ABRvS, 14-08-2013, nr. 201110192/1/R2
ECLI:NL:RVS:2013:695
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-08-2013
- Zaaknummer
201110192/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:695, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑08‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 14‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Jan van Riebeeckstraat" vastgesteld.
201110192/1/R2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Leefbaarheid Prijsseweg, gevestigd te Culemborg (hierna: de stichting),
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Culemborg (hierna: [appellanten sub 2]),
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Culemborg (hierna: [appellant sub 3] en anderen),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Culemborg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Jan van Riebeeckstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting, [appellanten sub 2], en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2012, waar de stichting, vertegenwoordigd door J.W.C.M. Jansen, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3] en bijgestaan door H.A. Vooijs, verkeersconsulent, en de raad, vertegenwoordigd door A.L. Vader en H.M. Bonouvrié, beiden werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. M. van Geilswijk, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Tevens is ter zitting de stichting Stichting Kleurrijk Wonen, vertegenwoordigd door H.A.A. Terlien en P.A. Raaijmakers, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2012, nr. 201110192/1/T1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 30 juni 2011 te herstellen.
Bij brief van 10 oktober 2012 heeft de raad aangegeven het gebrek in het besluit van 30 juni 2011 op 20 september 2012 te hebben hersteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. De stichting en [appellant sub 3] en anderen hebben een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 15 mei 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door J.W.C.M. Jansen, [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door A.L. Vader, S. Teurlings-Out, J. de Rooij, H.M. Bonouvrié, allen werkzaam bij de gemeente, en E. Kuijs, adviseur geluid bij Regio Rivierenland, en bijgestaan door mr. M. van Geilswijk, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Tevens is ter zitting de stichting Stichting Kleurrijk Wonen, vertegenwoordigd door P.A. Raaijmakers, als partij gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het onderhavige plan wordt beoogd ter plaatse een nieuwe woonwijk te ontwikkelen, waar naast woningen ook enkele maatschappelijke voorzieningen zullen worden gerealiseerd.
Besluit van 30 juni 2011
3. De Afdeling heeft in overweging 2.9.7 van de tussenuitspraak van 13 juni 2012 overwogen dat het besluit van 30 juni 2011 in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen is overwogen in overweging 2.9.7 het besluit van 30 juni 2011 te herstellen door:
- alsnog de verkeerstoename als gevolg van de realisering van het plan te onderzoeken, en alsnog te motiveren of de combinatie van haaks parkeren ter plaatse van de Jan van Riebeeckstraat, de intensiteit van het autoverkeer ter plaatse en de functie van deze straat als hoofdroute voor langzaam verkeer vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling aanvaardbaar is te achten, en tevens alsnog te motiveren of de uit de verkeerstoename als gevolg van de realisering van het plan voortvloeiende maximale geluidsniveaus ter plaatse van de bestaande woningen van appellanten acceptabel zijn en of ter plaatse van die bestaande woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat,
- dan wel een nieuw besluit te nemen; in dit geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
4. Het beroep van [appellanten sub 2] tegen het besluit van 30 juni 2011 is, gelet op de overwegingen van de tussenuitspraak, ongegrond. Gelet op de tussenuitspraak zijn de beroepen van de stichting en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 30 juni 2011 gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
De Afdeling zal in het navolgende beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, van de Awb in stand gelaten kunnen worden.
Nadere motivering
5. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak het besluit van 30 juni 2011 nader gemotiveerd. Hiertoe heeft de raad zowel het verkeers- als het akoestisch onderzoek opnieuw laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai: bestemmingsplan Jan van Riebeeckstraat, Culemborg (definitief)" van 19 juli 2012. Op basis van de verkregen resultaten is een nadere ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Uit de nadere motivering van de raad volgt dat de verkeersintensiteit in de nieuwe berekening binnen de bandbreedte van 5.000-6.000 motorvoertuigen per etmaal op een 30 km/uur-weg blijft en net iets onder de gegevens uit de vorige berekening komt. Er zijn daarmee volgens de raad geen negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid door de realisatie van het plan te verwachten.
