Rb. Midden-Nederland, 14-04-2020, nr. UTR 19/3508
ECLI:NL:RBMNE:2020:1668
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
14-04-2020
- Zaaknummer
UTR 19/3508
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:1668, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 14‑04‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:1148, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑04‑2020
Inhoudsindicatie
MK. Verzoek om vergoeding van planschade is terecht afgewezen. Verweerder is uitgegaan van de juiste planologische vergelijking en heeft terecht geconcludeerd dat door de uitruil van het gehele bestaande bestemmingsvlak woonligplaats voor een woning, zoals eiser dat wenste, geen sprake is van een planologische verslechtering. Beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3508
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2020 in de zaak tussen
[eiser] te [woonplaats] , eiser
gemachtigde: K.H. Wiersema,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder
gemachtigden: mr. M.W.M. de Jong en ing. Y. Smeets.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en mr. [A] , werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).
Overwegingen
De feiten
1. Eiser is eigenaar van het woonhuis, gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] . Hij is ook eigenaar van de vletsloot tussen de [naam rivier] en de [straatnaam] inclusief ligplaats. Op 11 maart 2013 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ (het bestemmingsplan 2012) vastgesteld dat op 17 september 2014 onherroepelijk is geworden. Voorheen gold op deze plek het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000’ (het bestemmingsplan 2000) en de eerste herziening daarvan het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ (het bestemmingsplan 2009). Eiser stelt aanvankelijk dat hij door het bestemmingsplan 2012 planschade heeft geleden door het verlies van (het recht op) een woonschepenhaven met
5 respectievelijk 6 ligplaatsen. Naar aanleiding hiervan heeft eiser op 27 december 2017 een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade. Verweerder heeft vervolgens de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser voor advies voorgelegd aan SAOZ. In het adviesrapport van september 2018 heeft SAOZ een planvergelijking gemaakt tussen het oude bestemmingsplan 2009 in combinatie met het daarvoor geldende bestemmingsplan 2000 en het nieuwe bestemmingsplan 2012. Uit deze vergelijking heeft SAOZ de conclusie getrokken dat het nieuwe bestemmingsplan 2012 voor eiser niet heeft geleid tot verslechtering vanwege het vervallen van woonschepenligplaatsen. Verweerder heeft het advies van de SAOZ gevolgd en het verzoek om planschade afgewezen.
Het advies van SAOZ
3. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van het advies van een door hem benoemde deskundige. Daarvoor is wel vereist dat in het advies op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek. Verder is vereist dat in het rapport op inzichtelijke wijze is beschreven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en dat de conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Van dit beginsel kan worden afgeweken als er concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht die twijfel zaaien over de juistheid of volledigheid van het rapport.
De beoordeling van de beroepsgronden
4. Eiser wijst allereerst op de vele fouten die bij de totstandkoming van de bestemmingsplannen in 2000 en 2009 zijn gemaakt. De gemeente heeft in 2000 verzuimd om nader onderzoek te doen en eisers rechten rond ligplaatsen voor woonschepen mee te nemen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Eiser wenst hierover een oordeel van de rechtbank.
5. De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak beoordeeld moet worden of verweerder terecht het verzoek van eiser om tegemoetkoming in planschade heeft afgewezen. Bij die beoordeling worden de mogelijkheden van planologische besluiten met elkaar vergeleken. In deze zaak heeft SAOZ het bestemmingsplan 2012 vergeleken met het daaraan voorafgaande bestemmingsplan 2009 in combinatie met het bestemmingsplan 2000. Dat eiser het niet eens is met de inhoud van deze bestemmingsplannen, staat in deze planschadeprocedure niet ter discussie. Eiser had de door hem gestelde fouten naar voren kunnen brengen in de procedure over de vaststelling van die bestemmingsplannen. Voor deze planschadeprocedure gaat de rechtbank dan ook uit van de inhoud van zowel het voorheen geldende als het nu geldende onherroepelijke bestemmingsplan. De rechtbank verwijst in dit verband naar bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3276 en van
16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2208.
6. De rechtbank stelt verder vast dat uit de beroepsgronden van eiser en wat er tijdens de zitting is besproken volgt dat in deze zaak niet meer het verlies van een woonschepenhaven met 5 respectievelijk 6 ligplaatsen voorligt. Waar het eiser wel om gaat is het verlies van de ligplaatsen nummers [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] . Hij verwijst daarvoor naar de plankaart bij het bestemmingsplan 2009 waaruit blijkt dat er sprake is van twee ligplaatsen. Op de plankaart bij het nieuwe bestemmingsplan 2012 zijn er geen aanduidingen voor ligplaatsen meer opgenomen. In dit verband voert eiser nog aan dat SAOZ een onjuiste planvergelijking heeft gemaakt door ook het oorspronkelijke bestemmingsplan 2000 te betrekken.
7. De rechtbank is niet gebleken dat het advies van SAOZ is gebaseerd op een onjuiste planvergelijking en dat daarbij verkeerde uitgangspunten zijn gehanteerd. In reactie op de beroepsgronden heeft SAOZ het aanvullend rapport van 19 februari 2020 ingebracht. Daarin stelt SAOZ dat de oude juridische situatie het samenstel vormde van het bestemmingsplan 2000 en de eerste herziening daarvan zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 2009. Tijdens de zitting heeft de deskundige van SAOZ de samenhang van deze oude bestemmingsplannen nog toegelicht aan de hand van de door verweerder meegenomen luchtfoto’s en de originele plankaarten behorend bij de bestemmingsplannen 2000 en 2009. Deze stukken zijn met alle partijen tijdens de zitting bekeken en hierbij is het volgende vastgesteld.
