Met het oog op vooral de bestrijding van voetbalvandalisme is bij Wet van 30 juni 2015, Stb. 2015, 255 (i.w.tr. op 1 juli 2015) onderdeel c in het tweede lid vernummerd tot onderdeel d en een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidend: “op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;”.
HR, 03-01-2017, nr. 15/05395
ECLI:NL:HR:2017:4, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-01-2017
- Zaaknummer
15/05395
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:4, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑01‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1305, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:1305, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:4, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑03‑2015
- Wetingang
art. 38v Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2017/143 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2017-0036 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/33
Uitspraak 03‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Rechterlijk gebieds- en contactverbod, art. 38v Sr. Motiveringsplicht. Hof heeft verdachte t.z.v. belaging o.m. zonder nadere motivering een gebieds- en contactverbod voor 1 jaar opgelegd. Hof diende te motiveren waarom het deze vrijheidsbeperkende maatregelen heeft bevolen, gelet op wetsgeschiedenis en mede in aanmerking genomen dat maatregel ex art. 38v.1 Sr slechts kan worden opgelegd indien dit strekt tot beveiliging van maatschappij of voorkoming van het (opnieuw) begaan van strafbare feiten. CAG: anders.
Partij(en)
3 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05395
MD/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 augustus 2015, nummer 21/002563-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de oplegging van maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregelen).
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"hij in de periode van 27 augustus 2013 tot en met 8 november 2013 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers is/heeft verdachte meermalen, in ieder geval éénmaal,
- die [betrokkene 1] een WhatsApp en sms-bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een e-mail bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een brief gestuurd en
- die [betrokkene 1] gebeld en
- een cadeau voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- bloemen en een brief voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- naar de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gegaan en
- zich in de tuin en in de nabijheid van die woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) opgehouden."
2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Het dictum van de bestreden uitspraak houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te Breukelen.
(...)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1977."
2.4.
Het Hof heeft de oplegging van de straf en maatregel als volgt gemotiveerd:
"Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof kan daarbij niet worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, zoals door de politierechter is opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, en oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uur, passend en geboden is."
2.5.1.
Art. 38v, eerste en tweede lid, Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde:
"1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar."
2.5.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer in:
"4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
(...)
De toepassing van de maatregel wordt (...) beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen."
(Kamerstukken II 2010-2011, 32 551, nr. 3, p. 6 en 7)
2.6.
Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat de vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge art. 38v, eerste lid onder 1° of 2°, Sr slechts kan worden opgelegd indien dit strekt tot de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten, diende het Hof te motiveren waarom het de vrijheidsbeperkende maatregelen heeft bevolen. Nu elke motivering van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ontbreekt, is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 januari 2017.
Conclusie 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Rechterlijk gebieds- en contactverbod, art. 38v Sr. Motiveringsplicht. Hof heeft verdachte t.z.v. belaging o.m. zonder nadere motivering een gebieds- en contactverbod voor 1 jaar opgelegd. Hof diende te motiveren waarom het deze vrijheidsbeperkende maatregelen heeft bevolen, gelet op wetsgeschiedenis en mede in aanmerking genomen dat maatregel ex art. 38v.1 Sr slechts kan worden opgelegd indien dit strekt tot beveiliging van maatschappij of voorkoming van het (opnieuw) begaan van strafbare feiten. CAG: anders.
Nr. 15/05395 Zitting: 15 november 2016 (bij vervroeging) | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 25 augustus 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “belaging” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren, en het verrichten van een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof twee vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, te weten:
– de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te Breukelen, subsidiair voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan drie dagen hechtenis, en
– de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1977, subsidiair voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan drie dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat gelet op het bepaalde in en de wetsgeschiedenis van art. 38v Sr de oplegging van de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid ten onrechte is geschied nu uit ’s hofs arrest niet kan blijken dat deze matregelen worden gerechtvaardigd door enig daarmee verband houdend doel en/of het hof heeft verzuimd de oplegging van deze maatregelen (genoegzaam) te motiveren.
4. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2013 tot en met 8 november 2013 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers is/heeft verdachte meermalen, in ieder geval éénmaal
- die [betrokkene 1] een WhatsApp en sms-bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een e-mail bericht gestuurd en
- die [betrokkene 1] een brief gestuurd en
- die [betrokkene 1] gebeld en
- een cadeau voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- bloemen en een brief voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gezet en
- naar de woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) van die [betrokkene 1] gegaan en
- zich in de tuin en in de nabijheid van die woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) opgehouden.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 7-9 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van belaging. Via een vriend van [verdachte] kreeg ik via Badoo, een social media site, weer contact met hem. In juni 2012 is de relatie overgegaan. Vanaf dat moment probeert [verdachte] contact met mij te onderhouden. Hij probeert me via allerlei manieren, via brieven, social media en telefonisch te benaderen. Hij komt langs mijn woning en belt aan of klopt op het raam. Ik doe dan niet open en wacht tot hij weg gaat. Na enige tijd ga ik naar beneden en zie dan meestal dat er een brief op de deurmat ligt of dat er bloemen zijn achtergelaten voor mijn deur. Bij deze aangifte heb ik een ‘dagboek’ toegevoegd met alle incidenten.
Ik heb [verdachte] op 30 oktober 2013 een aangetekende brief gestuurd dat ik geen contact meer met hem wil. Nadat deze brief is afgegeven is [verdachte] toch weer langs mijn deur geweest.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage pp pagina 16-17 van het proces-verbaal genummerd PL0971—2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 8 november 2013 nam ik de aangifte op ter zake stalking van [betrokkene 1] , wonende te [a-straat 1] te Breukelen. De verdachte in deze zaak betreft (….). Ik zal in dit document [verdachte] verder ex-vriend noemen. [betrokkene 1] overhandigde mij een aantal papieren, zij vertelde dat hierin de correspondentie stond waarmee zij werd lastiggevallen. Ik heb kort samengevat weergegeven welke handelingen er plaats vinden.
Informatie van 9 november 2013
Ik lees in de samenvatting van [betrokkene 1] dat haar ex-vriend de afgelopen maanden meerdere keren op hinderlijke wijze aanwezig is geweest bij haar woning. Hierbij belde hij aan en liet hij bloemen en etenswaren achter.
Informatie van 31 oktober 2013
Hier is een brief toegevoegd van de ex-vriend waarin hij aangeeft dat hij vindt dat hij nog wel langs mag komen. De officieel aangetekende brief van de aangeefster heeft hij teruggezonden.
Informatie van 30 oktober 2013
Ik lees hier een afschrift van verzending van de aangetekende brief.
Informatie van 24-25 oktober 2013
Ik zie hier een kopie van de brief die is achtergelaten. In de brief wordt aangegeven dat de ex-vriend [betrokkene 1] heeft zien lopen en dat ze zenuwachtig was.
Informatie van 1 oktober 2013
Ik lees hier een eenzijdig gesprek van de ex-vriend. Hierin geeft hij aan dat hij haar komt opzoeken. Ook zie ik dat hij schrijft dat hij hoopt dat [betrokkene 1] stikt in haar leugens.
Informatie van 18-19 september 2013
De ex-vriend heeft een brief voor haar en zal deze bij haar afleveren en bloemen aan de deur hangen.
Informatie van 27 augustus - 4 september 2013
Ik lees hier wederom diverse uitingen van boosheid richting [betrokkene 1] over de verbroken relatie en het verbroken contact. Op 1 september 2013 3.11 uur schrijft hij onder andere: “bijna dr jou ga ik voor doodslag de bak in met die rotsmoel v je. ”
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van verdachte aan aangeefster (als bijlage op pagina 36 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Doordat jij niet normaal kan communiceren omdat alle lijnen zijn geblokt kan ik niet anders dan t telkens zo te proberen (...). Mogen wij elkaar nog 1 keer zien.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van verdachte aan aangeefster (als bijlage op pagina 40-42 van het proces-verbaal genummerd PL0971 -2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 40) [betrokkene 1] ik moet praten
(p. 41) [betrokkene 1] ik hoop dat jij en ik eens kunnen praten (...) Praat eens met mij [betrokkene 1] aub.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een weergave van een WhatsApp gesprek met [verdachte] (als bijlage op pagina 45 van het proces-verbaal genummerd PL0971- 2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
3.18
uur 1 okt.- [verdachte] :
[betrokkene 1] , sorry, ik wist t allang 20 jf geleden. Je hebt nooit van me echt gehouden. Nu weer dit een ander.
3.24
uur 1 okt. - [verdachte] :
Hoop dat je stikt in je eugens, je brieve, je fb, je badoo en vooral in jezelf.
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een reeks e-mailberichten van verdachte aan aangeefster (als bijlage op pagina 58-62 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p. 58) 27 augustus 2013 13.21
Jij doet nog steeds zo tegen mij je wil me niet zien. Zouden we niet eerst maties worden kunnen dan niet afspreken.
