Rb. Overijssel, 09-02-2022, nr. C/08/257639 / HA ZA 20-475
ECLI:NL:RBOVE:2023:4616
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
09-02-2022
- Zaaknummer
C/08/257639 / HA ZA 20-475
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2023:4616, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 08‑11‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBOVE:2022:1250, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 20‑04‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig, Tussenuitspraak)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2022:513
ECLI:NL:RBOVE:2022:513, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 09‑02‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig, Tussenuitspraak)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2022:1250
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2021:4143
ECLI:NL:RBOVE:2021:4143, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 13‑10‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig, Tussenuitspraak)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBOVE:2022:513
Uitspraak 08‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Fabrikant cv-ketel aansprakelijk voor schade als gevolg van brand in die ketel.
Partij(en)
RECHTBANK Overijssel
Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/257639 / HA ZA 20-475
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] en kantoorhoudende in [kantoorplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. ing. M. van Kempen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSCH THERMOTECHNIEK B.V.,
gevestigd in Apeldoorn en kantoorhoudende in Deventer,
gedaagde,
advocaten mrs. H. Lebbing en E.S. Oudshoorn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Bosch genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2022 en de daarin genoemde processtukken
- het deskundigenbericht
- de conclusies na deskundigenbericht
- het bezwaar van [eiseres] tegen de conclusie van Bosch en de reactie daarop van de rechtbank.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Het deskundigenbericht
2.1.
In het tussenvonnis van 9 februari 2022 heeft de rechtbank de heer [naam 1] verbonden aan Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna te noemen: [naam 1] ) tot deskundige benoemd en heeft zij een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u aan de hand van de beschikbare bescheiden vaststellen wat de oorzaak van
de brand is geweest?
2. Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de meest voor de hand liggende brandoorzaak is, en of aannemelijk is dat die oorzaak moet zijn gelegen in de Topline-ketel?
3. Wilt u in uw rapportage de bevindingen van HIJ5 en DEKRA betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.2.
[naam 1] heeft deze vragen in zijn deskundigenbericht van 20 februari 2023 (hierna te noemen: het deskundigenbericht) als volgt beantwoord:
1. De exacte oorzaak van de brand kan niet - meer - worden vastgesteld.
2. Voor de oorzaak van de brand kan naar mijn oordeel geen andere oorzaak worden aangewezen dan een lekkage van hete rookgassen die is opgetreden ter plaatse van de brander van de TopLine cv-ketel. Daardoor zijn de brandbare polypropyleen (isolatie)delen in de TopLine cv-ketel ontstoken en zijn in eerste instantie bovenin de cv-ketel temperaturen opgetreden ≥ 660 °C. Als gevolg hiervan is het houtwerk direct achter en rechts van de cv-ketel in brand geraakt met een omvangrijke, zichzelf onderhoudende, vlammende brand in de opstellingsruimte tot gevolg.
3. Het door CED Forensic B.V. ingestelde onderzoek is niet meer geweest dan een oppervlakkige inspectie van de in het geding zijnde EcomLine en TopLine cv-ketels en de verbrande resten van de elektrische onderverdeelinrichting van het gebouw.
De onderzoekers van HIJ5 Facilities en DEKRA Experts hebben van eminent belang zijnde informatie niet verzameld, dan wel niet of in onvoldoende mate betrokken bij hun onderzoek.
De inhoud van de door deze onderzoekers opgestelde rapporten hebben geen, dan wel onvoldoende bijgedragen aan het deskundigenonderzoek, noch zijn deze van belang geweest voor het aanwijzen van de brandoorzaak.
4. Nee.
2.3.
In het deskundigenbericht is verder onder meer het volgende te lezen:
(…)Zoals hierna toegelicht, blijkt uit het procesdossier dat de verschillende (partij-)deskundigen geen of onvoldoende aandacht hebben besteed aan de brandbaarheid en het brandgedrag van materialen in het algemeen en die van de verschillende onderdelen van de in het geding zijnde cv-ketels in het bijzonder. Voor de beantwoording van de door de rechter gestelde vragen, zijn deze aspecten cruciaal en dienen deze eerst nader te worden onderzocht. Om deze reden is het deskundigenonderzoek aangevangen met een bijeenkomst van de partijen, gehouden op 3 november 2022 in de vestiging van Bosch Thermotechniek B.V. te Deventer.
(…)
De knik in de plaatstalen bovenzijde blijkt na een nauwkeurige beoordeling van het CED-beeldmateriaal een - vloeiende - vervorming te zijn (foto 3). Deze is naar mijn oordeel veroorzaakt door warmteontwikkeling hoog in de TopLine cv-ketel. Daardoor heeft het plaatstaal zijn constructieve kracht verloren. Ervaren brandonderzoekers onderkennen deze effecten en gebruiken deze bij het bepalen van de temperaturen die gedurende de brand zijn opgetreden. Verlies van constructieve kracht en vervorming van staal treedt op bij temperaturen vanaf circa 500 °C. Zoals hierna uiteengezet, zijn hoog in de TopLine cv-ketel temperaturen opgetreden ≥ 660 °C. Onvermijdelijk is hierdoor de constructieve kracht van de plaatstalen mantel van de cv-ketel verloren gegaan en vervormd, zoals dit op het CED-beeldmateriaal ontegenzeggelijk kan worden waargenomen. Het gewicht van op de cv-ketel gevallen materiaal heeft bij de vervorming slechts een ondergeschikte rol gespeeld.
(…) Om de wisselaar in een positie te doen geraken zoals op het CED-beeldmateriaal weergegeven, dienen evenwel alle bevestigingspunten verloren te gaan.
Dit is vrijwel zeker het geval geweest. De - bovenste - bevestigingspunten bevonden zich namelijk ter hoogte van de brander. Deze waren - evenals de brander en de warmtewisselaar - vervaardigd uit aluminium, of een aluminium / silicium legering. Uit het CED-beeldmateriaal blijkt duidelijk dat het aluminium van de brander / de bovenzijde van de warmtewisselaar voor een belangrijk deel is gesmolten. Dit betekent dat óók de bevestigingspunten aan deze temperaturen zijn blootgesteld en zijn gesmolten, (…)
I. Het uit positie raken van de warmtewisselaar is onmiskenbaar veroorzaakt door warmteontwikkeling ter plaatse van de bevestigings- en ondersteuningspunten waarbij binnen de mantel van de TopLine cv-ketel temperaturen zijn opgetreden ≥ 660 °C.
(…)
Ing. [naam 2] wijst tijdens zijn toelichting op het gesmolten aluminium gasregelblok. Uit de toelichting van Bosch Thermotechniek B.V. blijkt dat ook dit onderdeel voor een belangrijk deel bestond uit brandbare polypropyleen kunststof. Verder blijkt dat de aansluitingen van het gasregelblok waren afgedicht met papieren pakkingen. Volgens Bosch Thermotechniek B.V. kan gaslekkage ontstaan wanneer het gasregelblok aan warmte wordt blootgesteld. In dat geval zal gas onder een druk van 25 mbar uitstromen en worden ontstoken. Zoals hierna uiteengezet, heeft dit zich in de TopLine en de EcomLine cv-ketel voorgedaan.
II. Geconcludeerd moet worden dat de gasbranden die zich in de in het geding zijnde
EcomLine en TopLine cv-ketel hebben voorgedaan, secundaire brandhaarden betreffen.
(…)
III. Geconcludeerd moet worden dat ing. [naam 2] bij de beoordeling van het brandbeeld en bij de interpretatie van de brandverloopindicatoren en het brandverloop, de zeer hoge temperaturen die in de TopLine cv-ketel voor het smelten van aluminium(verbindingen) moeten zijn opgetreden
(≥ 660 °C), niet heeft onderkend noch heeft gerapporteerd.
(…)
IV. Geconcludeerd moet worden dat in de opstellingsruimte omlaag gevallen (bouw)materialen en objecten noch van invloed zijn bij de beoordeling en het onderzoek van de beide cv-ketels, noch in de weg staan van een nauwgezette interpretatie van het brandbeeld en de brandverloopindicatoren.
Hoe het ook zij, de wijze waarop de TopLine cv-ketel van de houten wand is losgeraakt, is bij het
beoordelen van het brandverloop cruciaal.
Gebleken is dat de TopLine cv-ketel met een montagestrip tegen de houten wand van de opstelingsruimte was bevestigd (foto 14). Dit betreft een haakprofiel. Het contraprofiel was opgenomen in de achterwand van de mantel van de cv-ketel, min of meer ter hoogte van de brander / bovenzijde van de warmtewisselaar waar, zoals hiervoor uiteengezet, temperaturen zijn opgetreden ≥ 660 °C (foto 15). Verder is tijdens de bijeenkomst gebleken dat de plaatstalen mantel van de TopLine cv-ketel inwendig was bekleed met een brandbare polypropyleen isolatielaag. De daarmee samenhangende vuurbelasting heeft onvermijdelijk bijgedragen aan de opwarming van de gehele, plaatstalen achterzijde van de mantel van de cv-ketel. Plaatstaal bezit uitstekende warmtegeleidende eigenschappen, anders gezegd: de houten wand waartegen de TopLine cv-ketel was bevestigd, is blootgesteld aan dezelfde zeer hoge temperaturen die in de achterwand van de cv-ketel zijn opgetreden (≥ 660 °C).
De meest in de bouw toegepaste houtsoorten zijn vuren- en grenenhout. Nauwkeurige bestudering
van het CED-beeldmateriaal leert dat de houten wand waartegen de cv-ketels waren bevestigd, bestond uit een van beide houtsoorten in combinatie met houten plaatmateriaal. De ontstekingstemperatuur van het houtwerk ligt tussen 250 - 350 °C, met andere woorden: het houtwerk waartegen de TopLine cv-ketel was bevestigd, is blootgesteld aan temperaturen boven deze waarde en is onvermijdelijk in brand geraakt. Daardoor zijn de schroefverbindingen van de montagestrip eveneens verloren gegaan, is de cv-ketel van de wand losgekomen en in de positie geraakt zoals getoond op het CED-beeldmateriaal.
V. Het losraken van de TopLine cv-ketel van de houten wand van de opstellingsruimte, is uitsluitend het gevolg van de zeer hoge temperaturen die zich hebben voortgeplant in de plaatstalen achterwand van de cv-ketel. Daardoor is de houten wand in brand geraakt en is de verbinding tussen wand en cv-ketel verloren gegaan.
(…)
VI. Geconcludeerd moet worden dat ing. [naam 2] bij de beoordeling van het brandbeeld rechts van de TopLine cv-ketel, geen rekening heeft gehouden dat in de bewuste cv-ketel temperaturen zijn opgetreden van ≥ 660 °C. De stelling van ing. [naam 2] eerst op enige afstand van de Top-Line
cv-ketel hogere temperaturen zouden zijn opgetreden moet dan ook worden afgewezen.
(…)
Uit de toelichting van Bosch Thermotechniek B.V. blijkt dat het afneembare voorste deel van de mantel van de EcomLine cv-ketel bestond uit 3 millimeter dik, brandbare polypropyleen kunststof (foto 21). De mantel was voor een deel dubbelwandig uitgevoerd en dus 6 millimeter dik. Het vaste deel van de mantel was van plaatstaal met een dikte van 1 – 1½ millimeter. In gesloten toestand, bevond het gasregelblok zich direct achter het kunststof gedeelte van de mantel.
Polypropyleen is een eenvoudig te ontsteken kunststof: smelttemperatuur 160 - 175 °C, ontstekingstemperatuur 250 - 443 °C, zelfontbrandingstemperatuur 498 - 550 °C. Blootgesteld aan brand vormt polypropyleen brandende druppels waarvan de hoeveelheid gedurende de brandontwikkeling toeneemt tot aaneengesloten slierten vuur die omlaag druipen.
Experimenteel is bij de uitvoering van een groot aantal onderzoeken met grote regelmaat vastgesteld dat brandend polypropyleen leidt tot een omvangrijke, lang aanhoudende brand(haard). De temperaturen waarmee dit gepaard gaat zijn voldoende om brandbare materialen en objecten tot ontsteking te brengen. Bij de onderhavige brand kan dit hebben geleid tot brand(uitbreiding) in de zone voor de elektrische onderverdeelinrichting en de EcomLine cv-ketel.
IX. Geconcludeerd moet worden dat de merkelijke hoeveelheid polypropyleen in de mantel van de EcomLine cv-ketel ongetwijfeld een rol van betekenis heeft gespeeld bij de brandontwikkeling in de opstellingsruimte.
