Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2018/1972 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie
Artikel 61 Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties met betrekking tot toegang en interconnectie
Geldend
Geldend vanaf 20-12-2018
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2019, L 334).
- Bronpublicatie:
11-12-2018, PbEU 2018, L 321 (uitgifte: 17-12-2018, regelingnummer: 2018/1972)
- Inwerkingtreding
20-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, PbEU 2018, L 321 (uitgifte: 17-12-2018, regelingnummer: 2018/1972)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Informatierecht / Europees informatierecht
Informatierecht / ICT
1.
Met het oog op de doelstellingen van artikel 3 bevorderen, en waar passend waarborgen de nationale regelgevende instanties of, in het geval van de punten b) en c) van lid 2 van dit artikel, de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties, overeenkomstig deze richtlijn adequate toegang en interconnectie, alsook interoperabiliteit van diensten, en oefenen zij daarbij hun bevoegdheid uit op een wijze die bevorderlijk is voor efficiëntie en duurzame concurrentie, de implementatie van netwerken met zeer hoge capaciteit, efficiënte investeringen en innovatie, en die de eindgebruikers het grootste voordeel biedt.
Zij bieden richtsnoeren en stellen de procedures inzake het verkrijgen van toegang en interconnectie voor het publiek beschikbaar teneinde te waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen en exploitanten met een beperkt geografisch bereik kunnen profiteren van de opgelegde verplichtingen.
2.
De nationale regelgevende instanties of, in het geval van de punten b) en c) van dit lid, de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties moeten met name, onverminderd maatregelen overeenkomstig artikel 68, ten aanzien van ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht:
- a)
verplichtingen kunnen opleggen, voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen te waarborgen, aan ondernemingen die aan algemene machtiging zijn onderworpen en die de toegang tot de eindgebruikers controleren; hetgeen in gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is ook de verplichting inhoudt om te zorgen voor interconnectie van hun netwerken waar dat niet reeds gebeurd is;
- b)
in gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is en voor zover noodzakelijk, verplichtingen kunnen opleggen aan ondernemingen die aan algemene machtiging zijn onderworpen en die de toegang tot de eindgebruikers controleren om hun diensten interoperabel te maken;
- c)
in gerechtvaardigde gevallen wanneer eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers in gevaar komen door een gebrek aan interoperabiliteit tussen interpersoonlijke communicatiediensten, en voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers te waarborgen, verplichtingen kunnen opleggen aan relevante aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten met een aanzienlijke mate van dekking en benutting door gebruikers, om hun diensten interoperabel te maken;
- d)
exploitanten kunnen verplichten, voor zover noodzakelijk om de toegang van eindgebruikers tot door de lidstaat gespecificeerde digitale radio- en televisieomroepdiensten en daarmee samenhangende complementaire diensten te waarborgen, toegang tot de andere in deel II van bijlage II bedoelde faciliteiten aan te bieden op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.
De in de eerste alinea, punt c), bedoelde verplichtingen worden alleen opgelegd:
- i)
voor zover noodzakelijk om de interoperabiliteit van interpersoonlijke communicatiediensten te waarborgen, en kunnen ten aanzien van de aanbieders van die diensten proportionele verplichtingen omvatten tot publicatie en toelating van het gebruik, de wijziging en de doorgifte van relevante informatie door de instanties en andere aanbieders, of tot gebruik of implementatie van de in artikel 39, lid 1, bedoelde normen of specificaties, of van andere relevante Europese of internationale normen,
- ii)
wanneer de Commissie, na raadpleging van Berec en met volledige inachtneming van zijn advies, heeft geconstateerd dat er een noemenswaardig gevaar bestaat voor eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers in de gehele Unie of in ten minste drie lidstaten, en zij uitvoeringsmaatregelen heeft vastgesteld waarin de aard en het toepassingsgebied van eventueel op te leggen verplichtingen worden gespecificeerd.
De in de tweede alinea, punt ii), bedoelde uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 118, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.
3.
