Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/1.7
1.7 Feiten, interpretatie en waarheidsvinding
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS594078:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het positivisme, dat berustte op een strikte scheiding tussen waarneming en theorie, is daarmee verlaten: waarneming is `theory laden'. Zie hierover onder meer Anthony O'Hear (1989) p. 82 e.v.; Alvin I. Goldman (1999) p. 238 e.v.; J.P.M. Geurts (1978) p. 47 e.v.
Een beroemde weerlegging van het bestaan van 'brute facts' is gegeven door G.E.M. Anscombe (1958).
W.H. Balekjian (1984) p. 184.
Vergelijk C.E. Smith (1998) p. 33.
Jerome Frank (1949) p. 23-24.
Erkend kan worden dat 'feiten' als zodanig niet bestaan. Het begrip 'feit' is zelf een abstractie, een 'elevator word', zoals Hacking het uitdrukt: woorden als feit (of kennis, waarheid, realiteit) verwijzen niet naar iets fn de wereld, maar zeggen op een ander, hoger, niveau iets over de wereld. Zie nader Ian Hacking (1990) p. 22 e.v.
Wanneer het gaat om feiten die geen betrekking hebben op gebeurtenissen die zich in het heden of verleden afspelen of hebben afgespeeld, is hier een nuancering op haar plaats. Zo is bij toekomstverwachtingen geen sprake van een werkelijke gang van zaken, maar van een te verwachten gang van zaken. Omdat dergelijke feiten in de juridische procedure veruit in de minderheid zijn en het in het overgrote deel van de gevallen gaat over gebeurtenissen die zich in het verleden hebben afgespeeld, zal aan deze nuancering verder geen aandacht worden besteed.
Zie onder meer Paul A. Boghossian (2006); Ophelia Benson en Jeremy Stangroom (2006); Duncan Pritchard (2006); Simon Blackbum (2005); Alvin I. Goldman (1999); Susan Haack (2007), (2007) en (2003); Bernard Williams (2002). De in de tekst gebruikte, kort samengevatte, argumenten zijn ontleend aan deze literatuur.
Simon Blackbum (2005) p. 87.
F.R. Ankersmit (1996) p. 54.
Geciteerd door Simon Blackbum (2005) p. 88 en Bernard Williams (2002) p. 243.
Vergelijk ook Hoetink, die schrijft over feiten in de geschiedwetenschap en in het recht, dat we niet 'de andere pool van het historische kenproces, het materiaal' mogen vergeten, en dat we niet zelfstandig de feiten vormen die relevant zijn'. Zie H.R. Hoetink (1953) p. 60-61.
Ophelia Benson en Jeremy Stangroom (2006) p. 43.
Susan Haack (2007) p. 96. In vergelijkbare zin Bernard Williams (2002) p. 147.
Alvin I. Goldman (1999) p. 5, spreekt in dit verband over 'veristic epistemology': de gerichtheid van epistemologie op waarheid.
Vergelijk ook de definitie van Van Dale van feit: '1. daad of handeling, 2. gebeurtenis o fhandeling waarvan de werkelijkheid vaststaat.'
Alvin I. Goldman (1999) p. 5.
R.C. Hartendorp (2008) p. 188; vergelijk ook p. 119 e.v.
Dat is namelijk de essentie van het kenschetsen van 'iets' (een betekenis, een fenomeen, een begrip) als een constructie: de invulling die thans aan het 'iets' wordt gegeven, is contingent en zou ook geheel anders kunnen zijn. Zie Ian Hacking (1999) p. 6. De basis voor het denken in (sociale) constructies ligt in het bekende boek 'The Social Construction of Reality. A Treatise in the Sociology of Knowledge' (1966) van Peter L. Berger en Thomas Luckmann.
Zie met name Paul A. Boghossian (2006) p. 25 e.v.
Susan Haack (2007) p. 137.
Vergelijk ook de discussie van Anne Ruth Mackor (2010) met C.P.M. Cleiren (2008) en M. Loth (2009): waarheidsvinding door de strafrechter wordt begrensd door de tenlastelegging, maar is niet dáárdoor geen 'echte' waarheidsvinding.