(…)
In zijn toelichting wijst ing. [naam 2] op het brandbeeld rondom de EcomLine cv-ketel. In zijn visie is dit het gevolg van een secundaire brandhaard waarbij temperaturen zijn opgetreden ≥ 1000 °C. Daardoor is de onderverdeelinrichting in ernstige mate verbrand en zijn rechts onder de EcomLine cv-ketel, delen van de gemetselde muur van de opstellingsruimte afgeschilferd (foto 22). Ing. [naam 2] ziet hierin overeenkomsten met de afgeschilferde stenen links naast de EcomLine cv-ketel, zie foto 20. Naar mijn oordeel is dit ten dele juist. Het uitgangspunt van ing. [naam 2] dat het brandbeeld het gevolg is van temperaturen ≥ 1000 °C is niet juist. Bij dergelijke temperaturen zouden alle aluminium onderdelen van de EcomLine cv-ketel onvermijdelijk zijn gesmolten. Aan de hand van het CED-beeldmateriaal kan worden vastgesteld dat dit niet het geval is. Dit betekent dat de door ing. [naam 2] aangewezen secundaire brandhaard, temperaturen < 660 °C zijn opgetreden.
X. Geconcludeerd moet worden dat in de zone van de secundaire brandhaard, gesitueerd vóór
de EcomLine cv-ketel en de elektrische onderverdeelinrichting, temperaturen zijn opgetreden
< 660 °C. Deze temperaturen hebben niet kunnen leiden tot smeltschade van de aluminium onderdelen van de in het geding zijnde EcomLine en de TopLine cv-ketels.
Ing. [naam 2] schetst een scenario waarin de brand in de onderverdeelinrichting / groepenkast is ontstaan. In zijn visie zijn brandende delen hieruit in de zone vóór de EcomLine cv-ketel op de vloer omlaag gevallen en hebben daar geleid tot een langdurige, secundaire brand(haard). Uit zijn toelichting blijkt evenwel dat ing. [naam 2] geen rekening heeft gehouden met het feit dat in dezelfde zone brandende druppels polypropyleen uit de EcomLine cv-ketel omlaag zijn gevallen en dus eveneens hiervoor de oorzaak kunnen zijn.
XI. Uit de door Bosch Thermotechniek B.V. gegeven toelichting en de uiteenzetting van de kant
van ing. [naam 2] blijkt niet, althans onvoldoende dat sprake is geweest van een primaire brandhaard in de elektrische onderverdeelinrichting en dit de oorzaak is geweest voor het ontstaan van de onderhavige brand.
(…)
6 VASTSTELLINGEN EN CONCLUSIE DESKUNDIGEN ONDERZOEK
De bevindingen bij het onderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd met de
(tussen-)conclusies I t/m XV, leiden tot de volgende vaststellingen:
• uit de informatie die tijdens de bijeenkomst op 3 november 2022 van de kant van de partijen werd ontvangen, blijkt naar mijn oordeel dat de brand is ontstaan in de TopLine cv-ketel;
• de gasbranden die in de EcomLine en TopLine cv-ketels zijn ontstaan, zijn het gevolg van een gaslekkage die gedurende de brand(ontwikkeling) is opgetreden, met andere woorden: dit betreffen secundaire brandhaarden;• de brandhaard die in de zone vóór de EcomLine cv-ketel en de elektrische onderverdeelinrichting van het gebouw is ontstaan, is veroorzaakt door de grote hoeveelheid druipend en brandend polypropyleen waaruit het afneembare deel van de mantel van de bewuste EcomLine cv-ketel was vervaardigd, anders gezegd: dit betreft eveneens een secundaire brandhaard.
6.1
Conclusie deskundigen onderzoek
Op grond van deze punten moet worden geconcludeerd dat de primaire brandhaard was gesitueerd in of in de onmiddellijke omgeving van de brander van de in het geding zijnde TopLine cv-ketel. Of de brand het gevolg is van een falende snelsluiting, een lekkende - gedraaide - pakking, vervorming van de brander(kap) dan wel een alternatieve oorzaak, kan noch aan de hand van het CED-beeldmateriaal, noch aan de inhoud van het procesdossier worden vastgesteld.
(…)
8.2.1
Reactie op de opmerkingen en verzoeken namens Bosch Thermotechniek B.V.
Onder hoofdstuk Algemeen van haar reactie op het concept deskundigenbericht, merkt Bosch Thermotechniek B.V. op dat bij het deskundigenonderzoek met oogkleppen een doelredenering zou zijn gevolgd. Zij kwalificeert de inhoud van het concept deskundigenbericht als onnavolgbaar en beweert dat de informatie, die van haar kant is gegeven, zou zijn geresoneerd. Een en ander bevreemdt.
De inhoud van het deskundigenbericht en de daaruit voortvloeiende conclusies steunen namelijk voor een belangrijk, zo niet voor het grootste deel op de informatie die tijdens de bijeenkomst van 3 november 2022 van de heren [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] , specialisten in dienst van Bosch Thermotechniek B.V. en van haar deskundige ing. [naam 2] werd ontvangen. De informatie die tijdens de bijeenkomst werd ontvangen, is, voor zover relevant, onverkort en waarheidsgetrouw in het concept deskundigenbericht opgenomen. (…)
Hoogst opmerkelijk presenteert Bosch Thermotechniek B.V. in haar reactie ing. [naam 2] als brandexpert. Ing. [naam 2] gaf tijdens de bijeenkomst op 3 november 2022 te kennen dat hij uitsluitend opdracht had gekregen de door HIJ5 Facilities gerapporteerde conclusie te toetsen. Volgens eigen zeggen bezit hij geen, dan wel onvoldoende expertise om op betrouwbare wijze een toedrachtonderzoek te kunnen uitvoeren. Niettemin lijkt het erop dat ing. [naam 2] een bijdrage heeft geleverd aan de reactie zijdens Bosch Thermotechniek B.V. Dit betreft met name het deel van het concept deskundigenbericht waarin wordt ingegaan op de beoordeling van het brandbeeld en de nadere interpretatie van de brandverloopindicatoren, een vakgebied waarin ing. [naam 2] naar eigen zeggen geen, dan wel onvoldoende expertise bezit.
(…)
Het standpunt van Ostwedde
2.4.
[eiseres] kan zich volledig vinden in de conclusies van [naam 1] . Zij stelt zich onder verwijzing naar het deskundigenbericht op het standpunt dat meer dan aannemelijk is dat één (of meer) van de door haar in deze procedure gestelde veiligheidsgebreken aan de Topline-ketel de lekkage van hete rookgassen en daarmee de brand heeft veroorzaakt. Voor zover niet al aangenomen zou kunnen worden dat sprake is van een gebrekkig product vanwege die veiligheidsgebreken, moet volgens [eiseres] in elk geval vastgesteld worden dat het feit dat sprake is geweest van een lekkage van hete rookgassen uit de brander een uiterst gevaarlijk risico op brand in het leven heeft geroepen, welk risico zich heeft gemanifesteerd. Van een product als een cv-ketel hoeft, zo stelt [eiseres] , bij normaal gebruik niet te worden verwacht dat het mogelijk is dat hete rookgassen uit de brander kunnen lekken met een aanmerkelijk risico op brand als gevolg. Nu dat wel het geval is, dient de Top-line ketel in ieder geval om die reden te worden aangemerkt als een gebrekkig product dat niet de eigenschappen en veiligheid bezit die van een dergelijke ketel verwacht mogen worden.
Het standpunt van Bosch
2.5.
Bosch stelt zich op het standpunt dat het deskundigenbericht niet overtuigt en is het oneens met de daarin opgenomen bevindingen en conclusies. Volgens Bosch heeft [naam 1] ook onvoldoende gereageerd op de bezwaren die zij tegen het concept-deskundigenbericht heeft geuit. Dit heeft haar ertoe genoopt nader onderzoek te laten doen door Efectis Nederland B.V. (hierna te noemen: Efectis). Bosch heeft ter onderbouwing van haar bezwaren tegen het deskundigenbericht bij wijze van tegenbewijs dan ook een nieuw rapport van Efectis van mei 2023 overgelegd, alsmede een door haarzelf opgesteld rapport van 15 mei 2023 met commentaar op het deskundigenbericht aan de hand van de bevindingen van Efectis. Daarnaast heeft zij een rapport van Efectis uit november 2018 overgelegd dat in het kader van het door TNO uitgevoerde onderzoek is opgesteld. Bosch meent met die rapporten de bevindingen en conclusies van [naam 1] te hebben ontzenuwd en verzoekt de rechtbank primair af te wijken van de in het deskundigenbericht geformuleerde conclusies en de vorderingen van [eiseres] af te wijzen. Subsidiair verzoekt Bosch de rechtbank te bepalen dat op de voet van artikel 194 lid 1 Rv een verhoor van [naam 1] wordt bevolen en meer subsidiair verzoekt Bosch de rechtbank om [naam 1] om een nadere toelichting te vragen, een aanvulling van het deskundigenbericht te gelasten of na overleg met partijen één of meer andere deskundigen te benoemen.
Strijd met goede procesorde?
2.6.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de conclusie na deskundigenbericht van Bosch en meent dat onverkorte acceptatie daarvan in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Volgens [eiseres] heeft Bosch namelijk acht weken de tijd gehad om opmerkingen te maken bij het concept-deskundigenbericht, heeft zij toen dus ruimschoots de gelegenheid gehad om Efectis te raadplegen en is het in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat Bosch via haar laatste conclusie nog eens een partijdeskundige inschakelt in een nieuwe poging om de bevindingen van [naam 1] onderuit te halen. Voor het geval de rechtbank de conclusie van Bosch toch accepteert, meent [eiseres] dat het wenselijk is om [naam 1] in de gelegenheid te stellen op die conclusie c.q. de bevindingen van Efectis te reageren, althans wil zij in ieder geval zelf nog de gelegenheid krijgen daarop te reageren.
2.7.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank aan [eiseres] moet worden toegegeven dat Bosch een deel van de door haar in de conclusie na deskundigenbericht geuite bezwaren ook reeds naar aanleiding van het concept-rapport van [naam 1] naar voren had kunnen brengen, staat het een partij op zichzelf vrij om haar commentaar op een uitgebracht deskundigenrapport te onderbouwen met een rapport van een door haar ingeschakelde deskundige. De rechtbank zal de conclusie na deskundigenbericht van Bosch daarom wel accepteren. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank echter geen aanleiding om [naam 1] en/of [eiseres] in de gelegenheid te stellen nog op die conclusie te laten reageren.
Bezwaren Bosch tegen deskundigenbericht
2.8.
Bosch voert samengevat de volgende bezwaren aan tegen de inhoud van het deskundigenbericht. De rechtbank heeft om onbevredigende en ontoereikend gemotiveerde redenen de aannemelijke oorzaak van de brand, namelijk de elektrische installatie, buiten beschouwing van het deskundigenbericht gelaten. De ontbranding van het (isolatie)materiaal in de Topline-ketel kan niet het gevolg zijn van lekkage van hete rookgassen. Daarvoor is namelijk vereist dat de ketel rookgassen heeft geproduceerd, dat die rookgassen vanuit de brander zijn gelekt naar de mantel van de ketel en dat die rookgassen tot zodanig hoge temperaturen in de ketel hebben geleid dat het (isolatie)materiaal in de ketel is gaan ontbranden. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. [naam 1] heeft ook niet toegelicht of, hoe en in welke mate de betreffende voorwaarden zich hebben voorgedaan en heeft dit zelfs niet relevant geacht. Slechts als sprake is van één van de drie bij de Topline-ketels voorkomende mankementen (openstaande branderklem, gedraaide rubberen pakking of doorgebogen wisselaar) kan in theorie een deel van de rookgassen vanuit de brander naar de mantel van de ketel lekken. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat één of een combinatie van deze mankementen zich in het geval van [eiseres] heeft voorgedaan. Zelfs indien hypothetisch wordt verondersteld dat de ketel wel één van die mankementen vertoonde, is het niet aannemelijk dat de brandoorzaak in de Topline-ketel is gelegen. Die ketel is ten tijde van de brand gelet op de hoge buitentemperatuur en het feit dat er niemand in het pand van [eiseres] aanwezig was, namelijk hooguit een aantal keer kort in bedrijf geweest als gevolg van de warmhoudfunctie om snel warm water te kunnen leveren. Uit de onderzoeken van Efectis blijkt dat de temperaturen die in de ketel ontstaan tijdens die warmhoudfunctie als gevolg van (één van) de hiervoor genoemde mankementen niet zodanig zijn dat de materialen van die ketel ontbranden. Het scenario van [naam 1] dat het (isolatie)materiaal in de Topline-ketel als gevolg van rookgaslekkage is gaan ontbranden en dat de brandoorzaak dus is gelegen in de Topline-ketel, is derhalve onjuist.
