Vgl. HR 30 mei 2006, LJN AV2343 en HR 7 februari 2006, LJN AU5756. Zie ook de conclusie die leidde tot HR 30 november 1999, nr. 111.702, LJN ZD4101
HR (P-G), 22-09-2009, nr. 07/12767
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8621
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
22-09-2009
- Zaaknummer
07/12767
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ8621
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8621, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 22‑09‑2009
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2007:BB5886
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ8621
Conclusie 22‑09‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte op 12 oktober 2007 wegens ‘in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
2.
Mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring op dit punt niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2.
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 21 december 2006 te 's‑Gravenhage ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank 's‑Gravenhage, belast met de behandeling van strafzaken, als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1] (parketnummer: 09/611248-06), nadat hij in handen van mr. M.M. van der Nat, politierechter, op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid — zakelijk weergegeven — heeft verklaard: ‘Op 12 november 2005 werd ik in Den Haag opgepikt door een auto waar onder andere [betrokkene 1] in zat.’ en ‘Op dat moment zat er een meneer achter het stuur die ik niet ken.’ en ‘Toen de auto later door de politie werd stil gehouden zat die onbekende meneer nog steeds achter het stuur.’ en ‘Die onbekende meneer is niet [betrokkene 1].’
3.3.
Hiertoe heeft het hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2007 verklaard —zakelijk weergegeven—:
Op 21 december 2006 heb ik onder ede een getuigenverklaring afgelegd op de zitting van de politierechter in de rechtbank 's‑Gravenhage.
- 2.
Het proces-verbaal verdenking meineed, vastgesteld en ondertekend door de politierechter mr. M.M. van der Nat en de griffier (naar het hof verstaat: d.d. 21 december 2006), inhoudende —zakelijk weergegeven—:
als de verklaring van de verdachte:
Op 12 november 2005 werd ik in Den Haag opgepikt door een auto, waar onder andere [betrokkene 1] in zat. Op dat moment zat er een meneer achter het stuur die ik niet ken. Toen de auto later door de politie werd stilgehouden, zat die onbekende meneer nog steeds achter het stuur. Die onbekende meneer is niet [betrokkene 1].
- 3.
Het proces-verbaal van verhoor van de Politie Haaglanden, Bureau Laak, met nummer PL1531/2005/54410-2, d.d. 12 november 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], hoofdagent van politie. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 12 november 2005 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik erken op 12 november 2005 te Den Haag na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder te zijn opgetreden.’
3.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover relevant, het volgende in:
‘De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende —zakelijk weergegeven—:
Op 21 december 2006 heb ik onder ede een getuigenverklaring afgelegd op de zitting van de politierechter in de rechtbank 's‑Gravenhage. Ik was erg in de war. Ik kreeg een lift en toen hield de politie die auto aan. Ik ben vervolgens uitgestapt en ben mijn eigen weg gegaan. Het is erg lang geleden. Toen ik als getuige werd gehoord wist ik het niet meer. U houdt mij de verklaringen voor die ik eerder in deze zaak heb afgelegd. Ik heb toen verklaard welke man heeft gereden. Daarbij ben ik gebleven op de zitting dat ik zelf terechtstond. Ik was toen ook wat in de war. U vraagt mij of ik vaak in de war ben. Dat is niet zo. Vraagt u het mijn advocaat, die weet alles.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Het pleidooi houdt het volgende in, zakelijk weergegeven:
Voor het voldoen aan de delictsomschrijving van meineed dient het opzet van de verdachte gericht te zijn op de valsheid van de verklaring. In dit geval kreeg mijn cliënt een lift van twee onbekende mannen, die later [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bleken te heten. Cliënt was moe en heeft niet om zich heengekeken. Nadat de auto staande was gehouden door de politie, werd alleen [betrokkene 1] gearresteerd. Cliënt werd na één jaar als getuige gehoord en gelooft nog steeds dat hij de waarheid heeft gesproken. Ik zie geen bewijs voor de schuld van cliënt. De verbalisanten hebben destijds verzuimd het kenteken van de auto te noteren en dus staat niet vast dat dit de auto van [betrokkene 1] was. De medeverdachte van cliënt, [betrokkene 2], verklaart uiteenlopend. Hij was destijds dronken, maar hem is niet gevraagd om te liegen. Ook cliënt heeft geen enkel belang bij het plegen van meineed. Hij kent [betrokkene 1] niet eens. Hij weet alleen niet wie er heeft gereden. Dat zou [betrokkene 1] geweest kunnen zijn. Het tijdsverloop zorgt voor verwarring. Cliënt heeft in elk geval geen opzet gehad op het afleggen van een valse verklaring. Primair verzoek ik u mijn cliënt vrij te spreken. Subsidiair verzoek ik u hem een werkstraf op te leggen.’
3.5.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof de juistheid van het gevoerde verweer in het midden heeft gelaten, waardoor de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid zou zijn opengebleven dat verdachte zich ten tijde van het afleggen van zijn verklaring er niet bewust van is geweest dat deze in strijd met de waarheid was. 's Hofs motivering zou derhalve de mogelijkheid hebben opengelaten dat verdachte zich niet goed heeft herinnerd wie de auto destijds heeft bestuurd en om die reden meer dan een jaar later een getuigenverklaring heeft afgelegd die in strijd met de waarheid was.
3.6.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte ten tijde van het afleggen van zijn verklaring op 21 december 2006 was gericht op het afleggen van een valse verklaring omtrent de vraag wie de bestuurder was. Het enkele bezigen tot het bewijs van de verklaring van [betrokkene 1] om aan te tonen dat [betrokkene 1] de bestuurder is geweest zegt immers niets over het opzet van verdachte ten tijde van het afleggen van zijn verklaring. Hierdoor is inderdaad de mogelijkheid opengebleven dat verdachte een vergissing heeft gemaakt. Hierbij neem ik in aanmerking dat verdachte betreffende verklaring ruim een jaar na het gebeuren heeft afgelegd en dat niet is weerlegd de stelling van de verdediging dat verdachte bij twee onbekenden in de auto is gestapt. 's Hofs overweging in zijn strafmotivering dat verdachte bewust een valse verklaring heeft afgelegd, maakt het voorgaande niet anders. Mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht en gelet op de omstandigheid dat een nadere bewijsmotivering ontbreekt, acht ik de bewezenverklaring op dit punt derhalve onvoldoende met redenen omkleed.1.
3.7.
Het voorgestelde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2009