In de voorgaande paragraaf is besproken dat het selecteren van de relevante feiten een aspect van rechtsvinding is. De rechter selecteert de relevante feiten met het oog op de te nemen beslissing, waarmee dit selectieproces is verweven met de rechterlijke oordeelsvorming. Ook de beslissing van de rechter om al of niet bewijslevering toe te staan is een aspect van rechtsvinding; met het oog op de te nemen beslissing bepaalt de rechter of zij direct een (oneigenlijke) bewijsbeslissing neemt of dat partijen in de gelegenheid worden gesteld nader bewijs te leveren. En ten slotte is ook de rechterlijke beslissing over de bewijslevering rechtsvinding; de waardering van het bijgebrachte bewijs, tegen de achtergrond van de te bewijzen feiten, kan niet los gezien worden van de rechterlijke oordeelsvorming als geheel.
In de typering van het selecteren en vaststellen van feiten als een aspect van het proces van rechtsvinding ligt al besloten dat het in de procedure niet gaat om `kale feiten', dat wil zeggen om feiten zonder interpreterende of evaluatieve aspecten. Op cruciale momenten is het selecteren en vaststellen van de feiten immers verweven met de rechterlijke oordeelsvorming, derhalve met een waardering van de feiten in het licht van de te nemen beslissing.
Dat 'kale feiten' of 'blote feiten' niet bestaan, is al lange tijd een algemeen gedeeld inzicht in de kennisleer. Het is niet mogelijk om waarnemingen te doen, zonder een kader, een paradigma, waarbinnen de waarneming wordt gedaan. Neutrale waarneming is dus niet mogelijk.1 Elke feitelijke vaststelling vindt plaats tegen de achtergrond van allerlei veronderstellingen, die nooit uitputtend kunnen worden beschreven.2 Wat een feit is, kan niet los worden gezien van de context waarin het feit wordt waargenomen of vastgesteld, van alle bestaande kennis en inzichten van degene die het feit waarneemt of vaststelt. Het vaststellen van een feit berust altijd op interpretatie; zonder interpretatie is het niet mogelijk feiten waar te nemen of vast te stellen. Zo kan de vaststelling van het feit dat het buiten sneeuwt, niet plaatsvinden zonder kennis over wat sneeuw is, kennis over het verschil tussen sneeuw, regen en/of hagel;
”The human mind has no means of immediate and direct access to the absolute (or naked) existence of facts without effecting the cognition and understanding of a fact ' in terms of an interpretation or quahfication."3
De vaststelling van feiten is dus niet mogelijk zonder een conceptueel kader; zonder dat kader kunnen feiten niet gevonden of vastgesteld worden. Voor de rechter wordt dat conceptuele kader in belangrijke mate gevormd door de juridische context waarbinnen de vaststelling van feiten plaatsvindt.
Het beeld van een buitenwereld waarin feiten als paaseieren klaar liggen om opgeraapt te worden, schiet op allerlei manieren tekort. Dit geldt voor álle feiten-vaststellingen, zowel in het dagelijkse leven als in de wetenschap, en natuurlijk ook voor het vaststellen van feiten door de rechter.4 Ook feiten in de juridische procedure liggen niet ergens te wachten om door de rechter gevonden te worden, zoals Jerome Frank al constateerde;
”The trial court's facts are not 'data', not something that is given'; they are not maling somewhere, ready made, for the court to discover, to find'. More accurately, they are processed by the trial court — are, so to speak, 'made, by it.”5
Voor alle feiten geldt dat ze pas gevonden of vastgesteld kunnen worden binnen een bepaalde interpretatieve context van de waarnemer; dit geldt net zo goed voor de vaststelling van feiten in de juridische procedure. In die zin worden feiten `gemaakt'.
De conclusie die hier echter niet moet worden getrokken, is dat het vaststellen van feiten in de juridische procedure een arbitraire of subjectieve kwestie van de rechter zou zijn; dat elke feitenvaststelling ook anders zou kunnen zijn, omdat het `slechts' een kwestie van interpretatie is, of nog verdergaand, omdat er geen feiten zouden zijn.