2.9.
Bosch voert verder aan dat het schade-/brandbeeld dat bij [eiseres] te zien was, niet strookt met het schadebeeld dat ontstaat als gevolg van een brandoorzaak in de ketel. Efectis heeft onderzoek gedaan naar dat schadebeeld door in een kleine houten ruimte brand te creëren in enerzijds een werkende cv-ketel die aangesloten was op gas, water en elektriciteit en gevuld was met water en anderzijds een niet werkende, niet gevulde en niet aangesloten cv-ketel. Daarbij is vastgesteld dat wanneer er brand ontstaat in een aangesloten werkende cv-ketel, de brandschade sterk beïnvloed wordt door het koelende effect van water in bepaalde onderdelen van die ketel en het vrijkomen van water uit die onderdelen. Het schadebeeld dat in dat onderzoek ontstond als gevolg van een brand in de werkende ketel wijkt dermate af van het schadebeeld bij [eiseres] dat het schadebeeld dat [naam 1] toeschrijft aan een brandoorzaak gelegen in de Topline-ketel niet kan kloppen. Zo vertoonde de warmtewisselaar na het onderzoek in kwestie geen smeltschade en hing deze, anders dan bij [eiseres] het geval was, nog op zijn plaats. De bevindingen van het betreffende onderzoek laten ook zien dat de door [naam 1] veronderstelde brandoorzaak het door hem geschetste schadebeeld helemaal niet kan creëren.
De testen van Efectis bevestigen verder dat het schade-/brandbeeld bij [eiseres] overeenkomt met het brandbeeld dat ontstaat als een niet werkende en niet met water gevulde ketel wordt ontstoken. Dat brandbeeld ontstaat bij een brandoorzaak die buiten de niet werkende ketel is gelegen. Bij een ontbranding van een niet werkende ketel ontstaan temperaturen die 300 °C hoger zijn dan de gemeten temperaturen in een werkende ketel. Dan treedt het hiervoor genoemde koelende effect van water niet op. Dit heeft onder meer tot gevolg dat er smeltschade ontstaat aan de warmtewisselaar en dat die wisselaar scheef komt te hangen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de warmtewisselaar in de Topline-ketel van [eiseres] niet gevuld was met water toen deze in brand ging. Zonder water in de warmtewisselaar kan de ketel niet in bedrijf zijn geweest, aangezien de beveiliging van een cv-ketel ervoor zorgt dat de ketel wordt uitgeschakeld indien er geen water in de warmtewisselaar aanwezig is. Indien een ketel niet in bedrijf is, produceert deze geen rookgassen en kan deze niet de oorzaak van de brand zijn geweest. De afwezigheid van water in de warmtewisselaar kan alleen zijn veroorzaakt als sprake is geweest van een brandoorzaak gelegen buiten de ketel, die het watercircuit heeft doen lekken en waardoor de Topline-ketel is leeggelopen. De oorzaak van de brand lag dus niet in de Topline-ketel, maar moet gezocht worden in een externe oorzaak als gevolg waarvan de Topline-ketel vervolgens is gaan ontbranden. Die andere oorzaak is de hiervoor genoemde elektrische installatie.
Het oordeel van de rechtbank
2.10.
De rechtbank stelt voorop dat het deskundigenbericht op zichzelf voldoende overtuigend is om aan te nemen dat de oorzaak van de brand is gelegen in de Topline-ketel.
De deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat en waarom moet worden aangenomen dat de primaire brandhaard was gesitueerd in de brander of in de onmiddellijke omgeving van de brander van die ketel. Anders dan Bosch meent, heeft de rechtbank de door Bosch gestelde oorzaak van de brand – kortsluiting in de elektrische installatie, met als gevolg dat er brandende delen naar beneden zijn gevallen die op vloerniveau brandbare materialen hebben doen ontbranden – niet buiten beschouwing van het deskundigenbericht gelaten. De rechtbank heeft de deskundige immers gevraagd om aan de hand van de beschikbare bescheiden vast te stellen wat de oorzaak van de brand is geweest, althans, voor zover dit niet mogelijk is, om aan te geven wat de meest voor de hand liggende brandoorzaak is. [naam 1] heeft de door Bosch gestelde oorzaak van de brand ook wel degelijk in zijn onderzoek betrokken. In het deskundigenbericht staat immers vermeld dat de brandhaard in de zone vóór de Ecomline-ketel en de elektrische onderverdeelinrichting (de elektrische installatie dus) een secundaire brandhaard betreft die veroorzaakt is door de grote hoeveelheid druipend en brandend polypropyleen dat afkomstig was van de mantel van de Ecomline-ketel, dat in die zone temperaturen lager dan 660° Celsius zijn opgetreden en dat Bosch/de heer [naam 2] niet (voldoende) heeft weten toe te lichten waarom toch zou moeten worden aangenomen dat de primaire brandhaard in de elektrische onderverdeelinrichting was gelegen.
Mede gelet op de inhoud van zijn concept-rapportage, heeft [naam 1] naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gereageerd op de opmerkingen en kanttekeningen die Bosch naar aanleiding van de concept-rapportage heeft gemaakt.
2.11.
Bosch verwijt [naam 1] dat hij niet heeft toegelicht of, hoe en in welke mate is voldaan aan de door Bosch gestelde vereisten voor het optreden van lekkage van hete rookgassen. Een dergelijke toelichting valt naar het oordeel van de rechtbank echter buiten de aan [naam 1] gegeven onderzoeksopdracht. Wat betreft het standpunt van Bosch dat het zeer onwaarschijnlijk is dat één of een combinatie van de drie bij Bosch bekende mankementen aan de Topline B3M-ketels zich in het geval van [eiseres] heeft voorgedaan, geldt dat de rechtbank dit onvoldoende acht om het deskundigenbericht terzijde te schuiven. Dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de betreffende mankementen zich voordoen, wil niet zeggen dat het onmogelijk is, hetgeen aansluit bij het feit dat zich volgens de eigen stellingen van Bosch in de periode van 2006 tot 2021 in ieder geval 19 branden hebben voorgedaan als gevolg van die mankementen. Ook het feit dat Bosch vanaf 2009 maatregelen heeft genomen om het risico op brand als gevolg van het probleem van de niet goed sluitende branderklemmen te voorkomen en in 2017 op haar website een veiligheidswaarschuwing heeft geplaatst met betrekking tot het type Topline-ketels dat in het pand van [eiseres] aanwezig was, maakt dat de rechtbank het betoog van Bosch dat de gebreken in kwestie niet aan de orde kunnen zijn geweest, passeert.
2.12.
De rechtbank ziet in de stellingen van Bosch met betrekking tot de in de warmhoudfunctie maximaal te bereiken temperaturen evenmin voldoende aanleiding om aan te nemen dat de conclusies van [naam 1] niet juist kunnen zijn. Het is namelijk nog maar de vraag of de veronderstelling van Bosch dat de bij [eiseres] aanwezige Topline-ketel hooguit kort in de warmhoudfunctie in bedrijf is geweest, wel juist is. Uit de gegevens van het KNMI die Bosch als onderdeel van productie 2 heeft overgelegd volgt dat de temperatuur op de avond van 23 juni 2010 al vroeg onder de 20 graden is gezakt en dat het rond middernacht nog zo’n 10 graden was. Mede gelet op de stellingen van [eiseres] dat de isolatie in haar pand niet optimaal was en dat sprake was van een a-typisch pand – waarin meerdere (ook bedrijfsmatige) huurders gehuisvest waren – valt niet uit te sluiten dat de ketel in de nacht van 23 op 24 juni 2010 wel degelijk vanwege een (herhaalde) warmtevraag in bedrijf is geweest. Het is immers goed mogelijk dat de huurders hun thermostaat na de winter niet hebben uitgeschakeld, althans niet op een lagere temperatuur hebben ingesteld.
2.13.
Ook het standpunt van Bosch dat het brandbeeld niet aansluit bij dat van een brandoorzaak die gelegen is in de Topline-ketel overtuigt de rechtbank niet. In dit kader wordt vooropgesteld dat niet vast staat dat met de door Efectis gesimuleerde branden de op 24 juni 2010 bij [eiseres] plaatsgevonden brand in voldoende mate is nagebootst. Zo zijn de gesimuleerde branden ontstaan door een brandstof in de ketel te plaatsen, dit terwijl [naam 1] ervan uitgaat dat de brand bij [eiseres] is ontstaan door lekkage van hete rookgassen. De vergelijking van het schadebeeld dat voortvloeit uit de foto’s (van proefopstellingen) uit het rapport van Efectis van mei 2023 met het schadebeeld bij [eiseres] gaat reeds daarom al mank. Bosch meent (kennelijk) dat het verschil in schadebeeld voornamelijk wordt veroorzaakt door de aan- en afwezigheid van water in de warmtewisselaar, maar de rechtbank gaat aan dat betoog voorbij. Bosch heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat de warmtewisselaar in de Topline-ketel door een lekkage in het watercircuit is leeggelopen en dat die lekkage is veroorzaakt door een brandoorzaak buiten de ketel, namelijk door de extreem hoge temperaturen onderin en onder de Ecomline-ketel. [naam 1] heeft de brandhaarden onderin en onder de Ecomline-Ketel echter als secundaire brandhaard bestempeld, waarmee het betreffende betoog van Bosch niet kan slagen. Bij het voorgaande komt nog dat [naam 1] de mogelijkheid dat de brand in de elektrische installatie is ontstaan – zijnde de door Bosch gestelde externe oorzaak van de brand – gemotiveerd heeft weerlegd. De rechtbank passeert dus de stelling van Bosch dat sprake moet zijn geweest van een buiten de Topline-ketel gelegen brandoorzaak.
2.14.
Nu de door [naam 1] gebezigde motivering de rechtbank overtuigend voorkomt en Bosch geen steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenrapport heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om [naam 1] om een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting te vragen en zal zij het deskundigenrapport volgen. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de brand in het pand van [eiseres] is veroorzaakt door een lekkage van hete rookgassen die is opgetreden ter plaatse van de brander van de Topline-ketel en dus door een gebrek aan die ketel.
Aansprakelijkheid Bosch
2.15.
Bosch heeft niet gesteld dat de Topline-ketel niet op normale wijze is gebruikt voor het doel waarvoor deze bestemd was, zodat de rechtbank uitgaat van een normaal gebruik. Nu Bosch een product in het verkeer heeft gebracht dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is, schade heeft veroorzaakt, is de conclusie dat Bosch onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Dat onrechtmatig handelen kan aan Bosch worden toegerekend, aangezien het handelen aan haar schuld te wijten is. Met het deskundigenbericht staat bovendien het voor de vestiging van aansprakelijkheid vereiste conditio sine qua non-verband tussen het onrechtmatige handelen en de geleden schade vast. Aangezien de geschonden (veiligheids)norm strekt tot bescherming tegen de (brand)schade zoals [eiseres] die heeft geleden, is tot slot ook aan het relativiteitsvereiste voldaan. De conclusie is dan ook dat Bosch op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van de brand in de Topline-ketel heeft geleden. Dit leidt ertoe dat de primair door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
De schadeposten 2.16. Hiermee wordt toegekomen aan de vraag welke schade Bosch precies aan [eiseres] dient te vergoeden.
2.17.
Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Naast de aard van de aansprakelijkheid en van de schade kunnen veel andere factoren een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of voldoende causaal verband bestaat tussen de schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, waaronder de voorzienbaarheid van de schade en de aard van de gedraging. De rechtbank zal hierna de door [eiseres] opgevoerde schadeposten afzonderlijk bespreken.
Opstal [adres 1]
2.18.
[eiseres] vordert ten eerste betaling van een bedrag van € 680.588,95 exclusief btw aan schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het verloren gaan van het pand aan de [adres 1] (hierna te noemen: het pand). Volgens [eiseres] kan zij aanspraak maken op een op basis van de getaxeerde herbouwwaarde van het pand berekende schadevergoeding. [eiseres] heeft door [bedrijf] (hierna te noemen: [bedrijf] ) in november 2010 een begroting laten opstellen voor de herbouw van het pand, die uitkomt op een bedrag van € 596.823,88 exclusief btw. [eiseres] betoogt dat in die begroting met een aantal posten ter hoogte van in totaal € 83.765,07 geen rekening is gehouden, zodat het totaalbedrag dat met de herbouw van het pand is gemoeid volgens haar € 680.588,95 bedraagt.
