ABRvS, 16-08-2017, nr. 201608603/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:2208
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-08-2017
- Zaaknummer
201608603/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:2208, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑08‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
AR 2017/4321
JOM 2017/864
Jurisprudentie Grondzaken 2017/205 met annotatie van Loo, F.M.A. van der
Uitspraak 16‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 september 2015 heeft het college een verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
201608603/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Vorden, gemeente Bronckhorst,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2016 in zaak nr. 16/1879 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2015 heeft het college een verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 19 juni 2017 heeft de Afdeling een verzoek van [appellante] om de door haar genoemde personen als getuigen op te roepen voor de zitting, afgewezen.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2017, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.R. Prins, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is eigenaar van een landgoed genaamd "Oude Voorde" met daarop een woning met twee woongedeelten aan de [locatie] te Vorden.
2. Bij aanvraagformulier, door het college ontvangen op 19 september 2014, heeft [appellante] verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Noord" op 20 juli 2010 (hierna ook: het nieuwe bestemmingsplan). Dit plan kent aan gronden ten noordoosten, oosten en zuidoosten van het landgoed van [appellante], plaatselijk bekend als "Landgoed de Wientjesvoort", onder meer de bestemmingen "Bos", "Agrarisch - landschappelijke en natuurwaarden", "Wonen", "Verkeer", "Landgoed" en "Recreatie" toe. Binnen de bestemming "Wonen" is voorzien in twee bouwlakken. Per bouwvlak zijn maximaal drie woningen toegestaan. Binnen de bestemming "Recreatie" mag een appartementencomplex worden gebouwd met 35 appartementen.
[appellante] stelt dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan heeft geleid tot onder meer een toename van de verstening van het desbetreffende gebied, een vermindering van de landschappelijke waarden, een aantasting van haar privacy en een toename van de geluidoverlast. Volgens haar is haar landgoed daardoor in waarde verminderd.
3. [belanghebbende] is eigenaar van "Landgoed de Wientjesvoort" en heeft met het college een overeenkomst gesloten als bedoeld in artikel 6.4a, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
4. Voorheen gold het bestemmingsplan "Wientjesvoort 1983" (hierna: het oude bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan kende aan de gronden onder meer de bestemmingen "Bos van landschappelijke waarde klasse A", "Bos van landschappelijke waarde klasse B", "Agrarisch gebied van landschappelijke waarde", "Verkeersdoeleinden", "Landgoedkampeerterrein" en "Landhuis" toe. Op gronden met de bestemming "Bos van landschappelijke waarde klasse B" was het onder meer toegestaan om tenten en mobiele kampeermiddelen op maximaal 55 standplaatsen te plaatsen. Gronden met de bestemming "Landgoedkampeerterrein" en de nadere aanduiding "Vlak II" waren bestemd voor gebouwen voor recreatie en dienstverlening aan kampeerders, zoals een kantine, douches, toiletgebouwen, receptie, een dienstwoning en bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Gronden met de andere aanduiding "Vlak III" en "Vlak IV" waren bestemd voor onder meer het plaatsen van verblijven in tenten en mobiele kampeervoertuigen.
Advies en besluitvorming
5. Het college heeft advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). In een advies van augustus 2015 heeft de SAOZ de mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan vergeleken met de mogelijkheden van het oude bestemmingsplan. De SAOZ heeft in het advies geconcludeerd dat de planologische wijziging niet heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. In het advies heeft de SAOZ vermeld dat de afstand van de woning van [appellante] tot aan de bij de planvergelijking betrokken gronden ruim 100 m bedraagt, dat de afstand vanaf haar woning tot aan het meest nabijgelegen blok met drie nieuwe woningen 265 m bedraagt en dat de afstand van haar woning tot aan het appartementencomplex bijna 220 m bedraagt. Gelet op deze afstanden is het niet aannemelijk dat het uitzicht van [appellante] is afgenomen. Evenmin is het aannemelijk dat de privacy van [appellante] is verslechterd. Ten aanzien van de situeringswaarde heeft de SAOZ vermeld dat het plangebied reeds mede te gebruiken was voor verblijfsrecreatie met mobiele kampeermiddelen en de bijbehorende voorzieningen. Dat gebruik kon niet alleen plaatsvinden op gronden met de bestemming "Landgoedkampeerterrein", maar ook op gronden met de bestemming "Bos van landschappelijke waarde klasse B". Gelet hierop kon het gebied in het kampeerseizoen reeds intensief worden gebruikt en was van een "onverstoord gebied" in de oude situatie geen sprake. Deze kampeermogelijkheden zijn in de nieuwe planologische situatie vervallen. Weliswaar mogen nu op een deel van de gronden twee blokken van drie woningen in het noordelijke deel en 35 recreatieappartementen in het zuidelijke deel worden gebouwd, waardoor de verstening in het gebied toeneemt, maar gelet op de verspreiding van de woningen en appartementen over het gebied en de ligging daarvan en de ruime afstand van de woning van [appellante] tot aan de nieuwe woningen en appartementen, heeft de planwijziging niet tot een verslechtering van de situeringswaarde geleid. Ten aanzien van de hinder, waaronder de geluidoverlast, is in het advies vermeld dat het aantal verblijfsrecreatieplaatsen in de nieuwe situatie duidelijk is afgenomen. Door de permanente bewoning van de woningen zal de verblijfsdruk in de wintermaanden toenemen, maar per saldo is een relevante toename van de gebruiksintensiteit voor de directe woonomgeving niet aan de orde, aldus het advies.