De plankaart van het oorspronkelijke bestemmingsplan 2000 toont één bestemmingsvlak ‘WL’. De plankaart bij het bestemmingsplan 2009 toont naast het reeds bestaande (witgekleurde) vlak ‘WL’ twee vlakjes met dezelfde bestemming ‘WL’: één zeer klein vlakje aan de noordoostzijde en één blauwgekleurde vlak aansluitend aan de zuidzijde van het buiten de herziening gebleven oorspronkelijke bestemmingsvlak.
8. De rechtbank zal nu beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door vergelijking van de oude met de nieuwe juridische situatie geen sprake is van een planologische verslechtering. Tijdens de zitting heeft verweerder aan de hand van de originele plankaarten toegelicht dat het op de plankaart van het bestemmingsplan 2000 ingetekende oorspronkelijke bestemmingsvlak ‘WL’ bedoeld was voor één ligplaats nummer [nummeraanduiding 2] . Uit de luchtfoto’s uit 2009 en 2010 bleek dat er één woonark lag met een schuurtje aan de noordelijke kant. Het schuurtje staat gedeeltelijk in de sloot met een aanhechting op het land (het drijvend schuurtje). Dit schuurtje was echter niet ingetekend op de plankaart bij het bestemmingsplan 2000. Om recht te doen aan de bestaande situatie en om te voorkomen dat er handhavend zou moeten worden opgetreden, is besloten om dat schuurtje – naast het oorspronkelijke bestemmingsvlak ‘WL’ (het witgekleurd vlak op de plankaart 2009) – ook in te tekenen op de plankaart bij het bestemmingsplan 2009. Dat is de aanduiding ‘WL’ aan de noordoostzijde van het witte vlak. Dit staat ook vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan 2009 naar aanleiding van de zienswijze van eiser dat er een schuurtje miste (pagina 19, tweede alinea). Verder bleek dat de aanwezige woonark zuidelijker lag, zodat op de plankaart bij het bestemmingsplan 2009 deze ligplaats is verlengd op basis van de bestaande situatie. Dat is aangeduid met het blauwe vlak aansluitend aan de zuidzijde van het witte vlak. Daarmee komt de plankaart van het bestemmingsplan 2009 volledig overeen met de werkelijke situatie.
9. Verder heeft verweerder toegelicht dat het samenstel van het witte en het blauwe vlak een totale lengte heeft van ongeveer 26 meter en een breedte van zo’n 5 meter. Tijdens de zitting heeft de rechtbank in het bijzijn van partijen deze lengte nagemeten aan de hand van de door verweerder meegebrachte vergrote plankaart (schaal 1:1000). Daaruit blijkt dat de totale ligplaats 26 meter (het blauwe vlak 8 mm en het witte vlak ongeveer 18 mm) bedraagt. Eiser heeft ter zitting te kennen gegeven het eens te zijn met de totale lengte van 26 meter, maar volgens hem is het mogelijk om binnen die 26 meter meerdere ligplaatsen te creëren voor woonschepen met een kleinere lengte, zolang het maar binnen die 26 meter valt. Daarbij moet volgens eiser uitgegaan worden van een breedte van 6 meter in plaats van 5 meter waar verweerder van uit gaat.
10. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat dit in theorie binnen de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan 2009 behoort, maar er heeft een uitruil plaatsgevonden van het gehele bestemmingsvlak ‘WL’ voor een bouwkavel met een woonbestemming zoals eiser dat wenste. Het gaat om een totale oppervlakte van 1.067 m², waarvan 600 m² voor een woning met nummer [nummeraanduiding 2] en de rest met een tuinbestemming, en een toevoeging van 190 m² aan het bestaande bouwvlak nummer [nummeraanduiding 4] . Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser eigenaar is van het betreffende perceel (gemeente [naam gemeente] , sectie [sectie-aanduiding] , nr. [.] ) waarop de woning nummer [nummeraanduiding 2] is gebouwd. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Gelet op deze uitruil van het gehele bestaande bestemmingsvlak, kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn standpunt dat hij nog recht zou hebben op 8 meter in te ruilen ligplaats (het blauwe vlak), door hem aangeduid als ligplaats nummer [nummeraanduiding 3] . Het blauwe vlak maakt immers deel uit van het gehele bestemmingsvlak ‘WL’ en dus van de uitruil. Eiser heeft zijn standpunt ook niet verder onderbouwd. Dit betekent dat de breedte van het bestemmingsvlak, 5 of 6 meter, niet relevant is.
Conclusie
11. De conclusie is dat eiser van de rechtbank geen gelijk krijgt. Verweerder is uitgegaan van de juiste planologische vergelijking en heeft terecht geconcludeerd dat door de uitruil van het gehele bestemmingsvlak voor een woning met nummer [nummeraanduiding 2] geen sprake is van een planologische verslechtering. Verweerder heeft zich daarvoor mogen baseren op het advies van SAOZ. Het advies van SAOZ is helder en de conclusies zijn te volgen. De rechtbank ziet daarom geen reden om verweerder op te dragen een nieuw advies van SAOZ uit te laten brengen dan wel zelf een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek zoals eiser tijdens de zitting heeft verzocht. Eiser heeft verder verzocht om de zaak aan te houden om hem in de gelegenheid te stellen alsnog een tegenrapport van een deskundige in te schakelen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Eiser heeft geen aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel over de juistheid van het advies van SAOZ. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het verzoek om vergoeding van planschade terecht heeft afgewezen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 april 2020 gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van mr. A. Azmi. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier | voorzitter |
(de voorzitter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.