27 augustus 2013 13.49
Ik zoek geen ruzie wou je niet vernederen wou alleen een keertje wat met je doen. (p. 59) 29 augustus 2013 22.50 Heb je me geblokt [betrokkene 1] ? ,
29 augustus 2013 23.36
Ik ben veranderd doe normaal tegen mij. We spele geen spel toch.
(p. 60) 30 augustus 2013 09.15
Ik was onderweg naar je dacht ik breng bloeme en parfum vr je kom met je prte. Ik zie dat dr iets goed mis bij je.
(p. 61) 4 september 2013 04.05
[betrokkene 1] is een gestoorde goedkope hoer kijk ze blok me.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 11-12 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2] :
Mijn buurvrouw [betrokkene 1] heeft aangifte gedaan van stalking. Ik ben er getuige van geweest dat iemand bloemen voor haar heeft achtergelaten. Ik weet dat het voor mijn vakantie is geweest in september (het hof begrijpt: 2013). Ik zag dat er een voertuig stopte ter hoogte van perceel nummer [1] in de straat (het hof begrijpt: [a-straat] ). Dit betreft de woning waar mijn buurvrouw [betrokkene 1] met haar twee zoons woont. Ik zag dat de bijrijder uitstapte en naar de woning van de buurvrouw liep. Ik zag dat hij naar de voordeur liep en hier aanbelde. Tevens zag ik dat hij door het raam aan het gluren was. Ook zag ik dat hij een bos bloemen in zijn hand had toen hij naar de deur liep. Ik zag dat de man de achtertuin van [betrokkene 1] inliep. Ik zag dat de man ook naar binnen keek via de ramen. De man heeft mij de bloemen overhandigd en vroeg hierbij of ik wilde doorgeven aan [betrokkene 1] dat het hem speet of woorden van gelijke strekking.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 21-24 van het proces-verbaal genummerd PL0971-2013253351) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Na juni 2012 ben ik nog wel eens bij [betrokkene 1] geweest. Ik heb bloemen gestuurd naar [betrokkene 1] , snoepjes voor de jongens, brieven geschreven. Het klopt dat ik meerdere malen bij haar woning ben geweest om brieven en bloemen achter te laten. Ik liet ook wel eens iemand langsgaan met bloemen of een brief. Het klopt dat ik een buurtbewoner bloemen heb gegeven om aan [betrokkene 1] te geven. Ik heb op 30 oktober 2013 een aangetekende brief ontvangen van [betrokkene 1] . Ik heb de brief retour afzender gestuurd. Ik heb inderdaad brieven gestuurd. Ook zijn er whatsapgesprekken geweest. Ik kan me voorstellen zodra u dit leest dat dat als stalking gezien kan worden.”
6. Art. 38v luidde tussen 1 april 2012 tot 1 juli 2015, en dus ten tijde van het bewezenverklaarde:
"1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.1.
3. (…)
4. (…) 5. (..)
6. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd."
7. Het hof heeft in zijn arrest onder het hoofd “Oplegging van straf en/of maatregel” het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof kan daarbij niet worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, zoals door de politierechter is opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, en oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uur, passend en geboden is.”
Het dictum houdt, voor zover hier van belang, in:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te Breukelen.
(…)
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van I jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1977.”
8. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de “Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod)”, Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer in:
"4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
4.1
Algemene toepasbaarheid maatregel
In de praktijk doen zich strafbare feiten voor waarbij niet kan worden volstaan met geldboetes, taakstraffen of (lichte) vrijheidsstraffen, maar waar gerichte maatregelen nodig zijn om de omgeving te beschermen. Het kan hier gaan om situaties van aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aantast of om verdachten die - bijvoorbeeld bij bepaalde voetbalwedstrijden of tijdens het uitgaan - bij herhaling vernielingen aanrichten of openlijk geweld plegen. Tevens kan het gaan om een verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. In dergelijke situaties moet voorkomen worden dat de getuige of het slachtoffer ongevraagd op hinderlijke wijze met de verdachte dreigt geconfronteerd te worden. Zoals aan de orde is gesteld in het spoeddebat over het bericht dat Eindhoven een pedoseksueel niet mag weren (Handelingen II 2009/10, blz. 3665-3674), zijn ook buiten deze gevallen situaties denkbaar waarin de rechtsorde door het gedrag van verdachte dusdanig geschokt is dat het gewenst is dat de rechter een gerichte vrijheidsbeperkende maatregel kan opleggen. Om die reden wordt - mede op grond van het advies van het openbaar ministerie - voorgesteld de sanctie niet te beperken tot bepaalde in de wet omschreven gevallen maar deze algemeen toepasbaar te maken. Het wordt aan het oordeel van de strafrechter overgelaten in welke concrete gevallen een wijkverbod, contactverbod of meldplicht een passende sanctie is. De toepassing van de maatregel wordt wel beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen."2.