2.19.
Bosch betwist dat zij gehouden is de herbouwwaarde van het pand te vergoeden. Zij voert daartoe aan dat uit het rapport van CED en uit de door de gemeente aan [eiseres] gestuurde aanzegging volgt dat het pand niet geheel verloren is gegaan en dat de schade aan het pand dus aanzienlijk minder is dan het door [eiseres] gevorderde bedrag van de herbouwwaarde. Voor zover er toch van wordt uitgegaan dat het pand geheel verloren is gegaan, stelt Bosch zich op het standpunt dat het pand voorafgaand aan de brand nog was getaxeerd op een bedrag van € 581.105,00 en wijst zij erop dat [eiseres] de door haar gestelde aanvullende schadeposten van € 83.765,07 niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.
2.20.
De rechtbank gaat ervan uit dat het pand als gevolg van de brand zodanig beschadigd is geraakt dat dit als geheel verloren moest worden beschouwd en dus in zijn geheel moest worden gesloopt. In de door de gemeente aan [eiseres] gestuurde brief van 21 juli 2010 staat namelijk vermeld dat het pand door de brand grotendeels is verwoest en zich in een zeer slechte en gevaarlijke staat bevindt. Deze slechte staat kan ook uit de foto’s worden afgeleid die [eiseres] als productie 18 heeft overgelegd. [eiseres] kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook wel degelijk aanspraak maken op een op basis van de getaxeerde herbouwwaarde van het pand berekende schadevergoeding. Aangezien [eiseres] met het overleggen van de begroting van [bedrijf] voldoende heeft onderbouwd dat de herbouw van het pand in 2010 € 596.823,88 exclusief btw zou hebben gekost, acht de rechtbank dit deel van de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar. Dat de taxatiewaarde van het pand voorafgaand aan de brand iets lager lag, kan wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden. Wat betreft de door [eiseres] gestelde aanvullende posten ter hoogte van in totaal € 83.765,07 geldt dat deze in het geheel niet zijn onderbouwd, terwijl dit wel van [eiseres] verwacht had mogen worden. De rechtbank passeert daarom het bewijsaanbod van [eiseres] op dit punt en is van oordeel dat het bedrag van € 83.765,07 niet kan worden toegewezen.De wettelijke rente over het bedrag van € 596.823,88 exclusief btw is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade is geleden en kan dus worden toegewezen zoals gevorderd.
Gederfde huurinkomsten
2.21.
[eiseres] maakt ook aanspraak op betaling van een bedrag van € 214.000,00 aan gederfde huurinkomsten. Zij voert daartoe aan dat met de verhuur van de snackbar, pizzeria, twee bovenwoningen, een kantoor en een kamer die zich in het pand bevonden op jaarbasis een huuropbrengst van in totaal € 42.800,00 gerealiseerd werd. Die verhuur – zijnde haar enige bron van inkomsten – is als gevolg van de brand volledig weggevallen. Volgens [eiseres] zijn er geen gegronde redenen aanwezig om aan te nemen dat geen sprake zou zijn geweest van voortgezette huur door hetzij de toenmalige huurders hetzij door nieuwe huurders indien de brand niet zou hebben plaatsgevonden. Zij acht een periode van vijf jaar dan ook een redelijke termijn voor de berekening van de gederfde huurinkomsten.
2.22.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiseres] als gevolg van de brand huurinkomsten is misgelopen en dus schade heeft geleden. De rechtbank is met Bosch echter van oordeel dat de ter zake van het kantoor, de kamer en de bovenwoning (met de adressen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] ) gevorderde gederfde huurinkomsten niet toewijsbaar zijn. [eiseres] heeft de derving van de betreffende huurinkomsten namelijk in het geheel niet onderbouwd. Weliswaar heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomsten in kwestie niet meer voorhanden zijn en heeft zij bewijs aangeboden van het bestaan van die overeenkomsten en van de verschuldigde huurbedragen, maar de rechtbank gaat aan dit bewijsaanbod voorbij. Van [eiseres] had namelijk verwacht mogen worden dat zij op zijn minst al enige onderbouwing van de betreffende schadepost had overgelegd, bijvoorbeeld in de vorm van bankafschriften of verklaringen van de betreffende huurders. Dit betekent dat van de gevorderde gederfde huurinkomsten een bedrag van € 78.900,00 ((€ 4.560,00 + 8.220,00 + 3.000,00) x 5) niet kan worden toegewezen.
2.23.
Bosch stelt zich op het standpunt dat in de jaarlijkse huurprijs van de bovenwoning met het adres [adres 1] (hierna te noemen: de bovenwoning) ter hoogte van € 7.020,00 een bedrag van € 1.020,00 aan energiekosten is begrepen en dat deze kosten dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. [eiseres] betwist dat in de huurprijs energiekosten waren begrepen door zich onder verwijzing naar het rapport van CED op het standpunt te stellen dat de huurders zelf de levering van energie moesten regelen en betalen. De rechtbank constateert echter dat in de met betrekking tot de bovenwoning overgelegde huurovereenkomst vermeld staat dat in de huurprijs van € 585,00 per maand inderdaad een bedrag van € 85,00 voor energiekosten is begrepen. Zij gaat er dus van uit dat de huurders van de bovenwoning via de huur hun energiekosten betaalden. Het door Bosch genoemde bedrag van € 1.020,00 per jaar kan dus niet als gederfde huurinkomsten worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van het door [eiseres] gevorderde bedrag aan gederfde huurinkomsten een bedrag van € 5.100,00 (€ 1.020,00 x 5) evenmin toewijsbaar is.
2.24.
Bosch betoogt ook dat zij in redelijkheid niet gehouden is tot vergoeding van de gederfde huurinkomsten voor een periode van vijf jaar. Zij voert daartoe aan dat indien de brandschade was vergoed door Nationale Nederlanden, [eiseres] kort na het ontstaan van de brand tot herbouw van het pand en vervolgens tot hernieuwde verhuur had kunnen overgaan. Volgens Bosch is het geheel aan de eigen schuld van [eiseres] te wijten dat dit niet is gebeurd, aangezien het gelet op het als productie 21 door [eiseres] overgelegde vonnis vast staat dat Nationale Nederlanden als gevolg van een eigen gedraging van [eiseres] – namelijk het niet vermelden van het strafrechtelijk verleden van [naam 3] – dekking van de schade mocht weigeren en was een vergoedingsplicht voor gederfde huurinkomsten voor een periode van vijf jaar voor Bosch bovendien ook niet voorzienbaar. De schade staat dus in een te ver verwijderd verband van het onrechtmatige handelen en kan op grond van artikel 6:98 BW in redelijkheid niet aan Bosch worden toegerekend, te meer nu het hier om zuivere vermogensschade gaat, aldus Bosch.
2.25.
De rechtbank volgt Bosch niet in dit betoog. In het als productie 21 door [eiseres] overgelegde vonnis staat namelijk alleen vermeld dat het strafrechtelijk verleden van [naam 3] gemeld had moeten worden omdat [naam 4] als stroman voor hem heeft opgetreden, maar uit dat vonnis kan niet worden afgeleid dat [naam 4] op de hoogte was van dat strafrechtelijk verleden. [eiseres] heeft daarentegen als productie 37 een brief van ABN Amro overgelegd waarin onder meer een verslag is opgenomen van een met [naam 4] gevoerd gesprek. Uit die brief volgt dat [naam 4] in het betreffende gesprek met ABN Amro heeft verklaard niets te hebben geweten van het strafrechtelijk verleden van [naam 3] en dat ABN Amro vervolgens tot de conclusie is gekomen dat [naam 4] zonder enig eigen gewin als stroman door [naam 3] is misbruikt. De rechtbank passeert dan ook de stelling dat het aan [eiseres] te wijten is dat zij vijf jaar na de brand nog altijd geen nieuwe huurinkomsten ontving en is van oordeel dat Bosch onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat een periode van vijf jaar een redelijke termijn is voor de berekening van de gederfde huurinkomsten. Wat betreft de voorzienbaarheid van de schade stelt [eiseres] zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat aanleiding bestaat voor een ruime toerekening, nu de aansprakelijkheid van Bosch een schuldaansprakelijkheid betreft en sprake is van de schending van een veiligheidsnorm. Hier komt bij dat uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat [eiseres] als gevolg van de brand in het geheel geen geld meer had om tot herbouw van het pand over te gaan en de brand zelfs tot een executoriale verkoop heeft geleid. Het feit dat sprake is van zuivere vermogensschade acht de rechtbank in dit verband van ondergeschikt belang.
2.26.
Bosch heeft voor wat betreft de termijn van vijf jaar ook aangevoerd dat [eiseres] niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan door tien jaar lang geen enkele actie te ondernemen om haar brandschade te verhalen op Bosch, terwijl het rapport van CED daartoe al in 2010 aanknopingspunten gaf. Volgens Bosch had [eiseres] kort na de brand, althans in ieder geval binnen vijf jaar, tot herbouw van het pand en hernieuwde verhuur kunnen overgaan indien zij kort na de brand haar pijlen op Bosch had gericht. Bosch betwist om die reden ook dat zij gehouden is de gederfde huurinkomsten voor een periode van vijf jaar te vergoeden. Gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 13 oktober 2021 in r.o. 4.8 tot en met 4.11 ten aanzien van het verjaringsverweer van Bosch is overwogen, gaat de rechtbank niet in deze redenering mee.
2.27.
Nu het verweer van Bosch tegen de door [eiseres] gehanteerde vijfjaarstermijn niet slaagt en de rechtbank die termijn niet onredelijk acht, zal zij voor het berekenen van de gederfde huurinkomsten uitgaan van die termijn.
2.28.
Bosch wijst er nog op dat [eiseres] als gevolg van de brand geen kosten heeft hoeven maken ten behoeve van de verhuur, zoals bijvoorbeeld onderhoudskosten en administratieve kosten, zodat niet de gehele huurprijs voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht dit standpunt juist, maar stelt wel vast dat in de huurovereenkomsten met betrekking tot de pizzeria en de snackbar vermeld staat dat de onderhoudskosten voor rekening van de huurder komen. Aangenomen moet dus worden dat [eiseres] alleen voor wat betreft de bovenwoning onderhoudskosten zou hebben gemaakt. De rechtbank schat in dat deze kosten en de algemene verhuurkosten ten behoeve van de drie ruimtes samen in een periode van vijf jaar op een bedrag van € 10.000,00 zouden zijn uitgekomen. Dit deel van de gevorderde gederfde huurinkomsten is dus evenmin toewijsbaar.
2.29.
De conclusie uit het voorgaande is dat [eiseres] voor wat betreft de bovenwoning, de snackbar en de pizzeria aanspraak kan maken op een bedrag van € 120.000,00 aan gederfde huurinkomsten (zijnde ((€ 6.000,00 + 9.600,00 + 10.400,00) x 5) minus
€ 10.000,00). Dit deel van de vorderingen van [eiseres] is dus toewijsbaar. De over deze huurinkomsten gevorderde indexering en wettelijke rente zullen eveneens worden toegewezen op de in het dictum te vermelden wijze.
Sloopkosten
2.30.
[eiseres] vordert ook betaling van een bedrag van € 31.410,97 exclusief btw aan schade die zij stelt te hebben geleden in verband met de sloop van het pand. Zij verwijst wat dit betreft naar twee facturen van de gemeente, aangezien de gemeente uiteindelijk tot sloop van het pand is overgegaan en de kosten daarvan bij [eiseres] in rekening heeft gebracht. Bosch meent dat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat nergens uit blijkt dat [eiseres] het bedrag van € 31.410,97 daadwerkelijk aan de gemeente heeft betaald. De rechtbank ziet echter geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [eiseres] de betreffende kosten niet aan de gemeente heeft hoeven te betalen, zodat aan het verweer van Bosch voorbij wordt gegaan. Nu de sloopkosten het directe gevolg zijn van de brand, zullen deze worden toegewezen. De rente over die kosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu [eiseres] niet heeft gesteld wanneer zij de betreffende kosten precies heeft betaald.
Kosten executoriale verkoop
2.31.
