Rb. Rotterdam, 04-02-2008, nr. TELEC 07/661-WILD, nr. TELEC 07/662-WILD
ECLI:NL:RBROT:2008:BC4509
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
04-02-2008
- Zaaknummer
TELEC 07/661-WILD
TELEC 07/662-WILD
- LJN
BC4509
- Roepnaam
538/Staatssecretaris EZ
- Vakgebied(en)
Informatierecht (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2008:BC4509, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 04‑02‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Wijziging Nationaal Frequentieplan (NFP) ivm ontvangstklachten
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: TELEC 07/661-WILD en
TELEC 07/662-WILD
Uitspraak in de gedingen tussen
Q-music Nederland B.V. (hierna: Q-music), gevestigd te Hilversum,
eiseres I (reg.nr. TELEC 07/661-WILD),
gemachtigde mr. Q.J. Tjeenk Willink, advocaat te Amsterdam,
Vrije Radio Omroep Nederland B.V., h.o.d.n. Radio 538, (thans Radio 538 B.V.; hierna: Radio 538), gevestigd te Hilversum, eiseres II (reg.nr. TELEC 07/662-WILD),
gemachtigden mr. S.A. Steinhauser en mr. P. Burger, beiden advocaat te Amsterdam,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken (Agentschap Telecom), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 6 oktober 2006 (Stcrt. 2006, 201) heeft verweerder besloten tot wijziging van het Nationaal Frequentieplan (hierna: NFP) inzake de verdeling van netgebonden frequenties in de FM-radioband en het creëren van de mogelijkheid voor digitale radio in de middengolfband.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben respectievelijk Q-music en Radio 538 bij brieven van onderscheidenlijk 16 en 17 november 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 18 januari 2007 heeft Q-music de gronden van bezwaar bij verweerder ingediend. Radio 538 heeft bij brief van 19 januari 2007 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 20 februari 2007 heeft verweerder de bezwaarschriften, alsmede de overige door eiseressen ingediende gedingstukken, onder verwijzing naar artikel 7:1, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter verdere behandeling naar de rechtbank doorgezonden.
Verweerder heeft bij brief van 11 mei 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2007. Q-music heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Q.R. Kroes, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Namens Radio 538 waren haar gemachtigden aanwezig. H.C. Milius was namens beide eiseressen als deskundige aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Sepers, mr. drs. R.A. Diekema, en P. Feenstra, allen werkzaam bij verweerder.
2 Overwegingen
Wettelijk kader
Artikel 3.1 Telecommunicatiewet (hierna: Tw)
1. Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad een frequentieplan vast, dat in ieder geval de verdeling van frequentieruimte over te onderscheiden bestemmingen alsmede over categorieën van gebruik bevat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.
2. Op de voorbereiding van het frequentieplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 3.3 Tw
1. Voor het gebruik van frequentieruimte is een vergunning vereist van Onze Minister welke op aanvraag kan worden verleend.
2. Vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van de uitvoering van vitale overheidstaken, van het verzorgen van taken op het terrein van de publieke omroep bedoeld in artikel 1, onder t, van de Mediawet, of ter uitvoering van een wettelijk voorschrift worden bij voorrang verleend. (...)
3. (...)
4. De verlening van vergunningen in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid geschiedt:
a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;
b. door middel van een vergelijkende toets, al dan niet met inbegrip van een financieel bod, of
c. door middel van een veiling.
5. De keuze voor toepassing van een van de procedures, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door Onze Minister, met dien verstande dat voorzover het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële omroepinstellingen als bedoeld in artikel 1, onder dd, van de Mediawet betreft, de keuze geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Daarbij wordt, met inachtneming van het frequentieplan en het beginsel van non-discriminatie, tevens nader de bestemming van de frequentieruimte bepaald waarop de keuze betrekking heeft.
6. (...)
7. Nadat op grond van een op basis van het vijfde en zesde lid gemaakte keuze een vergunning voor een bepaalde bestemming is verleend, wordt, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, bij elke volgende uitgifte van frequentieruimte voor die bestemming een vergelijkbare procedure toegepast, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte.