9. Uit het voorgaande volgt dat de in art. 38v Sr bedoelde vrijheidsbeperkende maatregelen ingevolge het eerste lid onder 1° of 2° Sr kunnen worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het opnieuw begaan van strafbare feiten.3.In de wettekst zijn wat betreft de motivering van de oplegging van deze maatregelen geen bijzondere voorschriften opgenomen.4.
10. De steller van het middel voert onder verwijzing naar de hierboven aangehaalde memorie van toelichting aan dat “uit het arrest niet [kan] volgen of de maatregelen zijn opgelegd met als doel beveiliging van de maatschappij en/of ter voorkoming van het – opnieuw – begaan van strafbare feiten en, zo één of beide doelen aan de oplegging ten grondslag zouden hebben gelegen, waarom daartoe in dit geval is besloten”.
11. Daarin kan ik de steller van het middel niet volgen, ook al kan aan haar worden toegegeven dat het hof geen enkele nadere overweging heeft gewijd aan de oplegging van de twee vrijheidsbeperkende maatregelen en dat een nadere motivering dienaangaande niet zou hebben misstaan.5.Maar dat betekent niet dat het arrest daardoor aan nietigheid lijdt, in aanmerking genomen dat: – belaging die zich specifiek op een bepaalde persoon richt (vaak in de relationele sfeer) zich in het algemeen al kenmerkt door een hoog recidive-gehalte; – in het onderhavige geval meer in het bijzonder uit de bewijsvoering en het dictum (in onderlinge samenhang bezien) kan worden afgeleid dat het hof, om de woorden van de meergenoemde memorie van toelichting te gebruiken, tot het kennelijke oordeel is gekomen dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte ten aanzien van het slachtoffer [betrokkene 1] opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar haar zal gedragen, ook in en/of rondom de straat waar zij woont; – de verdachte heel goed geacht kan worden te begrijpen waarom het hof daartoe heeft beslist, gelet op zijn verklaring dat hij zich kan voorstellen dat zijn gedragingen gezien kunnen worden als stalking; en (zij het dat dit punt naar mijn inzicht van minder betekenis is) – de verdediging in de gehele procesgang bij de feitenrechter enkel naar aanleiding van de eis in eerste aanleg ter zake een opmerking heeft gemaakt, namelijk dat een contactverbod niet nodig zou zijn, en in hoger beroep niets heeft ingebracht tegen de eis van de advocaat-generaal om een contact- en gebiedsverbod conform het vonnis op te leggen.6.
12. Overigens en indien de Hoge Raad zou oordelen dat het arrest om de door steller van het middel genoemde reden wel aan nietigheid lijdt, meen ik dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak kan vernietigen enkel voor zover het de oplegging van de straffen en de maatregelen betreft.7.Daarmee wordt niet buiten het kader van het middel getreden, nu een middel dat gericht is tegen de opgelegde maatregel wordt aangemerkt als een middel tegen de strafoplegging in ruime zin.8.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2016
Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 6 en 7.
In de toelichting op het middel wordt onder 6 ten onrechte gerept van “en/of”.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, NJ 2015/432.
In HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, NJ 2015/432 had het hof wel een overweging ten aanzien van de gevorderde maatregel in het arrest opgenomen, welke overweging inhield: “dat verdachte en zijn mededaders op de Arena Boulevard aanwezig waren in de hoedanigheid van Ajaxsupporter. Ook is de verdachte al eerder veroordeeld wegens openlijke geweldpleging. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een maatregel van na te melden omvang een passende en geboden reactie vormt ter voorkoming van strafbare feiten rondom voetbalwedstrijden van Ajax in de Arena.' Daarmee had het hof de oplegging van de maatregel toereikend gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.
De rechtbank had deze verboden (net als het hof) gegoten in de vorm van de maatregelen als bedoeld in art. 38v Sr, de advocaat-generaal dacht gezien zijn eis aan bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf.