[eiseres] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van € 365,43 aan explootkosten die zij stelt te hebben moeten betalen in verband met de executoriale verkoop van het perceel [adres 1] en het pand aan de [adres 5] . Volgens [eiseres] kon zij door de brand namelijk niet meer aan haar verplichtingen jegens de bank voldoen en heeft de bank haar rekeningcourantkrediet daarom in april 2011 met onmiddellijke ingang opgezegd. Omdat [eiseres] niet over financiële middelen beschikte om de schuld aan de bank af te lossen, is de bank vervolgens overgegaan tot executoriale verkoop, aldus [eiseres] .
2.32.
De rechtbank constateert dat de kosten van de als productie 29 en 30 door [eiseres] overgelegde exploten geen betrekking hebben op de gestelde executoriale verkoop, maar zien op een conservatoir beslag dat is gelegd op andere onroerende zaken dan het perceel aan de [adres 1] en het pand aan de [adres 5] . Deze kosten zullen dus worden afgewezen. De kosten van het als productie 31 overgelegde exploot van € 73,43 acht de rechtbank wel toewijsbaar, nu [eiseres] – zoals hierna zal blijken – voldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van de brand haar verplichtingen jegens de bank niet meer kon nakomen en de veiling van het perceel [adres 1] en het pand aan de [adres 5] dus noodzakelijk was. De rente over die kosten zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, omdat onduidelijk is wanneer de betreffende kosten precies zijn betaald.
Verlies
2.33.
[eiseres] meent ook aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding van
€ 273.349,00, aangezien dat het bedrag is dat aan verlies vermeld staat op de van de Belastingdienst over 2017 ontvangen aanslag Vennootschapsbelasting d.d. 30 maart 2019. De rechtbank is echter van oordeel dat het enkel overleggen van die aanslag onvoldoende is om aan te nemen dat [eiseres] als gevolg van de brand een verlies heeft geleden van
€ 273.349,00. De betreffende vordering zal dan ook als onvoldoende toegelicht en onderbouwd worden afgewezen.
Heropening vereffening 2.34. [eiseres] vordert verder betaling van een bedrag van € 2.220,25 exclusief btw aan kosten voor de heropening van de vereffening van haar vermogen. Volgens [eiseres] was die heropening noodzakelijk om haar in staat te stellen de onderhavige procedure te starten en komen de kosten in kwestie, bestaande uit € 304,00 aan griffierecht en € 1.916,25 exclusief btw aan advocaatkosten, dan ook voor vergoeding in aanmerking. Bosch meent dat de betreffende kosten voor rekening van [eiseres] dienen te blijven, omdat het haar eigen keus is geweest om de vereffening te heropenen enkel en alleen om een verjaarde en mager onderbouwde vordering in te stellen. Bosch stelt zich daarnaast op het standpunt dat uit niets blijkt dat de ontbinding van [eiseres] geheel aan de brand kan worden toegeschreven. Bovendien staat de betreffende schadepost volgens haar in een te ver verwijderd verband en was deze niet voorzienbaar om aan haar te worden toegerekend.
2.35.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende vordering kan worden toegewezen. Het betoog dat sprake is van een verjaarde en mager onderbouwde vordering is gelet op het voorgaande en het tussenvonnis van 13 oktober 2021 niet houdbaar. Uit de als productie 28 door [eiseres] overgelegde brief van ABN Amro volgt naar het oordeel van de rechtbank bovendien voldoende dat de brand [eiseres] financieel in een zodanig penibele situatie heeft gebracht dat deze tot de opzegging van de kredietfaciliteit heeft geleid, welke opzegging op haar beurt – zo kan uit productie 31 van [eiseres] worden afgeleid – tot nog grotere financiële problemen voor [eiseres] heeft geleid. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de brand op zijn minst een belangrijke oorzaak is van de ontbinding van [eiseres] . Nu de heropening van de vereffening voor het starten van de onderhavige procedure noodzakelijk was, bestaat er een causaal verband tussen die heropening en de brand. Het bedrag van € 2.220,25 zal dus ook worden toegewezen.
Belastingschade
2.36.
[eiseres] vordert tot slot vergoeding van de door haar te lijden belastingschade. Zij voert daartoe aan dat zij vanwege de brand en de daaropvolgende gedwongen executoriale verkoop, de staking van haar bedrijfsactiviteiten en de negatieve aanslag vennootschapsbelasting die zij heeft ontvangen belastingschade lijdt, indien de Belastingdienst over de door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding winst- c.q. vennootschapsbelasting zal heffen. Volgens [eiseres] bestaat die schade uit het verschil tussen de winst- c.q. vennootschapsbelasting die feitelijk wordt geheven over de door haar ontvangen schadevergoeding, in elk geval ter zake van de gederfde huurinkomsten, en het contant gemaakte bedrag aan winst- c.q. vennootschapsbelasting dat [eiseres] in de periode van 24 juni 2010 tot en met de door de rechtbank in goede justitie bepaalde dag zou hebben moeten betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.37.
De rechtbank is van oordeel dat indien [eiseres] belastingschade lijdt als gevolg van de in deze procedure toe te wijzen schadevergoeding, die schade voor vergoeding in aanmerking komt. Aangezien op dit moment echter onduidelijk is of belastingschade wordt geleden en hoe hoog die schade is, ziet de rechtbank aanleiding deze schadepost te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Weliswaar betoogt Bosch dat de schade in kwestie niet voorzienbaar was en in een te ver verwijderd verband staat tot het onrechtmatig handelen om aan haar te kunnen worden toegerekend, maar gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 2.35 is overwogen, volgt de rechtbank Bosch niet in dit betoog. Het beroep op de schadebeperkingsplicht dat Bosch ten aanzien van de belastingschade ook nog heeft gedaan, is hiervoor in r.o. 2.26 reeds gepasseerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.38.
[eiseres] vordert ook betaling van een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien zij voldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgehad en zij voor de hoogte van de kosten is uitgegaan van de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, is ook deze vordering toewijsbaar.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.39.
Bosch maakt bezwaar tegen de door [eiseres] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat volgens haar sprake is van een reëel restitutierisico. [eiseres] heeft dit risico niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het belang van Bosch bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank zal dit vonnis dus niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
2.40.
Bosch is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 87,99
- griffierecht € 4.131,00
- kosten deskundigen € 20.328,00
- salaris advocaat € 10.239,00 (3,00 punten × € 3.413,00)
Totaal € 34.785,99
2.41.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Bosch onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] doordat zij een gebrekkig product (de Nefit Topline HR Combiketel) in het verkeer heeft gebracht dat schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd, en dat Bosch daarom aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van de door de Topline-ketel op 24 juni 2010 veroorzaakte brand lijdt en Bosch gehouden is die schade aan [eiseres] te vergoeden;
3.2.
veroordeelt Bosch tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van
€ 596.823,88 exclusief btw voor de schade aan de opstal aan het adres [adres 1] te [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 24 juni 2010 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt Bosch tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van
€ 120.000,00 wegens gederfde huurinkomsten, te vermeerderen met de jaarlijkse indexering aan de hand van het door het CBS vastgestelde CPI-prijsindexcijfer en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de verschuldigdheid van de afzonderlijke huurtermijnen tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt Bosch tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding van
€ 31.410,97 exclusief btw en een bedrag van € 73,43 wegens door [eiseres] betaalde sloop- en explootkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 17 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt Bosch tot vergoeding van de schade die [eiseres] heeft geleden in verband met de heropening van de vereffening van het vermogen van [eiseres] van
€ 2.220,25 exclusief btw;
3.6.
veroordeelt Bosch tot betaling van de belastingschade die [eiseres] (mogelijk) lijdt als gevolg van de in dit vonnis toegewezen schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.7.
veroordeelt Bosch tot betaling van een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 17 november 2020 tot de dag van volledige voldoening;
3.8.
veroordeelt Bosch in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 34.785,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
3.9.
veroordeelt Bosch in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek en
mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.
Uitspraak 20‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Beslissing op bezwaar tegen kostenbegroting deskundige.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/257639 / HA ZA 20-475
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED ONSTWEDDE B.V.,
gevestigd in Dongeradeel en kantoorhoudende in Dokkum,
eiseres,
advocaat mr. ing. M. van Kempen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSCH THERMOTECHNIEK B.V.,
gevestigd in Apeldoorn en kantoorhoudende in Deventer,
gedaagde,
advocaten mrs. H. Lebbing en E.S. Oudshoorn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Onstwedde en Bosch genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 9 februari 2022 en de daarin genoemde processtukken
- -
de kostenbegroting van de deskundige
- -
de bezwaren van partijen tegen die begroting
- -
de reactie daarop van de deskundige.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De beslissing
2.1.
In het tussenvonnis van 9 februari 2022 heeft de rechtbank de heer J.A. Bolhuis, verbonden aan Brand Technisch Bureau Nederland B.V., tot deskundige benoemd. Hij heeft de rechtbank vervolgens verzocht om een voorschot van € 26.639,00 inclusief btw.
2.2.
Onstwedde heeft bezwaar gemaakt tegen dit voorschot. Zij meent dat dit extreem hoog is en stelt zich op het standpunt dat de door de deskundige begrote werkzaamheden voor internet- en literatuuronderzoek, het inwinnen van informatie bij DEKRA en HIJ5, de inspectie van een identieke cv-ketel en een nadere beoordeling van de bouwkundige situatie van in totaal 44 uur in het licht van de in het tussenvonnis van 9 februari 2022 opgenomen vraagstelling niet noodzakelijk zijn. Volgens Onstwedde is het omwille van de absolute onpartijdigheid en onafhankelijkheid ook niet wenselijk om bij Bosch een identieke cv-ketel te inspecteren en aldaar technische informatie in te winnen. Onstwedde meent daarnaast dat voor voornoemde werkzaamheden – met uitzondering van het internet- en literatuuronderzoek – excessief veel uren zijn begroot, net als voor de bestudering/analyse van het procesdossier en voor het opstellen van het deskundigenrapport. Zij wijst er op dat de begroting van de door haar voorgedragen deskundige [X] uitkwam op een bedrag van € 7.000,00 en benadrukt dat zij het begrote voorschotbedrag niet kan en wil dragen.
2.3.
Bosch acht het noodzakelijk dat de deskundige een identieke ketel inspecteert en informatie inwint bij DEKRA en HIJ5, maar is met Onstwedde wel van oordeel dat de deskundige voor een nadere beoordeling van de bouwkundige situatie aanzienlijk minder tijd dan 14 uur nodig heeft. Zij stelt voor om voor de inspectie van een identieke cv-ketel, het inwinnen van informatie bij DEKRA en HIJ5 en het beoordelen van de bouwkundige situatie één bijeenkomst bij haar op kantoor te plannen. Dit zou volgens haar berekening 27 uur besparen, zodat de kostenbegroting uitkomt op een bedrag van € 16.800,00 exclusief btw.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De deskundige heeft in zijn begroting gemotiveerd toegelicht dat in het algemeen de noodzakelijke informatie voor het opstellen van een deskundigenbericht te vinden is in de reeds in het geding gebrachte rapportages van brandonderzoekers, maar dat dat in casu niet het geval is. De rechtbank leidt hieruit af dat de deskundige niet enkel aan de hand van de beschikbare bescheiden de oorzaak van de brand kan vaststellen, zoals hem door de rechtbank was gevraagd, en is van oordeel dat de deskundige met de betreffende toelichting de noodzaak van het opvragen van nadere informatie bij de partijdeskundigen DEKRA en HIJ5 voldoende heeft toegelicht. Dit geldt ook voor de noodzaak van het inspecteren van een identieke cv-ketel. Wat betreft de beoordeling van de bouwkundige situatie heeft de deskundige inmiddels beaamd dat hier minder tijd voor nodig is. Ook heeft hij kenbaar gemaakt dat die werkzaamheden, de inspectie van de identieke cv-ketel en het inwinnen van informatie bij de partijdeskundigen inderdaad gedurende één bijeenkomst kunnen plaatsvinden en dat hiervoor 14 uur kan worden begroot. De rechtbank zal daarom hiervan uitgaan. De precieze invulling van de betreffende bijeenkomst laat de rechtbank over aan de deskundige. Op Bosch rust de verplichting voor de inspectie van de cv-ketel exact hetzelfde type ketel ter beschikking te stellen als de Topline-ketel – zonder modificaties – die bij Onstwedde aanwezig was, zoals zij zelf ook al beaamt. Aangezien de betreffende inspectie plaats zal vinden in aanwezigheid van de raadsman van Onstwedde en, indien hij dat zelf wenst, de heer [A] , ziet de rechtbank geen problemen op het gebied van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid, zeker niet nu de heer Bolhuis als onafhankelijke en onpartijdige deskundige eveneens aanwezig zal zijn.
