De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.3:18.4.1.3 Herleven van dwangsomveroordelingen
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.3
18.4.1.3 Herleven van dwangsomveroordelingen
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375542:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ik doel op het in 13.4 besproken geval, waarin een dwangsomvordering eerst door een nadere rechterlijke uitspraak wordt vernietigd, maar deze laatste uitspraak vervolgens in cassatie wordt vernietigd, waarna (na bekrachtiging) de oorspronkelijke hoofd- en dwangsomveroordeling herleven.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ook bij het herleven van een in eerder instantie vernietigde dwangsomveroordeling1 rijst de vraag naar toepasselijkheid van art. 611g lid 2 Rv. Alleen wanneer immers de verjaring van dwangsommen geschorst is geweest gedurende de periode dat de dwangsomveroordeling vernietigd was, zal het mogelijk zijn om na bekrachtiging in cassatie de vóór de appelbeslissing verbeurde dwangsommen alsnog te incasseren.2
Naar mijn idee moet ook in dit geval worden aangenomen dat art. 611g lid 2 Rv meebrengt dat gedurende de betreffende periode een wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsommen heeft bestaan. Gedurende de tijd dat dit vonnis was vernietigd heeft de dwangsomcrediteur immers zijn dwangsommen niet kunnen incasseren, nu de wet voor tenuitvoerlegging een executoriale titel vereist. De dwangsomcrediteur beschikte gedurende de betrokken periode als gevolg van vernietiging niet over de executoriale titel die de wet vereist.
Hetzelfde geldt in het geval waarin de oorspronkelijke dwangsomveroordeling herleeft na de vernietiging in hoger beroep van het op art. 611d Rv gebaseerde wijzigingsvonnis. Dwangsommen die vóór het wijzigingsvonnis blijkens de appelbeslissing verbeurd waren, kunnen niet ten uitvoer zijn gelegd in de periode waarin het opheffingsvonnis gelding had.
In geval van de vernietiging van de terzijdestelling van een dwangsomveroordeling kan daarentegen niet worden betoogd dat gedurende de periode waarin de kortgedingveroordeling terzijde is gesteld, een wettelijk beletsel heeft bestaan voor tenuitvoerlegging van de op grond van het kortgedingvonnis verbeurde dwangsommen. Anders dan vernietiging staat terzijdestelling van de dwangsomveroordeling immers niet aan executie van dwangsommen in de weg.