Inderdaad vergt het vaststellen van feiten door de rechter interpretatie, net als elke feitenvaststelling dat vergt. Maar dat doet niet af aan het bestaan van die feiten, in die zin dat dat zich in de wereld een bepaalde feitelijke toestand heeft voorgedaan.6 Het heeft gesneeuwd; de auto is door het rode licht gereden; het paard had een gebroken been; er zijn toezeggingen gedaan. Elk van deze feitelijke vaststellingen behelst interpretatie en is daarmee tot op zekere hoogte vatbaar voor discussie. Maar óók geldt dat de ene interpratie meer de werkelijke gang van zaken benadert dan de andere interpretatie; er is een onafhankelijk van onze waarneming bestaande wereld, waarin het wel of niet heeft gesneeuwd; waarin wel of niet toezeggingen zijn gedaan. Het vaststellen van feiten is dus juist niet arbitrair, omdat dit zoveel mogelijk moet gebeuren in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken.7 In deze zin is het vaststellen van feiten georiënteerd op waarheid.
Uit het gegeven dat het vaststellen van feiten interpretatie behelst, mag dus niet worden afgeleid dat alles maar een kwestie van interpretatie of perspectief is en dat er dus geen onafhankelijk van onze waarneming of interpretatie bestaande feitelijke werkelijkheid is. Daarmee zou waarheidsvinding zinloos zijn.
Het afschrijven van waarheidsvinding op grond van de veronderstelling dat zij zinloos zou zijn, is echter een weinig vruchtbare benadering. Dat geldt zowel voor feiten in de juridische procedure als ten aanzien van feitenvaststelling op andere terreinen. Verschillende filosofen op het gebied van de kennistheorie en wetenschapsfilosofie hebben zich hiertegen de laatste jaren — na een periode van relativistische tendenzen — dan ook verzet.8 Een uitgebreide discussie van de standpunten die in deze discussie naar voren zijn gebracht, valt buiten dit boek. Wel kunnen enkele punten kort worden aangestipt.
Dat is in de eerste plaats dat degene die verdedigt dat er geen onafhankelijk van ons bestaande feitelijke werkelijkheid is — waarin het sneeuwde, waarin het paard zijn been gebroken had — onontkoombaar terecht komt in een positie waarin `anything goes' . Er is immers geen maatstaf meer om te bepalen of de ene uitspraak een betere of meer correcte beschrijving geeft van de feitelijke werkelijkheid dan de andere; alles is even waar. Elke discussie over feiten wordt dan zinloos. In de juridische procedure zou een bewijsopdracht zinloos zijn, omdat er geen onderscheid te maken is tussen het wel of niet bewezen zijn van een feit.
In de tweede plaats is te constateren dat een relativistische positie altijd zich zelf ondermijnt. Wanneer de stelling wordt ingenomen dat elke interpretatie, elke vaststelling over de werkelijkheid even waar is, is er geen reden om de ene stelling voor méér waar te houden dan de tegenovergestelde. Maar dat geldt dan ook voor de relativistische positie zelf.
Een derde opmerking is dat juist de perspectief-metafoor, die vaak gebruikt wordt om een relativistische positie te onderbouwen net hangt er maar vanaf hoe je er tegenaan kijkt'), een zwakke onderbouwing is van het idee dat er geen onafhankelijke feitelijke werkelijkheid buiten ons bestaat. Uit het feit dat iemand vanuit een bepaald perspectief tegen de Eiffeltoren aankijkt en daarmee de Eiffeltoren op een bepaalde manier ziet, en een ander de Eiffeltoren op een andere manier ziet, zoals de Engelse filosoof Blackburn als voorbeeld neemt, betekent toch helemaal niet dat er geen Eiffeltoren in de feitelijke werkelijkheid bestaat of dat alle beweringen over de Eiffeltoren even juist of onjuist zijn, afhankelijk van het gekozen perspectief;
”Indeed the very metaphor of perspective seems a poor springboard for any general scepticism."9
Een parallel kan hier worden getrokken met discussies in de geschiedwetenschap. Enerzijds geldt dat elke weergave van de feiten uit het verleden berust op een selectie, op een keuze van de historicus. Bovendien vindt die weergave van de feiten uit het verleden plaats vanuit het heden en alleen al daarom vanuit een bepaald perspectief. Door de wijze van selectie van de feiten en de manier waarop de feiten worden weergegeven, ordent de historicus de feiten op een bepaalde wijze en laat hij de lezer vanuit een bepaald gezichtspunt naar dat verleden kijken.