2.5.
Wat betreft het internet- en literatuuronderzoek is de rechtbank van oordeel dat de deskundige inmiddels de noodzaak voor het opnemen van die post ook voldoende heeft toegelicht.
De uren die de deskundige heeft begroot voor het bestuderen/analyseren van het procesdossier en voor het opstellen van het deskundigenbericht komen de rechtbank verder niet bovenmatig voor, zeker niet gelet op de omvang van het procesdossier en op de reactie die de deskundige heeft gegeven naar aanleiding van de door Onstwedde aangehaalde begroting van [X] . De rechtbank begrijpt uit die reactie dat het uurtarief van die deskundige een stuk lager ligt, omdat deze zich richt op de particuliere sector. In de onderhavige zaak is de brandschade echter geleden door een rechtspersoon.
2.6.
Al met al en zeker ook gelet op het forse geldelijke belang van de vorderingen van Onstedde, komt de door de deskundige voorgestelde aanpassing van zijn urenbegroting die neerkomt op een bedrag van € 16.800,00 exclusief btw, zijnde € 20.328,00 inclusief btw, de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet buitensporig voor. De rechtbank zal de hoogte van het te betalen voorschot daarom op dat bedrag vaststellen.
2.7.
De rechtbank merkt tot slot op dat als de deskundige tijdens zijn onderzoek een mogelijkheid voor kostenbesparing ziet – bijvoorbeeld ten aanzien van het beeldmateriaal, waarvan Bosch heeft aangeboden dat ter beschikking te stellen –, hij die mogelijkheid dient te benutten.
3. De rechtbank
3.1.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het bedrag van € 20.328,00 inclusief btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek op 20 april 2022.
Uitspraak 09‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Benoeming deskundige om oorzaak brand vast te stellen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/257639 / HA ZA 20-475
Vonnis van 9 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED ONSTWEDDE B.V.,
gevestigd in Dongeradeel en kantoorhoudende in Dokkum,
eiseres,
advocaat mr. ing. M. van Kempen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSCH THERMOTECHNIEK B.V.,
gevestigd in Apeldoorn en kantoorhoudende in Deventer,
gedaagde,
advocaten mrs. H. Lebbing en E.S. Oudshoorn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Onstwedde en Bosch genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 13 oktober 2021 en de daarin genoemde processtukken
- -
de aktes uitlaten deskundigenrapportage, tevens overlegging producties van beide partijen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 13 oktober 2021 (hierna te noemen: het tussenvonnis) is overwogen dat een deskundige moet worden benoemd om vast te stellen wat de oorzaak is geweest van de brand in het pand van Onstwedde. Partijen zijn in dat vonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de aangekondigde deskundigenrapportage, de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Daarbij is Onstwedde tevens verzocht in te gaan op het feit dat op pagina 2 van het rapport van HIJ5 vermeld staat dat haar advocaat aan de deskundige van HIJ5 vijf foto’s in jpg-formaat en in hoge resolutie heeft verstrekt, waaronder die van de vloer van de elektraruimte. Partijen hebben vervolgens bij akte gereageerd.
2.2.
Onstwedde heeft in haar akte toegelicht dat in het rapport van HIJ5 ten onrechte vermeld staat dat de foto van de vloer van de elektraruimte in jpg-formaat en in hoge resolutie aan de deskundige van HIJ5 is verstrekt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft zij verschillende producties overgelegd, waaronder een verklaring van de deskundige van HIJ5. Hiermee is het punt van de betreffende foto naar het oordeel van de rechtbank voldoende opgehelderd, hetgeen Bosch in haar akte ook heeft beaamd. Er wordt dus van uitgegaan dat Onstwedde niet de beschikking heeft over een foto in jpg-formaat en hoge resolutie van de vloer van de elektraruimte.
2.3.
Wat betreft de door Bosch in haar akte geuite wens om alsnog de beschikking te krijgen over het Word-document met foto’s dat (de deskundige van) HIJ5 van Onstwedde heeft ontvangen, merkt de rechtbank op dat het aan de te benoemen deskundige is om te bepalen welke foto’s hij op welke wijze wenst te ontvangen. Indien de deskundige aanleiding ziet het betreffende Word-document van Onstwedde aangeleverd te krijgen, dient Onstwedde dat document eveneens aan Bosch toe te sturen.
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat de benoeming van één deskundige volstaat, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de te benoemen deskundige en hebben over en weer bezwaar gemaakt tegen de door hen voorgestelde deskundigen. De rechtbank ziet hierin aanleiding over te gaan tot de benoeming van een andere deskundige dan de door partijen voorgestelde personen. Bij navraag heeft de heer Bolhuis, verbonden aan Brand Technisch Bureau Nederland B.V. te Nieuw Amsterdam, zich bereid verklaard als deskundige in deze zaak op te treden en verklaard geen banden te hebben met partijen. Desgevraagd heeft de heer Bolhuis ook kenbaar gemaakt nooit samen te werken met DEKRA Experts en alleen voor specialistisch elektrotechnisch onderzoek soms gebruik te maken van DEKRA Certification B.V. te Arnhem. Dit is een ander bedrijf en de rechtbank ziet dan ook geen beletsel om de heer Bolhuis als deskundige in de onderhavige procedure te benoemen, zodat de rechtbank tot die benoeming zal overgaan.2.5. Wat betreft de in het tussenvonnis opgenomen vraagstelling heeft Onstwedde kenbaar gemaakt zich daarin te kunnen vinden. Bosch meent onder meer dat die vraagstelling te sturend is en heeft een voorstel gedaan voor een in haar ogen meer objectieve vraagstelling. De rechtbank acht de door Bosch voorgestelde vraag 3 echter juist te sturend. Ook ziet de rechtbank geen noodzaak voor het opnemen van een specifieke vraag met betrekking tot het brandverloop, zoals Bosch heeft voorgesteld, omdat dit reeds bij het beantwoorden van de vraag naar de oorzaak van de brand aan de orde zal komen. Aangezien in de onderhavige zaak de prangende vraag is of de Topline-Ketel al dan niet de oorzaak van de brand is, gaat de rechtbank evenmin mee in de stelling van Bosch dat vraag 2 uit het tussenvonnis te sturend is. De rechtbank ziet dus aanleiding vast te houden aan de in het tussenvonnis opgenomen vraagstelling, welke overigens aansluit bij de vraagstelling in het rapport van DEKRA. Wel zal de rechtbank de deskundige tevens vragen in zijn rapportage de bevindingen van HIJ5 en DEKRA te betrekken.
2.6.
In het tussenvonnis is al aangekondigd dat Onstwedde het voorschot op de kosten van de deskundige dient te deponeren. De deskundige zal na ontvangst van het procesdossier, dat Onstwedde aan hem dient toe te sturen, de kosten van het onderzoek begroten. De rechtbank zal deze begroting aan partijen toesturen. Partijen krijgen vervolgens een termijn van twee weken om eventuele bezwaren kenbaar te maken. Indien partijen niet of niet tijdig reageren, zal de rechtbank het voorschot conform de begroting vaststellen. Indien (een van) partijen tijdig bezwaar maken tegen de begroting, zal daarop afzonderlijk worden beslist.
2.7.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.8.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
- 1.
Kunt u aan de hand van de beschikbare bescheiden vaststellen wat de oorzaak van de brand is geweest?
- 2.
Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de meest voor de hand liggende brandoorzaak is, en of aannemelijk is dat die oorzaak moet zijn gelegen in de Topline-ketel?
- 3.
Wilt u in uw rapportage de bevindingen van HIJ5 en DEKRA betrekken en aangeven waarom u deze al dan niet onderschrijft?
- 4.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige:
dhr. J.A. Bolhuis re,
verbonden aan Brand Technisch Bureau Nederland B.V.,
postbus 31, 7833 ZG Nieuw Amsterdam,
[telefoonnummer 1][telefoonnummer 2]
[e-mailadres];
het voorschot
3.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
- -
de deskundige dient binnen drie weken na de datum van deze beslissing een begroting van de kosten op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten,
- -
de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen,
- -
partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting,
- -
indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag,
- -
indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing;
3.4.
bepaalt dat Onstwedde het voorschot dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
3.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
het onderzoek
3.6.
bepaalt dat Onstwedde het procesdossier binnen een week na heden in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen;
3.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door hem in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
3.8.
wijst de deskundige er op dat:
- -
het deskundigenonderzoek dient plaats te vinden met inachtneming van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Leidraad-deskundigen-WT.pdf) en onverminderd het bepaalde in de artikelen 194-200 Rv,
- -
hij het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
- -
hij het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn;
3.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
het schriftelijk rapport
3.10.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
3.11.
wijst de deskundige er op dat:
- -
uit het rapport moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd,
- -
hij een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij hem opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat hij in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en zijn reactie daarop moet vermelden;
3.12.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
3.13.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van 6 juli 2022;
3.14.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- -
indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
- -
na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van Onstwedde op een termijn van vier weken;
3.15.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
Uitspraak 13‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Tussenvonnis. Kan producent cv-ketel aansprakelijk worden gehouden voor schade als gevolg van brand? Geen verjaring. Deskundigenonderzoek gelast.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/257639 / HA ZA 20-475
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED ONSTWEDDE B.V.,
gevestigd in Dongeradeel en kantoorhoudende in Dokkum,
eiseres,
advocaat mr. ing. M. van Kempen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSCH THERMOTECHNIEK B.V.,
gevestigd in Apeldoorn en kantoorhoudende in Deventer ,
gedaagde,
advocaten mrs. H. Lebbing en E.S. Oudshoorn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Onstwedde en Bosch genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 17 maart 2021 en de daarin genoemde processtukken
- -
de akte overlegging producties van beide partijen
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 juni 2021 en de daaraan gehechte pleitnota’s
- -
e-mailcorrespondentie naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 24 juni 2010 om 00.50 uur heeft een felle brand gewoed in het pand van Onstwedde aan de [adres 1] in [plaats] (hierna te noemen: het pand). Daarbij is het pand aanzienlijk beschadigd geraakt en deels ingestort. Het pand is uiteindelijk op last van de gemeente gesloopt.
2.2.
Ten tijde van de brand was de enig aandeelhouder en bestuurder van Onstwedde de heer [B] . De beheerder van het pand was op dat moment de heer [C] .2.3. In het pand waren een snackbar, een pizzeria, twee bovenwoningen, een kantoor en een kamer gevestigd die Onstwedde bedrijfsmatig verhuurde. De exploitatie c.q. de verhuur van het pand, alsmede van het pand aan de [adres 2] te [plaats] , bestaande uit een bovenwoning en een klein café, vormden voor Onstwedde de enige bron van inkomsten.
2.4.
Het pand was voorzien van twee combiketels van Bosch /Nefit, één van het type Ecomline Classic en één van het type Topline B3M. Laatstgenoemde ketel (hierna te noemen: de Topline-ketel) is in augustus 2008 in het pand geïnstalleerd.
2.5.
Op de handgeschreven factuur die betrekking heeft op de levering en installatie van voornoemde ketels staat vermeld dat het om twee Nefit HR Topline combiketels gaat, zonder vermelding van een typenummer.
2.6.
Bosch /Nefit produceert verschillende types Topline ketels. Ketels van het type Topline B3M hadden een vermogen van minder dan 30 kW. Nefit heeft ook ketels geproduceerd van het type Topline B3L. Dit betroffen ketels met een vermogen van meer dan 45 kW.
2.7.
Op 2 februari 2009 heeft Bosch de bij haar bekende installateurs gewaarschuwd dat gebleken is dat ten aanzien van de ketels van het type Nefit TopLine 45 kW een brandgevaarlijke situatie kan ontstaan. Bosch heeft hen meegedeeld dat alle toestellen van dat type op korte termijn gecontroleerd moeten worden en tijdelijk moeten worden voorzien van een nieuwe brander. In die brief staat, voor zover van belang, ook vermeld:
Uit het onderzoek komt ook naar voren dat om een brandgevaarlijke situatie te voorkomen het in het algemeen van groot belang is dat de branderklemmen te allen tijde op een juiste manier worden vastgezet. Dit geldt ook voor de Nefit TopLine 25 en 30 kW. Wij hebben bij deze toestellen op dit punt een praktische verbetering doorgevoerd die correcte montage helpt waarborgen.