Verder acht de raad de functies erftoegangsweg en hoofdroute voor langzaam verkeer een goede combinatie. De door het plan gegenereerde toename in verkeersintensiteit op de Jan van Riebeeckstraat met maximaal 7% acht de raad niet dusdanig groot dat dit de verkeersveiligheid negatief zal beïnvloeden. Daarbij betrekt de raad de te nemen verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van drempels. Ook het haaks parkeren is volgens de raad passend bij een weg met de functie verblijfsgebied, waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Tot slot volgt uit de nieuwe berekeningen dat de hoogste geluidbelasting ter hoogte van de nieuw te bouwen woningen en ter hoogte van de bestaande woningen 56 dB bedraagt, inclusief 5 dB aftrek. Deze geluidbelasting blijft onder de door de raad gehanteerde grenswaarde van 63 dB. De raad acht hierbij van belang dat ook als de aftrek van 5 dB niet wordt toegepast, de geluidbelasting onder deze waarde blijft.
Verkeersveiligheid
6. De stichting en [appellant sub 3] en anderen kunnen zich niet verenigen met de nadere motivering. De stichting en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de belangen van het langzaam verkeer onvoldoende in de belangenafweging zijn meegewogen. Daarbij betrekt de stichting dat de inrichting van de Jan van Riebeeckstraat niet aansluit bij de functie van hoofdroute voor langzaam verkeer. Volgens De Jong van Gelder en anderen is de Jan van Riebeeckstraat ten onrechte als erftoegangsweg geclassificeerd. Verder verhoogt het doortrekken van de Tamarastraat volgens de stichting de verkeersonveiligheid, met name voor fietsers, zeker in combinatie met haaks parkeren. Andere wijzen van parkeren zijn volgens [appellant sub 3] en anderen onvoldoende onderzocht en het is volgens hen onjuist dat bij haaks parkeren slechts gevaarzetting aan één zijde van de weg ontstaat. Ook de aan te leggen verkeersdrempels verhogen de verkeersonveiligheid volgens de stichting.
7. Ten aanzien van de verschillende functies van de weg heeft de raad ter zitting toegelicht dat de Jan van Riebeeckstraat uit twee gedeelten bestaat, te weten een gebiedsontsluitingsweg waar een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt en een erftoegangsweg waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De functie van erftoegangsweg kan volgens de raad toegekend worden aan een hoofdroute voor langzaam verkeer, zolang de weg aan het voor die functie aanbevolen maximale aantal motorvoertuigen voldoet. Verder betoogt de raad dat het doortrekken van de Tamarastraat via de Compagniestraat naar de Jan van Riebeeckstraat, in tegenstelling tot hetgeen de stichting en [appellant sub 3] en anderen betogen, de verkeersveiligheid juist ten goede komt, nu het verkeer door de kruising langzamer zal rijden en zich meer zal verspreiden. Deze kruising, de voorziene wijze van parkeren en de aan te leggen verkeersremmers zorgen er volgens de raad voor dat de Jan van Riebeeckstraat zich beter zal kwalificeren als 30 km/u-weg.
Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de uitgangspunten van de raad ten aanzien van de functie van de weg, de voorziene wijze van parkeren en de extra kruising niet onredelijk. Het betoog faalt.
Verkeersintensiteit en geluid
8. In het verkeers- en akoestisch onderzoek van 19 juli 2012 is volgens de stichting ten onrechte geen rekening gehouden met het verwijderen van de blocker op de Prijsseweg en wordt volgens de stichting en [appellant sub 3] en anderen ten onrechte uitgegaan van een verkeerstoename van 0,5% per jaar, in plaats van de eerder gehanteerde 2%.
De stichting betoogt verder dat, als het verkeersonderzoek gebaseerd is op onjuiste aantallen, ook het akoestisch onderzoek onjuist is. Tevens is het akoestisch onderzoek volgens [appellant sub 3] en anderen ten onrechte niet gebaseerd op de specifieke handreiking voor 30 km/uur-wegen. Verder heeft de raad volgens de stichting en [appellant sub 3] en anderen niet voldoende gemotiveerd waarom de aftrek van 5 dB in dit geval is toegepast. Tot slot is volgens [appellant sub 3] en anderen ten onrechte niet onderzocht en beoordeeld wat het effect van het plan is voor de binnenwaarde van de bestaande woningen.
