vergaande maatregel is gezien de ernst van de problematiek, het recidiverisico en het ontbreken van een intrinsieke behandelmotivatie onvoldoende toereikend.
Nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en hij aldus voor een deel wel strafbaar is, legt de rechtbank verdachte ter zake van beide feiten tevens op een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen De Goede Woning en [benadeelde] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Door De Goede Woning wordt gevorderd een bedrag van € 87.226,-. Door [benadeelde] wordt gevorderd een bedrag van € 2.800,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van De Goede Woning toe te wijzen tot een bedrag van € 10.000,-. De vordering vormt voor het overige een onevenredige belasting van het strafproces en dient daarom voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de vordering van [benadeelde] toe te wijzen tot een bedrag van € 2.250,-. De vordering is voor het overige onvoldoende onderbouwd en niet eenvoudig te onderzoeken, dus in zoverre dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Ten aanzien van beide vorderingen heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot de verzochte bedragen gevorderd, ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Bij gebreke van betaling en verhaal dient de vervangende hechtenis te worden gematigd.
Het standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij De Goede Woning niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de daadwerkelijke schade nog niet vast staat, nu er enkel een offerte ligt. Daarbij vormt de vordering een onevenredige belasting van het strafbeding.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] verzoekt de verdediging primair tot het niet-ontvankelijk verklaren van de vordering. De vordering is naar de mening van de verdediging onvoldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Subsidiair ten aanzien van beide vorderingen verzoekt de verdediging, in het geval van toewijzing en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de vervangende hechtenis op nihil te stellen, dan wel zeer aanmerkelijk te matigen. Op voorhand staat namelijk al vast dat verdachte de vordering niet zal kunnen betalen, waardoor oplegging van de vervangende hechtenis een verkapte bestraffing vormt.
Beoordeling door de rechtbank
De Goede Woning
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat benadeelde partij De Goede Woning als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van € 72.958,- schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Als gevolg van de bewezenverklaarde ontploffing, is de voorgevel van de woning uit de woning die aan verdachte verhuurd werd door De Goede Woning gevallen. De Goede Woning heeft in haar vordering verzuimd aan te geven of zij BTW-plichtig is. Daardoor is niet zonder meer aan te nemen dat de BTW voor haar niet te verrekenen valt. Voor het overige is de vordering voldoende onderbouwd en komt zij de rechtbank bovendien niet onrechtmatig of bovenmatig voor. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot het totaalbedrag van de offerte, exclusief BTW. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank acht termen aanwezig om de vervangende hechtenis te matigen tot 27 dagen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 31 maart 2016.
[benadeelde]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van € 2.350,- schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Als gevolg van de bewezenverklaarde ontploffing, is de voorgevel van de woning uit de woning gevallen en daarbij terecht gekomen op de auto van [benadeelde] , wier auto total loss is geraakt. De benadeelde partij heeft deze post van € 2.250,- voldoende onderbouwd. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij aangevoerd dat zij kosten heeft gemaakt voor het omzetten van de autoradio en de trekhaak naar een andere auto. De rechtbank neemt aan dat de benadeelde partij daarvoor inderdaad kosten heeft gemaakt en schat die kosten, hoewel een factuur ontbreekt, op
€ 100,-. Derhalve zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 2.350,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering omdat die posten onvoldoende zijn onderbouwd (telefoon- en medicijnkosten).
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank acht termen aanwezig om de vervangende hechtenis te matigen tot 3 dagen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 31 maart 2016.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder feit 1 en 2 tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
gelast dat verdachte wegens het bewezenverklaarde onder feit 1 ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen De Goede Woning en [benadeelde] .
De rechtbank:
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil en de wettelijke rente met ingang van 31 maart 2016.
Benadeelde partij Bedrag
1. De Goede Woning € 72.958,-
2. [benadeelde] € 2.350,-
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij Bedrag Vervangende hechtenis
1. De Goede Woning € 72.958,- 27 dagen;
2. [benadeelde] € 2.350,- 3 dagen.
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. G. Noordraven en mr. S.W. Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2017. | ||
Mr. Noordraven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. | ||
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑02‑2017
Het proces-verbaal van aangifte door De Goede Woning, p. 33; het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , p. 35-36; het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , p. 43; het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , p. 45-46; het proces-verbaal van bevindingen, p. 71; het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 81-82.
Het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 81.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2016.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2016.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2016.
Het proces-verbaal van aangifte door De Goede Woning, p. 33; het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , p. 35-36; het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , p. 43; het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , p. 45-46; het proces-verbaal van bevindingen, p. 71; het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 81-82.