De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.5.1:18.4.1.5.1 Geen wettelijk beletsel
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.5.1
18.4.1.5.1 Geen wettelijk beletsel
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376733:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Hof Amsterdam 3 januari 1991, NJ 1992, 112(Scotch/Lotto).
Hof 's-Gravenhage 7 april 2005, (Gemeente/Z.), Rolnr. 02/972.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Met Van Hees ben ik van mening dat de enkele afspraak tussen partijen, om gedurende zekere tijd de dwangsomveroordeling niet te executeren, geen wettelijk beletsel als bedoeld in art. 611g lid 2 Rv oplevert en dat van schorsing krachtens dit artikel in dit geval dus geen sprake is. In de eerste plaats bestaat geen grond in de wet voor het tijdelijk opschorten van de tenuitvoerlegging, in de tweede plaats staat een partijafspraak niet werkelijk aan executie in de weg, al zal het schenden ervan wanprestatie opleveren.
Een tegengestelde opvatting zou kunnen worden afgeleid uit het hiervoor in par. 183.2.2.2 al behandelde arrest van het Hof Amsterdam van 3 januari 1991.1 In de casus die ter beoordeling voorlag, had de procureur namens Scotch, de dwangsomdebiteur, bij brief laten weten een bepaald bedrag in depot te zullen houden 'totdat bij kracht van gewijsde de betalingsverplichtingen van mijn cliënte zijn vastgesteld, hetgeen inhoudt dat het cliënte vrijstaat om niet alleen in hoger beroep te komen van het oorspronkelijke vonnis, doch ook een executiegeschil aanhangig te maken en rechterlijke matiging te vragen.' De brief vervolgde: 'Het bedrag zoals dat uiteindelijk mogelijk verschuldigd zal blijken te zijn, wordt uit dit depot aan uw cliënte voldaan.'
Uit de aangehaalde passages uit de brief moest volgens het hof worden afgeleid, dat uit het depot onvoorwaardelijk zou worden betaald hetgeen aan Lotto, de dwangsomcrediteur, uiteindelijk ter zake van verbeurde dwangsommen krachtens rechterlijke uitspraak verschuldigd zou blijken te zijn. Daartegenover stond de verplichting van Lotto om de door haar ingeleide executie op te schorten, totdat omtrent haar aanspraken bij gewijsde zou zijn beslist. In het executiegeschil oordeelde het hof de tussen partijen gemaakte afspraak relevant voor zijn oordeel dat de dwangsom tijdens het executiegeschil niet was verjaard. Alhoewel in dit arrest niet uitdrukkelijk schorsende werking aan de partijafspraak werd toegekend, werd de gemaakte afspraak uitdrukkelijk relevant geoordeeld met betrekking tot de verjaringsvraag. Zoals ik al betoogde, is in verjaringsvragen essentieel dat expliciet wordt benoemd of van stuiting met al dan niet voortdurende werking of schorsing dan wel verlenging sprake is geweest; het arrest biedt naar mijn mening in de gedachtegang van het hof onvoldoende inzicht.
In een bestuursrechtelijke casus kwalificeerde het Hof 's-Gravenhage voorts een partijafspraak zoals hier bedoeld niet als een wettelijk beletsel ex art. 5:35 lid 2 Awb jo. art. 611g lid 2 Rv:2 'zelfs indien met de gemeente wordt aangenomen dat een door de (voorzieningen)rechter uitgesproken schorsing van de invordering van de dwangsom - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - een wettelijk beletsel voor invordering vormt in de zin van art. 5:35 lid 2 Awb jo. art. 611g lid 2 Rv, dan nog kan de eigen beslissing van de gemeente om tijdelijk niet over te gaan tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet met een zodanige (in dit geval ontbrekende) rechterlijke uitspraak op één lijn worden gesteld, laat staan dat ten aanzien van die vrijwillig genomen beslissing van de gemeente zou kunnen worden gesproken van een wettelijk beletsel als hiervoor bedoeld'.