9. De raad stelt zich op het standpunt dat door het verwijderen van de blocker de Prijsseweg een verbindingsweg wordt voor autoverkeer tussen de wijk "Parijsch" en het centrum, hetgeen gevolgen zal hebben voor het verkeer ter plaatse van het plangebied. In het eerste verkeers- en akoestisch onderzoek heeft de raad de berekening van de verkeersintensiteit als gevolg van de binnen het plan voorziene functies onder meer gebaseerd op de toekomstige verwijdering van de blocker. In het nieuwe verkeers- en akoestisch onderzoek heeft de raad de verwijdering van de blocker daarentegen buiten beschouwing gelaten.
Nu de raad reeds op 27 maart 2008 het principebesluit heeft genomen tot verwijdering van de blocker en de raad er bovendien in het eerste verkeers- en akoestisch onderzoek vanuit ging dat de verwijdering van de blocker een voldoende concrete ontwikkeling betrof, die in dat onderzoek meegenomen moest worden, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met verwijdering van de blocker in het verkeers- en akoestisch onderzoek van 19 juli 2012 geen rekening behoefde te worden gehouden.
10. Het verkeers- en akoestisch onderzoek van 19 juli 2012 is volgens de raad mede gebaseerd op de door [appellant sub 3] bedoelde "Aanvulling RMG Verkeerslawaai voor 30 km/hr gebieden". Toepassing van de daarin genoemde rekenmethode leidt volgens de raad overigens niet tot andere uitkomsten dan toepassing van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. [appellant sub 3] heeft deze stelling niet gemotiveerd weersproken.
In tegenstelling tot het eerste verkeers- en akoestisch onderzoek, wordt in het verkeers- en akoestisch onderzoek van 19 juli 2012 uitgegaan van een autonome verkeerstoename van 0,5%, in plaats van de eerder gehanteerde 2%. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het eerste onderzoek is uitgegaan van landelijke cijfers in combinatie met een worst-case scenario. Dat in plaats daarvan in het verkeers- en akoestisch onderzoek van 19 juli 2012 cijfers zijn gebruikt die zijn gebaseerd op de lokale ontwikkelingen en omstandigheden in en rondom het plangebied, acht de Afdeling in beginsel niet onredelijk. Nu echter niet duidelijk is of de verwijdering van de blocker is meegenomen in deze lokale ontwikkelingen en omstandigheden, kan niet met zekerheid gesteld worden dat de autonome verkeerstoename ter plaatse, anders dan landelijk gezien, niet groter zal zijn dan 0,5%.
11. Ten aanzien van de geluidbelasting overweegt de Afdeling, dat hoewel de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) daartoe niet verplicht, ook in het geval een 30 km-zone is ingesteld, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden nagegaan of ter plaatse wat betreft de geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Uit het akoestisch onderzoek van 19 juli 2012 volgt dat de hoogste geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen 61 dB bedraagt. Ongeacht of de in de Wgh genoemde aftrek van 5 dB plaatsvindt, blijft de geluidbelasting weliswaar onder de door de raad gehanteerde maximale grenswaarde van 63 dB, maar overschrijdt deze de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat er sprake is van een toename van maximaal 1 dB ten opzichte van de huidige feitelijke situatie, kan volgens de raad niet gesproken worden van een relevante verandering van de geluidbelasting.
Nu in de huidige feitelijke situatie de geluidbelasting ter plaatse reeds 60 dB bedraagt, heeft de raad met de enkele stelling dat de geluidbelasting slechts 1 dB toeneemt, naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende gemotiveerd dat deze geluidbelasting niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad geen rekening heeft gehouden met de binnenwaarde van de bestaande woningen, de aanvaardbaarheid van deze binnenwaarde, en of eventueel aanvullende geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn.
12. Gelet op voornoemde gebreken ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 30 juni 2011 in stand blijven.
13. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskostenveroordeling
14. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van de stichting te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Ten aanzien van Martens en Martens-Otten bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de stichting Stichting Leefbaarheid Prijsseweg en [appellant sub 3] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Culemborg van 30 juni 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Jan van Riebeeckstraat";
III. draagt de raad van de gemeente Culemborg op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Culemborg tot vergoeding van bij de stichting Stichting Leefbaarheid Prijsseweg in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 61,36 (zegge: eenenzestig euro en zesendertig cent);
VI. gelast dat de raad van de gemeente Culemborg aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de stichting Stichting Leefbaarheid Prijsseweg en € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 3] en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
425-706.