2.8.
Op 25 juni 2010 heeft CED Forensic B.V. (hierna te noemen: CED) in opdracht van Nationale Nederlanden, de opstalverzekeraar van Onstwedde (hierna te noemen: Nationale Nederlanden), technisch onderzoek gedaan naar de brand. In een rapport d.d. 7 september 2010 dat naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld, staat als conclusie vermeld:
6. Conclusie:
De brand is ontstaan in de ruimte voor het kantoor waar zich de elektrische huisinstallatie en 2 combiketels bevonden.
Waarschijnlijk is de brand ontstaan door een storing of technisch mankement in de elektrische huisinstallatie of de combiketels. In verband met instortingsgevaar heeft hier geen nader onderzoek aan kunnen plaats vinden.
Voor zover van belang staat verder in dit rapport nog vermeld:
8. Overleg opdrachtgever
Tijdens het onderzoek heb ik diverse malen telefonisch contact met u gehad.Omdat het pand niet totaal verloren is en de plaats van het ontstaan van de brand zich in het midden van het pand bevindt is het niet mogelijk om zonder meerschade toe te brengen aan onbeschadigde delen van het pand, het vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.Om de schade te beperken is met verzekerde, de schade-expert en de contra expert afgesproken dat zij een gesprek zullen hebben en zullen beoordelen op welke wijze en omvang er gesloopt kan worden waardoor de technisch onderzoekers hun onderzoek naar behoren kunnen uitvoeren.
Op 2 september 2010 werd na overleg besloten het technisch onderzoek niet voort te zetten. De gevaarlijke onderzoekomstandigheden konden zonder aanzienlijke kosten niet worden opgeheven.
2.9.
In een brief van 25 augustus 2010 aan Nationale Nederlanden heeft de assurantietussenpersoon van Onstwedde geschreven dat de oorzaak van de brand waarschijnlijk in de cv-installatie zit.
2.10.
Nationale Nederlanden heeft in december 2010 dekking geweigerd. Onstwedde is vervolgens een procedure gestart tegen haar assurantietussenpersoon. Die procedure heeft geen resultaat gehad.
2.11.
Op last van de bank zijn in 2013 het perceel aan de [adres 1] en het pand aan de [adres 2] te [plaats] executoriaal verkocht.
2.12.
In februari 2017 heeft Bosch op haar website een veiligheidswaarschuwing geplaatst met betrekking tot onder meer de ketels van het type Nefit Topline met een vermogen tot en met 30 kW, geproduceerd vanaf 2006 tot en met 2009.
2.13.
In opdracht van onder meer RTL Nederland heeft C+B advies en expertise (hierna te noemen: C+B) een onderzoek uitgevoerd naar de ketels van het type Topline B3M en B3L die geproduceerd zijn in de periode van 2006 tot en met 2009. De conclusie uit dat onderzoek was onder meer dat die ketels brandgevaarlijk zijn, dat Nefit hiervan al jarenlang op de hoogte was maar consumenten daarover nooit volledig heeft geïnformeerd en ook de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna te noemen: NVWA) onvolledig of onjuist heeft geïnformeerd. Op 9 januari 2018 heeft RTL Nieuws de resultaten van het betreffende onderzoek naar buiten gebracht.
2.14.
Het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (hierna te noemen: BuRo) van de NVWA heeft het rapport van C+B beoordeeld en daarbij geconcludeerd dat zij in het algemeen de conclusies over de risico’s van de ketels in kwestie onderschrijft.
2.15.
Naar aanleiding van het rapport van C+B heeft Bosch TNO opdracht gegeven de veiligheidsrisico’s van de betreffende ketels te onderzoeken. De conclusie uit dat onderzoek, dat gericht was op de ketels waarbij de V1-branderset reeds was vervangen door een
V3-branderset, was onder meer dat de kans op brand zeer klein is.
2.16.
BuRo heeft naar aanleiding van het rapport van TNO geoordeeld dat dat rapport niet voldoende informatie oplevert om te kunnen beoordelen of de risico’s bij de ketels in kwestie na de door Bosch doorgevoerde modificaties beheerst zijn.
2.17.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft Onstwedde Bosch benaderd in verband met de brand en om een gesprek verzocht, welk gesprek vervolgens heeft plaatsgevonden. Op 29 oktober 2019 heeft Onstwedde Bosch vervolgens aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de brand.
2.18.
Onstwedde heeft van de Belastingdienst een aanslag Vennootschapsbelasting d.d. 30 maart 2019 van € 0,00 ontvangen waarin als vastgestelde belastbare winst een bedrag van - € 273.349,00 vermeld staat.
2.19.
Bij beschikking van 10 april 2020 van de rechtbank Noord-Nederland is op verzoek van Onstwedde de vereffening van haar vermogen heropend.
2.20.
In opdracht van Onstwedde heeft expertisebureau HIJ5 (hierna te noemen: HIJ5) onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. In haar rapport van 6 juli 2020 heeft zij geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de Topline-ketel is aan te wijzen als de oorzaak van de brand.
2.21.
In opdracht van Bosch heeft DEKRA Experts (hierna te noemen: DEKRA) begin 2021 ook onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. Haar conclusie is dat die oorzaak niet in de Topline-ketel is gelegen.
2.22.
Bosch heeft in februari 2021 ook zelf onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand en daarbij geconcludeerd dat het vanuit technisch opzicht niet aannemelijk is dat de Topline-ketel de oorzaak is geweest van de brand,.
3. Het geschil
3.1.
Onstwedde vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
- voor recht te verklaren dat Bosch onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat zij een gebrekkig product - althans de Topline-ketel - in het verkeer heeft gebracht dat schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd en dat Bosch dientengevolge aansprakelijk is voor de schade die Onstwedde als gevolg daarvan, althans als gevolg van de door die ketel veroorzaakte brand, lijdt en Bosch derhalve gehouden is die schade aan Onstwedde te vergoeden;
- Bosch te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan Onstwedde voor de schade aan de opstal aan het adres [adres 1] te [plaats] , te begroten op het bedrag van de herbouwwaarde van die opstal, althans op het bedrag van € 680.588,95, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- Bosch te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan Onstwedde voor de gederfde huurinkomsten van € 214.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de jaarlijkse indexering, alsmede met de wettelijke rente;
- Bosch te veroordelen tot vergoeding van de schade die Onstwedde lijdt als gevolg van, althans in verband met de executoriale verkoop en de daarmee gepaard gaande kosten van
€ 31.770,40 en het door Onstwedde geleden verlies van € 273.349,00 althans een in goede
justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- Bosch te veroordelen tot vergoeding van de schade die Onstwedde lijdt in verband met de
heropening van de vereffening van haar vermogen van € 2.220,25 exclusief btw,
althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- Bosch te veroordelen tot betaling van de belastingschade die Onstwedde lijdt, te bepalen op het verschil tussen de winst- c.q. vennootschapsbelasting die feitelijk wordt geheven over de schadevergoeding, in elk geval doch niet uitsluitend ter zake van de gederfde huurinkomsten die Onstwedde ingevolge het te wijzen vonnis zal ontvangen en het contant gemaakte bedrag aan winst- c.q. vennootschapsbelasting dat Onstwedde in de periode van 24 juni 2010 tot en met de in goede justitie bepaalde dag zou hebben moeten betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair
voor recht te verklaren dat Bosch onrechtmatig heeft gehandeld jegens Onstwedde doordat zij een gebrekkig product - althans de Topline-ketel - in het verkeer heeft gebracht dat schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd, en dat Bosch dientengevolge aansprakelijk is voor de schade die Onstwedde als gevolg daarvan, althans als gevolg van de door die ketel veroorzaakte brand, lijdt en Bosch derhalve gehouden is die schade aan Onstwedde te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
primair en subsidiair
- Bosch te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente;
- Bosch te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Bosch voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Het proces-verbaal
4.1.
Na de mondelinge behandeling en toezending van het proces-verbaal aan partijen heeft de raadsman van Bosch gereageerd op het proces-verbaal. In dat verband heeft hij in een vijf pagina’s tellend betoog geschreven waarin hij de zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting onder meer van een nadere context en duiding heeft voorzien. Onstwedde heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van deze reactie.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Na de mondelinge behandeling is door de rechtbank buiten aanwezigheid van partijen een proces-verbaal opgemaakt. Dit betreft een zakelijke weergave van hetgeen ter zitting is voorgevallen (artikel 90 lid 3 Rv). Met een proces-verbaal wordt niet beoogd een feitelijke en volledige weergave te verschaffen van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Anders dan Bosch meent is een rechter niet verplicht om een verklaring van een getuige of deskundige in het geheel op te nemen. Ingevolge lid 4 van artikel 90 Rv kan de rechter dat doen als zij dat gewenst acht. Nu de aanwezige personen slechts als informant zijn gehoord, heeft de rechtbank daartoe geen aanleiding gezien.
Indien partijen constateren dat hun eigen verklaring feitelijke onjuistheden bevat is voorstelbaar dat zij dit door middel van een brief kenbaar maken aan de rechtbank en om aanhechting van deze brief aan het proces-verbaal verzoeken. Het is echter niet te bedoeling dat partijen een nadere duiding geven aan stellingen die zij hebben ingenomen of deze voorzien van een nadere context. Enkel voor zover de brief van de raadsman van Bosch melding maakt van feitelijke onjuistheden zal deze bij de navolgende beoordeling in aanmerking worden genomen.
De kern van het geschil
4.3.
In deze zaak ligt de vraag voor of Bosch aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die Onstwedde heeft geleden als gevolg van de brand op 24 juni 2010 en zo ja, hoe hoog die schade is.
4.4.
Onstwedde stelt zich onder verwijzing naar onder meer de rapporten van C+B, TNO, BuRo en HIJ5 op het standpunt dat ten minste met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geconcludeerd moet worden dat de brand is veroorzaakt door één of meer (veiligheids)gebreken aan de Topline-ketel. Zij houdt Bosch dan ook op grond van artikel 6:162 in samenhang met (de criteria van) artikel 6:185 BW aansprakelijk voor de door haar geleden schade en voert daartoe het volgende aan. Bosch heeft met de Topline-ketel een gebrekkig product op de markt gebracht, althans een product dat niet de eigenschappen bezit en de veiligheid biedt die bij een normaal gebruik daarvan voor het doel waarvoor deze bestemd is, verwacht mogen worden en heeft dus onrechtmatig gehandeld.
Volgens het rapport van C+B is bij de ketels van het type B3M (en B3L) van de Topline-serie namelijk sprake van drie ernstige mankementen die ieder voor zich kunnen en zullen leiden tot lekkage van zeer hete verbrandingsgassen met als gevolg een aanmerkelijk risico op brand, welk risico zich daadwerkelijk heeft gemanifesteerd. Dit betreft een gebrekkige afdichting van de branderkap en de verbrandingskamer door enerzijds niet goed geplaatste, daarvoor bedoelde branderklemmen en anderzijds een gebrekkige en soms ook gedeeltelijk gedraaid gemonteerde rubberen afdichting, alsmede vervorming (doorbuiging) van de bovenzijde van de verbrandingskamer waardoor een goede afdichting tussen de branderkap en de verbrandingskamer niet meer mogelijk is. Deze gebreken waren in volle omvang aanwezig bij de Topline-ketel van Onstwedde, zodat sprake was van een zeer gevaarlijke en onveilige ketel. Bosch was al vanaf 2009 op de hoogte van de betreffende gebreken, maar heeft desondanks verzuimd tijdig adequate maatregelen te treffen om de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Pas in 2017 is Bosch begonnen met het uitvoeren van modificaties aan de al in gebruik zijnde ketels van het type B3M, zodat bij de Topline-ketel van Onstwedde geen modificaties zijn uitgevoerd. Bosch heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans dat uit de voornoemde gebreken voortvloeiende (brand)gevaren en risico’s zich zouden verwezenlijken aanvaard en de ernstige gevolgen op de koop toegenomen.