Vgl. HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1161, NJ 2006/223. Ik denk wel dat dan de zaak zal moeten worden teruggewezen naar het hof, omdat niet kan worden uitgesloten dat het hof een andere straf zou hebben opgelegd indien de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen achterwege zou zijn gelaten.
HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42, waarin de Hoge Raad nog eens verduidelijkt wat hij bedoelt met “de strafoplegging”. Daaronder worden verstaan “alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in art. 351 Sv omtrent de oplegging van een straf en/of maatregel”. Voorts wijs ik op HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6345, NJ 2010/249 waarin een slagend middel tegen de opgelegde maatregel (ISD) tevens leidde tot vernietiging van de opgelegde straf.
Beroepschrift 22‑03‑2015
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 15/05395
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1978 en wonende aan [adres] te [postcode] [woonplaats], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam d.d. 25 augustus 2015.
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 38v en 38w Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden, doordat oplegging van de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid in casu ten onrechte is geschied nu niet kan blijken dat deze worden gerechtvaardigd door enig daarmee verband houdend doel en/of het gerechtshof heeft verzuimd de oplegging van de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid (genoegzaam) te motiveren. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat rekwirant
‘in de periode van 27 augustus 2013 tot en met 8 november 2013 te [a-plaats], gemeente Stichtse Vecht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1], met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers is/heeft verdachte meermalen, in ieder geval éénmaal,
- —
die [betrokkene 1] een WhatsApp en sms-bericht gestuurd en
- —
die [betrokkene 1] een e-mail bericht gestuurd en
- —
die [betrokkene 1] een brief gestuurd en
- —
die [betrokkene 1] gebeld en
- —
een cadeau voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1]) van die [betrokkene 1] gezet en
- —
bloemen en een brief voor die [betrokkene 1] laten bezorgen en voor de deur van de woning (gelegen aan de [a-straat 1]) van die [betrokkene 1] gezet en
- —
naar de woning (gelegen aan de [a-straat 1]) van die [betrokkene 1] gegaan en
- —
zich in de tuin en in de nabijheid van die woning (gelegen aan de [a-straat 1]) opgehouden.’
2.
Naast een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van zestig uren heeft het gerechtshof ook de twee hieronder vermelde vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd:
‘Legt op de maatregel strekkende toto beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [a-straat] te [a-plaats].
Beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Let op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op geen enkele wijze — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1977.
Beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op’
3.
Onder het kopje ‘Oplegging van straf en/of maatregel’ in het arrest heeft het gerechtshof het volgende overwogen:
‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof kan daarbij niet worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, zoals door de politierechter is opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangensstraf voor de duur van 1 maand, en oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uur, passend en geboden is.’
4.
De maatregel ex artikel 38v Sv, per 1 april 2012 in werking getreden, dient ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten. In de Memorie van Toelichting is ten aanzien daarvan het volgende opgenomen1.:
‘4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
4.1. Algemene toepasbaarheid maatregel
In de praktijk doen zich strafbare feiten voor waarbij niet kan worden volstaan met geldboetes, taakstraffen of (lichte) vrijheidsstraffen, maar waar gerichte maatregelen nodig zijn om de omgeving te beschermen. Het kan hier gaan om situaties van aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aantast of om verdachten die — bijvoorbeeld bij bepaalde voetbalwedstrijden of tijdens het uitgaan — bij herhaling vernielingen aanrichten of openlijk geweld plegen. Tevens kan het gaan om een verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. In dergelijke situaties moet voorkomen worden dat de getuige of het slachtoffer ongevraagd op hinderlijke wijze met de verdachte dreigt geconfronteerd te worden. Zoals aan de orde is gesteld in het spoeddebat over het bericht dat Eindhoven een pedoseksueel niet mag weren (Handelingen II 2009/10, blz. 3665–3674), zijn ook buiten deze gevallen situaties denkbaar waarin de rechtsorde door het gedrag van verdachte dusdanig geschokt is dat het gewenst is dat de rechter een gerichte vrijheidsbeperkende maatregel kan opleggen. Om die reden wordt — mede op grond van het advies van het openbaar ministerie — voorgesteld de sanctie niet te beperken tot bepaalde in de wet omschreven gevallen maar deze algemeen toepasbaar te maken. Het wordt aan het oordeel van de strafrechter overgelaten in welke concrete gevallen een wijkverbod, contactverbod of meldplicht een passende sanctie is. De toepassing van de maatregel wordt wel beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen.