Inderdaad is er vanwege de gemaakte keuzes en de door de historicus gekozen invalshoek niet één feitencomplex dat `dé historische gang van zaken' beschrijft. Geschiedschrijving is tot op zekere hoogte daarom altijd een uitdrukking van hoe de historicus het verleden wenst te denken.10
Anderzijds moet hieruit niet de conclusie worden getrokken dat er geen historische werkelijkheid is, waarin gebeurtenissen zich op een bepaalde manier hebben voltrokken. Hoewel er verschillende manieren zijn om te omschrijven welke gebeurtenissen hebben geleid tot het uitbreken van de Eerste Oorlog, "they will not say that Belgium invaded Germany", zoals het beroemde antwoord van Clemenceau luidde op de vraag wat toekomstige historici daarover te zeggen zouden hebben.11 Met andere woorden, er is wel degelijk een historische werkelijkheid waarin bepaalde feiten zich wel of niet hebben voltrokken.12 En het is niet zo dat elke weergave van die historische werkelijkheid even juist is.
Een vierde en laatste opmerking in het verlengde van het voorgaande is dat een relativistische houding ten aanzien van het vaststellen van feiten contra-intuïtief is. In het dagelijkse leven handelt en denkt de mens juist vanuit de tegenovergestelde gedachte, namelijk dat er wél ware of onware feiten bestaan. Het Nederlands elftal heeft het WK gewonnen (- of niet); een boom staat al meer dan twintig jaar binnen twee meter van de erfgrens (- of niet). Dit zijn feiten die al dan niet bestaan of hebben plaatsgevonden in de werkelijkheid, en waarvan niemand betwijfelt dat er uitspraken over kunnen worden gedaan die al dan niet in overeenstemming zijn met de werkelijke gang van zaken.
"The real puzzle, then, about the doctrines of scepticism and relativism is that nobody really believes them. Not in their bones."13
Ditzelfde punt maakt Susan Haack vanuit het gezichtspunt van de wetenschapper door erop te wijzen dat het onmogelijk is om vanuit een relativistische positie en, zoals zij zegt, op niet-cynische wijze, wetenschap te bedrijven. Dit kan alleen wanneer de onderzoeker ervan uitgaat dat het mogelijk is om gerechtvaardigde uitspraken te doen over de wereld om ons heen en geoordeeld kan worden dat bepaalde uitspraken over die wereld wel of niet, meer of minder, gerechtvaardigd zijn. Iedereen die conclusies wil trekken over een hypothese of een antwoord wil geven op een onderzoeksvraag, in feite iedereen die feiten onderzoekt, is daarmee gericht op het correcte wijze vaststellen van feiten. In de woorden van Haack:
"Inquiry (..) is an attempt to discover the truth of some question or questions; though sometimes the upshot is not an answer, but a realization that the question was in some way misconceived, and quite often, once you 've answered one question, you find yourself facing a whole slew of new ones.
(..) But genuine enquiry is a good-faith effort to arrive at the truth of the matter in question, whatever the color of that truth may be."14
Op de ideeën van Haack zal nog nader worden ingegaan in hoofdstuk 5, wanneer wordt besproken wat het is om in de procedure bewijs te leveren van een feit.
De kern van wat hier naar voren wordt gebracht, is dat het vaststellen van feiten door de rechter, net als het vaststellen van feiten op andere terreinen, onontkoombaar georiënteerd is op waarheid, in de zin van een overeenstemming met de werkelijkheid.15 De rechter kiest de feiten niet willekeurig, de rechter stelt de feiten niet arbitrair vast, maar doet dit zoveel mogelijk in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken. De rechter doet daarmee aan waarheidsvinding.