Het college heeft dit advies ten grondslag gelegd aan het besluit van 28 september 2015 en dit besluit bij het besluit op bezwaar van 18 februari 2016 gehandhaafd.
Het hoger beroep
6. [appellante] betoogt allereerst dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bestemmingsplanprocedure opnieuw moet worden doorlopen. Zij voert daartoe aan dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Noord" de daarvoor geldende procedures niet in acht zijn genomen en dat er relevante informatie is verzwegen. Ten tijde van de aankoop van haar woning heeft zij geïnformeerd bij de toenmalige betrokken wethouder en deze heeft haar verzekerd dat er geen recreatie zou worden ontwikkeld op "Landgoed de Wientjesvoort". Daarnaast voert zij aan dat zij succesvol is opgekomen tegen het besluit van 24 mei 2012, waarbij de raad van Bronckhorst het bestemmingsplan "Buitengebied Wientjesvoort-Zuid" heeft vastgesteld. Ten aanzien van dit bestemmingsplan bestonden dezelfde bezwaren als tegen het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Noord", aldus [appellante].
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Noord" door de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ0295 onherroepelijk is geworden. Daarmee is in rechte onaantastbaar geworden dat ter plaatse onder meer twee blokken van drie woningen en 35 recreatiewoningen kunnen worden gebouwd. Ter toetsing ligt hier slechts vóór, of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen. Hetgeen [appellante] over de totstandkoming van dit bestemmingsplan, de eventuele toezegging van de toenmalige wethouder en de verdere inhoud van het bestemmingsplan naar voren heeft gebracht, kan derhalve niet aan de orde kan komen in deze planschadeprocedure. Het hierover horen van de door [appellante] genoemde personen als getuigen kan dan ook redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. Dat [appellante] succesvol is opgekomen tegen het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Zuid" laat het voorgaande onverlet.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van de SAOZ naar voren heeft gebracht. Zij voert daartoe aan dat in het advies onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van haar landgoed en de bij de planvergelijking betrokken gronden in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en met de beschermde status van haar landgoed.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582 en van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398) mag indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
7.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van de SAOZ naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat uit het advies blijkt dat de SAOZ rekening heeft gehouden met de situering van de woning van [appellante] in het desbetreffende gebied. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat de SAOZ terecht betekenis heeft toegekend aan de afstand van de woning van [appellante] tot aan de door het nieuwe bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe bebouwing en aan het toegestane intensieve gebruik van de gronden voor kampeerdoeleinden tijdens het kampeerseizoen in de oude planologische situatie. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de SAOZ op dit punt niet mag worden gevolgd. Dat, zoals zij heeft gesteld, de gronden in de oude planologische situatie al geruime tijd niet voor kampeerdoeleinden werden gebruikt, maakt het voorgaande niet anders. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (eerdergenoemde uitspraak van 28 september 2016 en van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254) is voor de planvergelijking niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Evenmin hoefde de SAOZ rekening te houden met hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht over het karakter van het gebied en haar beleving van het gebied. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in eerdergenoemde uitspraak van 28 september 2016 en in de uitspraak van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0823) zijn alleen de objectief te verwachten gevolgen van het nieuwe planologische regime van belang voor de planvergelijking. Subjectieve elementen spelen daarbij geen rol.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Kranenburg
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
680.