Verjaring
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van Bosch is dat de vordering van Onstwedde is verjaard. Zij voert daartoe samengevat het volgende aan. Onstwedde heeft niet alleen ruim negen jaar stilgezeten alvorens Bosch aan te spreken, maar heeft in die negen jaar überhaupt geen actie ondernomen en op geen enkele wijze geprobeerd haar rechten veilig te stellen. Onstwedde is sinds het verschijnen van het rapport van CED bekend met Bosch als vermeende schadeveroorzaker en de verjaringstermijn is dan ook per/omstreeks 17 september 2010 gaan lopen, zodat de vordering per september 2015 is verjaard. CED wijst de combiketels immers aan als één van de mogelijke oorzaken van de brand en Onstwedde wist naar aanleiding van de in r.o. 2.5 genoemde factuur dat sprake was van een ketel van het type Topline van Bosch . Uit de in r.o. 2.9 genoemde brief van de assurantietussenpersoon blijkt ook dat Onstwedde in 2010 zelf al ervan overtuigd was dat de brand in de Topline-ketel was ontstaan. [B] heeft bovendien bij CED verklaard dat [C] hem had verteld dat de brand bij de Topline-ketel was ontstaan. Er bestonden in september 2010 dus voldoende concrete aanknopingspunten en voldoende zekerheid over de schadeoorzaak en schadeveroorzaker om in actie te komen tegen Bosch . Voor zover die zekerheid er op dat moment nog niet was, geldt dat Onstwedde deze met een zeer beperkt onderzoek had kunnen verkrijgen. Het onderzoek van HIJ5 is immers gebaseerd op gegevens die al in september 2010 bekend waren, zodat Onstwedde dat onderzoek toen ook al had kunnen laten uitvoeren. De problemen rondom de Topline-ketels waren in februari 2009 bovendien al in verschillende mediaberichten verschenen, zodat Onstwedde door middel van een simpele zoekopdracht via Google bekend had kunnen zijn met mogelijke veiligheidsgebreken. Onstwedde heeft in het geheel geen onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken van de brand, ook bijvoorbeeld niet naar de technische installatie die zich in dezelfde ruimte bevond, en heeft ook geen aansprakelijkstelling verzonden hoewel dat vrij eenvoudig had gekund.
4.6.
Onstwedde betwist onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat haar vordering is verjaard. Zij betoogt in dit kader dat de verjaringstermijn geen aanvang neemt zolang de benadeelde zich niet realiseert dat de schade op onrechtmatige wijze is veroorzaakt. Volgens Onstwedde gaat Bosch er ten onrechte aan voorbij dat blijkens de bevindingen van CED sprake was van twee mogelijke oorzaken van de brand en brengt het enkele feit dat de brand mogelijk veroorzaakt zou kunnen zijn door de Topline-ketel niet mee dat Onstwedde zich in september 2010 bewust was van de mogelijkheid dat Bosch voor de schade aansprakelijk was en dat Onstwedde toen reeds in staat was een rechtsvordering in te stellen. Onstwedde wijst er ook op dat Bosch de veiligheidsproblematiek met betrekking tot de Topline-ketels jarenlang bewust onder de pet heeft gehouden, dat de berichtgeving in 2009 uitsluitend betrekking had op de 45 kW-toestellen (de 3BL) en dus niet op de 30 kW-toestellen (B3M) zoals die van Onstwedde en dat de betreffende problematiek pas omstreeks 9 januari 2018 naar buiten is gekomen. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat zij ten vroegste rond die datum geacht moet worden met voldoende zekerheid bekend te zijn geworden met het gegeven dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van Bosch , zodat de termijn van vijf jaar op het moment van dagvaarden nog niet was verstreken.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad gaat het bij de korte verjaringstermijn van vijf jaren om een subjectieve daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat (o.m. HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0694). Dit neemt niet weg dat degene die de identiteit van de aansprakelijke persoon met een beperkt onderzoek eenvoudig had kunnen achterhalen, maar heeft nagelaten een dergelijk onderzoek in te stellen, zich ter afwering van een beroep op verjaring niet kan beroepen op onbekendheid met de aansprakelijke persoon. Indien die identiteit gemakkelijk kan worden vastgesteld, mag van de benadeelde in beginsel worden verlangd dat hij zich enigermate inspant om erachter te komen wie voor de schade aansprakelijk is (o.m. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6241). De korte verjaringstermijn van vijf jaren begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen (o.m. HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8186). Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Dit betekent niet dat de benadeelde steeds bekend moet zijn met de (exacte) oorzaak van de schade (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8903). Bekendheid met de mogelijkheid dat een ander voor de door de benadeelde geleden schade aansprakelijk is, is niet voldoende voor de conclusie dat er bij de benadeelde voldoende zekerheid was dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen (o.m. HR 31 maart 2017, ECLI:NL:2017:552, Mispelhoef). Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de vijfjarige verjaringstermijn start, hangt uiteindelijk af van alle ter zake dienende omstandigheden (o.m. HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8186). Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt verder dat onbekendheid met of onzekerheid over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, niet aan aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW in de weg staat. Deze juridische beoordeling ziet niet op de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen. Het ontbreken van deze kennis of dit inzicht kan immers betekenen dat de benadeelde nog onvoldoende zekerheid heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon (HR 9 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1603).
4.8.
Toegepast op de onderhavige casus leidt voornoemd kader naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op verjaring niet slaagt. Het uitgangspunt is immers dat sprake moet zijn van subjectieve daadwerkelijke bekendheid, zodat het niet de vraag is wat Onstwedde had behoren te weten over de schade en de aansprakelijke persoon, maar wat zij daarover daadwerkelijk wist. Uit de gegeven feiten en omstandigheden blijkt niet dat Onstwedde in september 2010 al voldoende zekerheid had dat de brand veroorzaakt was door tekortschietend of foutief handelen van Bosch . Het rapport van CED is daartoe gelet op het hiervoor genoemde Mispelhoef-arrest onvoldoende, nu CED aan de hand van de door haar vastgestelde plaats waar de brand is ontstaan slechts een tweetal waarschijnlijke oorzaken van die brand heeft genoemd, welke oorzaken in verband met het instortingsgevaar van het pand vervolgens niet nader zijn onderzocht. De brief van de assurantietussenpersoon, waarvan Onstwedde overigens ontkent deze destijds te hebben ontvangen, dateert van vóór het eerste rapport van CED, zodat aangenomen moet worden dat de daarin geopperde brandoorzaak niet op enig onderzoek is gebaseerd en daarover dus geen enkele zekerheid bestond. Aan de door Bosch aangehaalde verklaring van [B] moet om diezelfde reden voorbij worden gegaan.
4.9.
Bosch betoogt nog dat op Onstwedde een onderzoeksplicht rustte en dat zij daarom kennis had moeten hebben van de in februari 2009 verschenen mediaberichten, althans in 2010 al een onderzoek als het door HIJ5 verrichte onderzoek had moeten laten uitvoeren, maar de geldende jurisprudentie biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor een dergelijk vergaande onderzoeksplicht. Weliswaar heeft de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest van 3 december 2010 een onderzoeksplicht aangenomen, maar dit betrof een beperkte onderzoeksplicht naar de identiteit van de aansprakelijke persoon in een situatie dat de benadeelde reeds van de onrechtmatige daad op de hoogte was. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Integendeel, Onstwedde had zich in september 2010 in het geheel nog niet gerealiseerd dat mogelijk sprake was van onrechtmatig handelen. Er waren dus onvoldoende aanknopingspunten om enig onderzoek van haar te vergen. De door Bosch voorgestane vergaande algemene onderzoeksplicht sluit overigens ook niet aan bij het vereiste van subjectieve bekendheid met de schade en de schadeveroorzaker.
4.10.
Bij het voorgaande komt nog dat de in februari 2009 verschenen mediaberichten alleen betrekking hadden op het type B3L, en dus niet op de Topline-ketel van het type B3M die Onstwedde had. Weliswaar staat in de in r.o. 2.7 bedoelde brief ook iets vermeld over dit laatste type, maar die brief is alleen naar installateurs gestuurd. Bosch heeft pas in 2017 een veiligheidswaarschuwing op haar website geplaatst met betrekking tot de B3M. Bosch heeft ook zelf ter zitting verklaard dat de kwestie van de open branderklem bij de B3M in 2009 feitelijk geen probleem opleverde. De stelling van Bosch dat Onstwedde wel al in 2009 had moeten weten van de veiligheidsrisico’s met betrekking tot de B3M komt de rechtbank mede gelet hierop dan ook oneigenlijk voor.
4.11.
Nu niet is gebleken dat Onstwedde eerder dan in januari 2018 voldoende zekerheid heeft verkregen dat de brand is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van Bosch , is haar vordering niet verjaard.
Aansprakelijkheid Bosch
4.12.
Bosch stelt zich ook op het standpunt dat haar geen onrechtmatig handelen te verwijten valt en zij betwist dan ook dat zij aansprakelijk is te houden voor de door Onstwedde gestelde schade. Volgens Bosch is de oorzaak van de brand namelijk niet gelegen in de Topline-ketel en moet voorbij worden gegaan aan het rapport van HIJ5. Zij verwijst in dit kader naar het rapport van DEKRA, waarin onder meer vermeld staat dat het dicht bij de Topline-ketel koeler was dan verder weg van die ketel en dat het gehele brandbeeld uitwijst dat de brand juist niet in die ketel is ontstaan. Bosch betoogt ook, onder verwijzing naar haar eigen onderzoek naar de oorzaak van de brand, dat de ketel ten tijde van de brand niet of nauwelijks belast was, aangezien de brand in de zomer plaatsvond, terwijl er niemand in het pand aanwezig was, en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de door Onstwedde gestelde drie veiligheidsgebreken zich hebben voorgedaan in de Topline-ketel van Onstwedde. Volgens Bosch is het dan ook technisch onmogelijk dat die ketel de oorzaak van de brand was. Bosch wijst er verder op dat zij alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die van haar verlangd hadden kunnen worden, alsmede dat in het pand sprake is geweest van dubieuze omstandigheden en dat Onstwedde op vragen van haar kant geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Bosch betoogt tot slot ook dat niet voldaan is aan de vereisten van toerekenbaarheid, causaal verband en relativiteit en betwist gemotiveerd de afzonderlijke door Onstwedde opgevoerde schadeposten.
4.13.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie het in het verkeer brengen van een product dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd was, schade veroorzaakt, onrechtmatig is jegens de gebruikers van dat product. In beginsel dient de benadeelde het gebrek, de schade en het causaal verband tussen het gebrek en de schade te bewijzen.
4.14.
Aangezien Onstwedde haar stellingen heeft onderbouwd met het rapport van HIJ5 en Bosch dit rapport gemotiveerd heeft betwist met het rapport van Dekra, hebben beide partijen voldaan aan hun stel- dan wel betwistingsplicht. Dat leidt ertoe dat op dit moment niet vast staat dat de brand in het pand is veroorzaakt door de Topline-ketel. Evenmin kan worden vastgesteld dat de brand geen oorzaak vindt in de Topline-ketel. Gelet op het bovenstaande zal naar het oordeel van de rechtbank een deskundige benoemd moeten worden om vast te stellen wat de oorzaak van de brand is geweest.
4.15.
Voordat zal worden overgegaan tot de benoeming van een deskundige, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
4.16.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige met voldoende expertise op het gebied van brandonderzoek en dat aan die deskundige de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
- 1.
Kunt u aan de hand van de beschikbare bescheiden vaststellen wat de oorzaak van de brand is geweest?
- 2.
Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de meest voor de hand liggende brandoorzaak is en of aannemelijk is dat die oorzaak moet zijn gelegen in de Topline-ketel?
- 3.
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.17.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon van de deskundige. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.18.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich bij akte over de aangekondigde deskundigenrapportage kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
4.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd.
4.20.
De rechtbank verzoekt Onstwedde in haar akte tevens in te gaan op het feit dat op pagina 2 van het rapport van HIJ5 vermeld staat dat haar advocaat aan de deskundige van HIJ5 vijf foto’s in jpg-formaat en in hoge resolutie heeft verstrekt, waaronder die van de vloer van de elektraruimte. Onstwedde heeft ter zitting immers betwist dat zij de beschikking heeft over die foto. Indien in het rapport van HIJ5 ten onrechte vermeld staat dat de betreffende foto in jpg-formaat en in hoge resolutie aan de deskundige is verstrekt, dient Onstwedde dit met een verklaring van HIJ5 te onderbouwen.
4.21.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 november 2021 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage, de persoon van de deskundige en de voorgestelde vragen;
5.2.
bepaalt dat Onstwedde zich in haar akte tevens dient uit te laten over hetgeen hiervoor in r.o. 4.20 is overwogen;
5.3.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.