Het feit-begrip blijkt hiermee toch nog één nadere begrenzing te hebben: een feit is géén fictie. Feiten zijn in werkelijkheid voorgevallen, zijn echt gebeurd en verschillen wat dat betreft van fictie, waar het gaat om iets dat bedacht is, iets dat niet in werkelijkheid is voorgevallen of het geval is geweest.16 De feiten die de rechter moet vaststellen, zijn de feiten die zich in werkelijkheid hebben voorgedaan. Het zijn geen denkbeeldige feiten, het zijn geen feiten die aan de fantasie van partijen of aan de rechter zijn ontsproten; het zijn geen niet-waarheidsgetrouwe feiten; het moet gaan om de feiten zoals die zich in de realiteit hebben voltrokken. Waarheidsoriëntatie beoogt dus error (een onjuiste feitenweergave) of ignorance (onwetendheid) te voorkomen.17
Het is dan ook de vraag of gesproken moet worden over feiten in de procedure als constructies, zoals bijvoorbeeld Hartendorp doet:
"Rechters zouden erop gericht moeten zijn deze kenbare werkelijkheid zo accuraat en objectief mogelijk vast te stellen. (..) [Maar:] Rechters stellen feiten niet zo zeer vast, (..) zij construeren een feitelijke basis die bijdraagt aan een acceptabele beslissing."18
Van een constructie van feiten is in zoverre sprake, dat de rechter altijd een selectie maakt uit de feiten en, zoals in paragraaf 3.5 nader zal worden uitgewerkt, deze zodanig ordent dat daarmee een verhaal wordt verteld. Het construeren van feiten moet echter niet zo worden begrepen, dat de door de rechter vastgestelde feiten geen noodzakelijk verband hebben met de gang van zaken zoals die zich in de werkelijkheid heeft voltrokken en met even veel recht op andere wijze zouden kunnen worden vastgesteld. 19 De feitenvaststelling zou dan voornamelijk berusten op een wens of keuze van degene die het feit vaststelt.20 Het vaststellen van feiten in de procedure zou daarmee zijn zin verliezen. Het concrete geval waarover de rechter moet oordelen, zou dan inderdaad niet meer dan een casus zijn. Wanneer het construeren van feiten zo wordt opgevat, wordt de waarheidsoriëntatie van feitenvaststelling onderbelicht.
Ten slotte is het nog belangrijk om op te merken dat de hier gekozen invalshoek, dat het vaststellen van feiten georiënteerd is op waarheid, niet betekent dat wordt aangenomen dat er één absolute, altijd en overal geldende, alomvattende waarheid bestaat. Een dergelijk waarheidsbegrip (met waarheid in hoofdletters geschreven, zoals Haack opmerkt)21 is achterhaald en wordt — behalve in bepaalde geloofskringen — nergens meer aangehangen. Geen enkel feitenonderzoek heeft betrekking op álle feiten, op een 'alomvattende' waarheid. Elke waarheidsvorser onderzoekt een gedeelte van de veelvoudige werkelijkheid, meestal met het oog op een bepaalde hypothese. Zo onderzoekt ook de arts niet álle feiten omtrent de lichamelijke toestand van een patiënt, maar gaat hij na of aan de hand van bepaalde feiten iets gezegd kan worden over een bepaald aspect van de gezondheidstoestand van de patiënt. Daarmee begrenst de te onderzoeken hypothese de waarheidsvinding. Zo ook de rechter: wanneer een bewijsbeslissing moet worden genomen, zijn de te bewijzen feiten de door de rechter te onderzoeken hypothese. Hierop zal nog nader worden ingegaan in paragraaf 5.2. Deze hypothese fungeert voor de rechter als de begrenzing waarbinnen de waarheidsvinding plaatsvindt.22
Maar dat betekent niet dat het feitenonderzoek geen 'echte' waarheidsvinding is. Dat is wel degelijk het geval, zij het dat het onderzoek plaatsvindt met een bepaald doel en daarmee inherente beperkingen heeft. In die zin heeft elke feiten-onderzoek, elke activiteit van waarheidsvinding, een partieel karakter. Door het afgebakende terrein waarbinnen feitenonderzoek in de juridische procedure zich afspeelt, komt dit partiële karakter van waarheidsvinding daar heel duidelijk naar voren, zoals nog zal worden besproken in paragraaf 3.2 en 3.3.
Het partiële karakter van waarheidsvinding moet ook niet worden verward met een relatief karakter van waarheidsvinding, wanneer daarmee bedoeld wordt dat ieder zijn eigen waarheid heeft en dat er geen mogelijkheid zou zijn om een onderscheid te maken tussen meer of minder gerechtvaardigde uitspraken over de wereld om ons heen. Zoals hiervoor is aangegeven, is dit een positie waartegen serieuze bezwaren bestaan en die geen vruchtbare basis biedt voor een beschouwing over feitenvaststelling in de juridische procedure.