De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.6:18.4.1.6 Art. 611g lid 3 Rv: wetenschap ongehoorzaamheid dwangsomdebiteur
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.6
18.4.1.6 Art. 611g lid 3 Rv: wetenschap ongehoorzaamheid dwangsomdebiteur
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS381572:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Koopmann, (Vermogensrecht), art. 321, aant. 3.
Voldoende is voor de crediteur ex art. 3:310 BW wanneer hij van het bestaan van zijn vordering niet wist, of hij het had kunnen of moeten weten doet niet ter zake. De wetenschap van de dwangsomcrediteur is wel een 'redelijkerwijs niet weten'.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In art. 611g lid 3 Rv is een tweede geval opgenomen waarin schorsing van de verjaring optreedt. Dit artikel bepaalt dat de verjaring wordt geschorst zolang degene die de veroordeling verkreeg, met het verbeuren van dwangsommen redelijkerwijze niet bekend kon zijn. In de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting is aangegeven dat het niet zelden zal voorkomen dat het gedrag van de veroordeelde erop is afgestemd een inbreuk op de hoofdveroordeling zo lang mogelijk voor de dwangsomcrediteur verborgen te houden. In een dergelijk geval behoort de vordering tot betaling van de dwangsom niet intussen te kunnen verjaren, aldus de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting.
In de tekst wordt voor schorsing van de verjaring niet de eis gesteld dat de veroordeelde de overtreding opzettelijk verborgen heeft gehouden. De schorsingsgrond uit art. 611g lid 3 Rv is in dit opzicht dus ruimer dan de in art. 3:321 BW sub f genoemde grond voor verlenging van de verjaring, die wel vereist dat een partij voor zijn wederpartij het bestaan van de vordering opzettelijk verborgen houdt.1 In een ander opzicht is de Beneluxwetgever echter juist strenger dan de ontwerper van het BW: zo geldt voor art. 611g lid 3 Rv dat de verjaring is geschorst als de dwangsom-crediteur met het bestaan van de dwangsomvordering redelijkerwijs niet bekend was, terwijl de wetenschap van de crediteur omtrent het bestaan van een vordering in art. 3:310 BW, niet is geobjectiveerd.2 Deze laatste omstandigheid wordt overigens enigszins genuanceerd door de aanbeveling in de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting, om op dit punt op de dwangsomcrediteur die de schorsing inroept geen al te zware bewijslast te leggen.