Rb. Noord-Nederland, 07-08-2015, nr. Awb 15/797
ECLI:NL:RBNNE:2015:4152
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
07-08-2015
- Zaaknummer
Awb 15/797
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:4152, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 07‑08‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:1305, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Weigering naturalisatie. Openbare orde. Handleiding toepassing RWN. Geen gemeenschapsrecht van toepassing, ook niet vwb het begrip 'openbare orde'.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/797
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2015 in de zaak tussen
[naam eiser] , te Meppel, eiser
(gemachtigde: mr. A.A. Vogelsang),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: E.R.M de Kock).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit. Op 4 september 2013 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend bij verweerder. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen op de grond dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt.
2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde onder meer afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop (de zogenoemde rehabilitatieperiode) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Daarbij geldt dat iedere taakstraf (werk- of leerstraf), ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel, tot afwijzing van het verzoek leidt.
Een ernstig vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt volgens de Handleiding niet gebaseerd op zomaar iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Dat betekent dat misdragingen die strafrechtelijk als overtredingen worden gekwalificeerd of die buiten het strafrecht zijn afgedaan, bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete of uitsluitend een civiele veroordeling tot schadevergoeding, buiten beschouwing blijven.
Volgens de Handleiding is in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 van de RWN worden afgeweken.
3. Verweerder heeft zich bij de afwijzing van het verzoek om naturalisatie gebaseerd op het vonnis van de politierechter te Groningen van 28 maart 2014, waarbij eiser is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, wegens overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat er voor verweerder voldoende redenen zijn om van het beleid af te wijken. Volgens eiser spoort het begrip "openbare orde" in de RWN niet met het begrip "openbare orde" in het gemeenschapsrecht. Eiser heeft onder meer verwezen naar de Richtlijn 2003/109 EG en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:695).
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 25 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK4363), mag het beleid neergelegd in de Handleiding dienen als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. Nu eiser op 28 maart 2014 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 50 uren en ten tijde van indiening van het naturalisatieverzoek of de beslissing daarop de rehabilitatieperiode nog niet was verstreken, noopt toepassing van het beleid tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie.
6. In de onder overweging 5 genoemde uitspraak heeft de Afdeling tevens overwogen dat het bepalen van de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van de nationaliteit behoort tot de bevoegdheid van elke lidstaat van de Europese Unie afzonderlijk. De Afdeling heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) van 20 februari 2011 in zaak nr. C-192/99, Jur. 2001, p. I-01237. Volgens dit arrest dient deze bevoegdheid weliswaar met inachtneming van het gemeenschapsrecht te worden uitgeoefend, maar de naturalisatie van een persoon die, zoals hier aan de orde, niet de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezit, komt naar analogie van rechtsoverweging 16 van het arrest van het HvJ EG van 14 oktober 2008 in zaak nr. C-353/06 (curia.eurpa.eu), niet binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht, omdat deze situatie geen enkel verband met het gemeenschapsrecht vertoont, aldus de Afdeling. Het betoog van eiser dat het begrip "openbare orde", zoals dat wordt gehanteerd in het gemeenschapsrecht, op hem van toepassing is, slaagt dan ook niet. Verweerder heeft bij de beoordeling van eisers verzoek om naturalisatie het in de Handleiding uiteengezette beleid over de toepassing van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN terecht bepalend geacht.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en heeft verweerder het verzoek van eiser terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.