De nationale regelgevende instanties kunnen met name, en onverminderd de leden 1 en 2, op redelijk verzoek verplichtingen opleggen om toegang te verlenen tot bedrading en kabels en bijbehorende faciliteiten binnen gebouwen of tot aan het eerste punt van samenkomst of distributie als bepaald door de nationale regelgevende instantie, ingeval dat punt zich buiten het gebouw bevindt. Indien zulks gerechtvaardigd is omdat de replicatie van die netwerkelementen in economisch opzicht inefficiënt zou zijn of fysiek onuitvoerbaar zou zijn, kunnen dergelijke verplichtingen worden opgelegd aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of aan de eigenaars van die bedrading en kabels en bijbehorende faciliteiten indien die eigenaars geen aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken zijn. De voorwaarden inzake toegang die worden opgelegd, kunnen specifieke voorschriften omvatten betreffende toegang tot die netwerkelementen en tot bijbehorende faciliteiten en aanverwante diensten, betreffende transparantie en niet-discriminatie, en betreffende een omslagregeling voor de toegangskosten die, indien passend, worden aangepast naargelang van risicofactoren.
Indien een nationale regelgevende instantie, in voorkomend geval met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit een relevante marktanalyse, concludeert dat de overeenkomstig de eerste alinea opgelegde verplichtingen onvoldoende de hoge en niet-tijdelijke economische of fysieke drempels voor replicatie aanpakken die ten grondslag liggen aan een bestaande of opkomende marktsituatie die de concurrentie-uitkomsten voor eindgebruikers in aanzienlijke mate beperkt, kan zij, onder billijke en redelijke voorwaarden de toegangsverplichtingen uitbreiden voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie, zodat een punt wordt bereikt dat volgens haar het dichtst bij eindgebruikers ligt, dat in staat is een toereikend aantal eindgebruikersverbindingen te bereiken om commercieel haalbaar te zijn voor efficiënte toegangsverzoekers. Bij het bepalen hoe ver voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie die uitbreiding moet gaan, houdt de nationale regelgevende instantie zoveel mogelijk rekening met de betrokken Berec-richtsnoeren. Indien gerechtvaardigd in technisch of economisch opzicht kunnen de nationale regelgevende instanties actieve- of virtueletoegangsverplichtingen opleggen.
De nationale regelgevende instanties leggen geen verplichtingen overeenkomstig de tweede alinea op aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken indien zij constateren dat:
- a)
de aanbieder bezit de in artikel 80, lid 1, genoemde kenmerken en voorziet in een haalbare en vergelijkbare alternatieve manier om eindgebruikers te bereiken door aan ondernemingen onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aan te bieden; de nationale regelgevende instanties kunnen die vrijstelling uitbreiden tot andere ondernemingen die onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aanbieden; of
- b)
het opleggen van verplichtingen de economische of financiële levensvatbaarheid van de uitrol van een nieuw netwerk, met name door kleine lokale projecten, in het gedrang zou brengen.
In afwijking van punt a) van de derde alinea kunnen de nationale regelgevende instanties verplichtingen opleggen aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken die voldoen aan de criteria in dat punt indien het betrokken netwerk uit openbare middelen wordt gefinancierd.
Uiterlijk op 21 december 2020, maakt Berec richtsnoeren ter bevordering van een consistente toepassing van dit lid bekend door de relevante criteria te beschrijven voor het bepalen van:
- a)
het eerste punt van samenkomst of distributie;
- b)
het punt voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie dat in staat is een voldoende aantal eindgebruikersverbindingen te bereiken zodat een efficiënte onderneming de aanzienlijke obstakels voor repliceerbaarheid kan overwinnen;
- c)
de uitgerolde netwerken die als nieuw kunnen worden beschouwd;
- d)
de projecten die als klein kunnen worden beschouwd; en
- e)
de economische of fysieke belemmeringen voor replicatie die hoog en niet-tijdelijk zijn.
4.