4.2. Aantasting leefomgeving
Relatief lichte feiten die herhaaldelijk of in groepsverband worden gepleegd, kunnen de openbare orde verstoren en ernstige overlast opleveren. Te denken is aan strafbare feiten die gepleegd worden door jongeren die hierdoor in bepaalde wijken voor veel overlast voor bewoners of winkeliers zorgen, maar ook aan strafbare feiten die gepleegd worden in het openbaar vervoer of door vandalen bij gelegenheid van bepaalde voetbalwedstrijden of andere evenementen. Deze delicten raken niet alleen de directe slachtoffers maar ook de nabije of verre omstanders die door de inbreuk op hun leefomgeving in hun gevoelens zijn gekrenkt. De impact van overlast en verloedering op het dagelijks leven is in bepaalde wijken groot. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld vernielingen van straatmeubilair, het ingooien van winkel-ruiten, het toebrengen van andere schade aan winkels of bij woningen, alsmede om diefstal of vernielingen in winkels, intimidatie en bedreiging alsook overtredingen van de APV terzake van overlastgevend gedrag, zoals graffiti, samenscholing, hinderlijk gedrag op of aan de weg, hinderlijk gedrag bij of in gebouwen, openlijk drankgebruik of openlijk drugsgebruik. Dergelijke strafbare feiten zetten de leefsfeer in een buurt sterk onder druk, maken evenementen onveilig en veroorzaken schade aan publiek en particulier eigendom waardoor burgers zich niet meer veilig voelen, schade lijden en in hun welzijn worden aangetast. Het gaat hierbij om strafbare feiten die veelal bij herhaling worden gepleegd en waarvan de verwachting is dat ze zonder gericht ingrijpen opnieuw zullen worden gepleegd. Een gerichte vrijheidsbeperkende maatregel kan nieuwe strafbare feiten voorkomen en beschermt slachtoffers en andere betrokkenen. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk voor relatief lichte feiten, in aanvulling op de geldboete, taakstraf of gevangenisstraf, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De verdachte wordt veroordeeld voor de strafbare feiten die hij zelf heeft gepleegd, maar de in het proces-verbaal van de politie opgetekende en met feiten onderbouwde omstandigheden kunnen meewegen in het bepalen van een op de persoon toegesneden, vrijheidsbeperkende maatregel. (…)
Gevallen waarin een strafbaar feit is begaan in verband waarmee gegronde vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert, kunnen eveneens reden zijn voor de rechter om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Dit betreft bijvoorbeeld zaken waarin — gelet op de strafbare feiten die door de verdachte reeds eerder zijn gepleegd, dan wel waarvoor hij wordt veroordeeld — vrees bestaat voor herhaling van vernielingen. Hierbij kan worden gedacht aan personen die herhaaldelijk (kleine) vernielingen plegen, zoals hooligans in de buurt van stadions, of uitgaanspubliek dat in het centrum of in de omgeving van stations vernielingen aan straatmeubilair aanricht. Ook kan het bijvoorbeeld gaan om vernielingen in winkelcentra door overlastplegers.’
5.
Uit de wetsgeschiedenis bij art. 38v Sr blijkt derhalve dat de maatregel kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het — opnieuw — begaan van strafbare feiten (ECLI:NL:HR:2015:2916 en MvT, p. 6/7).
6.
Bij de oplegging van de straffen en maatregelen heeft het gerechtshof uitsluitend overwegingen gewijd aan de oplegging van de straffen. De oplegging van beide vrijheidsbeperkende maatregelen is in het geheel niet nader gemotiveerd. Uit het arrest kan derhalve niet volgen of de maatregelen zijn opgelegd met als doel beveiliging van de maatschappij en/of ter voorkoming van het — opnieuw — begaan van strafbare feiten en, zo één of beide doelen aan de oplegging ten grondslag zouden hebben gelegen, waarom daartoe in dit geval is besloten.
7.
Nu bovendien de bewezen verklaring een periode bestrijkt die op het moment van het wijzen van het arrest door het gerechtshof dateert van bijna twee jaar daarvoor en op grond van het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof van 11 augustus 2015 noch overigens kan worden vastgesteld dat de maatregelen nodig zouden zijn om de maatschappij te beveiligen of het — opnieuw — begaan van strafbare feiten te voorkomen, moet worden geconcludeerd dat de maatregelen niet hadden mogen worden opgelegd althans dat het gerechtshof de oplegging van de maatregelen ontoereikend heeft gemotiveerd. Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 22 maart 2015
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑03‑2015
Kamerstukken II 2010/2011, 32551, nr. 3 (MvT), p. 6–7.