Onverminderd de leden 1 en 2 zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instanties de bevoegdheid hebben om in overeenstemming met het Unierecht aan ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, verplichtingen op te leggen in verband met het gedeeld gebruik van passieve infrastructuur, of verplichtingen om gelokaliseerde overeenkomsten inzake roamingtoegang te sluiten, in beide gevallen indien deze rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de lokale verlening van diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum en voor zover geen haalbaar en soortgelijk alternatief middel voor toegang tot eindgebruikers onder billijke en redelijke voorwaarden ter beschikking van elke onderneming wordt gesteld. De bevoegde instanties kunnen dergelijke verplichtingen alleen opleggen mits duidelijk in die mogelijkheid wordt voorzien bij het verlenen van de gebruiksrechten voor radiospectrum, en uitsluitend op grond van het feit dat in het gebied waar die verplichtingen gelden, de marktgestuurde aanleg van infrastructuur voor het aanbieden van netwerken of diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum, stuit op onoverkomelijke economische of fysieke obstakels, waardoor er daar nauwelijks of geen toegang tot netwerken of diensten bestaat. Onder die omstandigheden waar toegang tot en gedeeld gebruik van passieve infrastructuur alleen niet voldoende zijn om de situatie te verhelpen, kunnen nationale regelgevende instanties verplichtingen opleggen ten aanzien van het gedeeld gebruik van actieve infrastructuur.
De bevoegde instanties houden rekening met:
- a)
de noodzaak om de connectiviteit in de hele Unie, langs belangrijke transportroutes en in bepaalde gebieden, te optimaliseren, en met de mogelijkheid om aanzienlijk meer keuze en hogere kwaliteit van de dienstverlening voor eindgebruikers tot stand te brengen;
- b)
een efficiënt gebruik van radiospectrum;
- c)
de technische haalbaarheid van voorwaarden inzake gedeeld gebruik en aanverwante voorwaarden;
- d)
de toestand van op infrastructuur gebaseerde en op diensten gebaseerde concurrentie;
- e)
technologische innovatie;
- f)
de dwingende noodzaak prikkels te ondersteunen op basis waarvan de aanbiedende partij de infrastructuur in eerste instantie uitrolt.
In het geval van geschillenbeslechting kunnen de bevoegde instanties aan de begunstigde van de verplichting inzake gedeeld gebruik of toegang onder meer de verplichting opleggen om radiospectrum te delen met de aanbieder van de infrastructuur in het betreffende gebied.
5.
De overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 van dit artikel opgelegde verplichtingen en voorwaarden zijn objectief, transparant, evenredig en niet-discriminerend, en worden toegepast volgens de procedures van de artikelen 23, 32 en 33. De nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties welke die verplichtingen en voorwaarden hebben opgelegd, beoordelen uiterlijk vijf jaar na de vaststelling van de vorige maatregel die jegens dezelfde ondernemingen is vastgesteld de resultaten van die verplichtingen en voorwaarden; verder beoordelen zij of het passend is die verplichtingen en voorwaarden in te trekken of te wijzigen naar aanleiding van de veranderende voorwaarden. Die instanties delen het resultaat van hun beoordeling volgens de in de artikelen 23, 32 en 33 bedoelde procedures mee.
6.
Voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale regelgevende instantie de bevoegdheid heeft om, indien gerechtvaardigd, op eigen initiatief in te grijpen ter waarborging van de beleidsdoelstellingen van artikel 3, zulks overeenkomstig deze richtlijn, en met name volgens de in de artikelen 23 en 32 bedoelde procedures.
7.
Uiterlijk op 21 juni 2020 stelt Berec, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie, richtsnoeren vast inzake gemeenschappelijke benaderingen betreffende het bepalen van het netwerkaansluitpunt in verschillende netwerktopologieën, teneinde bij te dragen tot een consistente omschrijving van de locatie van netwerkaansluitpunten door de nationale regelgevende instanties. De nationale regelgevende instanties houden zoveel mogelijk rekening met die richtsnoeren bij de omschrijving van de locatie van netwerkaansluitpunten.