(...)
Artikel 3.5 Tw
1. Een vergunning kan in het belang van een goede verdeling van frequentieruimte, alsmede in het belang van een ordelijk en doelmatig gebruik van frequentieruimte onder beperkingen worden verleend. (...)
2. (...)
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld terzake van de beperkingen waaronder een vergunning kan worden verleend en de voorschriften die op grond van het eerste of tweede lid aan een vergunning kunnen worden verbonden.
4. (...)
Artikel 3.7 Tw
1. Een vergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien:
(...)
2. Een vergunning kan door Onze Minister voorts slechts worden ingetrokken indien:
a. de houder van de vergunning niet meer voldoet aan de aan hem gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een vergunning;
b. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 82e of 82f van de Mediawet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften niet nakomt;
c. een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert;
d. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunning ernstig gevaar zal opleveren voor de veiligheid van de staat of de openbare orde;
e. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen, of
f. de instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken.
3. Op de gronden, genoemd in het tweede lid, kan Onze Minister in plaats van de vergunning intrekken deze ook wijzigen.
Artikel 2 Frequentiebesluit (hierna: Fb)
1. In het frequentieplan worden de frequentiebestemmingen onderverdeeld in de volgende hoofdcategorieën van gebruik:
a. zakelijk gebruik;
b. gebruik voor vitale overheidstaken;
c. omroep, bestaande uit de categorieën publieke en commerciële omroep;
d. overig gebruik.
2. In het frequentieplan wordt voor de hoofdcategorieën zakelijk gebruik en overig gebruik, alsmede voor de categorie commerciële omroep, per eenheid van frequentieruimte, met in achtneming van het bepaalde in het derde en vierde lid, vastgesteld of bij de verlening van een vergunning hetzij de procedure van op volgorde van binnenkomst hetzij de procedure van veiling of vergelijkende toets wordt toegepast.
3. De procedure van veiling of vergelijkende toets wordt alleen toegepast terzake van de verdeling van frequentieruimte voor de hoofdcategorie zakelijk gebruik en de categorie commerciële omroep. De hiervoor genoemde procedures worden niet toegepast indien het redelijkerwijs te verwachten is dat er met betrekking tot de vraag naar de frequentieruimte sprake zal zijn van een voldoende aanbod van de frequentieruimte.
4. In de gevallen waarin de veiling of de vergelijkende toets op grond van het derde lid niet wordt toegepast, alsmede bij de hoofdcategorie overig gebruik, geschiedt de verlening van de vergunningen op volgorde van binnenkomst van de aanvraag.
Artikel 16 Fb
1. De aan een vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen kunnen slechts betrekking hebben op:
a. het doelmatig gebruik van de toegewezen frequentieruimte;
b. (...)
Artikel 17 Fb
Onze Minister kan een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen gedurende de looptijd van de vergunning slechts wijzigen:
a. op verzoek van de vergunninghouder;
b. indien de naleving van een internationale overeenkomst aangaande het gebruik van frequentieruimte dit vordert;
c. in de gevallen bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de wet, en
d. indien door het gebruik van de vergunning ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in radiozend- of ontvangapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen.
Feiten en omstandigheden
In 2003 heeft er een herverdeling van de frequenties voor commerciële radio-omroep in de FM-band plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze verdeling is het Aanvraagdocument “vergelijkende toets commerciële radio-omroep frequenties” opgesteld met informatie over de te verdelen frequentieruimte, de procedures, voorwaarden en een model-vergunning.
Op 26 mei en 18 november 2003 zijn vergunningen verleend aan een aantal commerciële radio-omroepen, waarbij de omroepen onder bepaalde voorwaarden recht op gebruik van frequentieruimte in de FM-band kregen (zero base vergunningen). Na ingebruikneming van de vergunningen bleken er bij de commerciële radio-omroepen ontvangstklachten te bestaan. Er zaten afwijkingen tussen enerzijds het in het Aanvraagdocument berekende theoretisch geografisch bereik en het op basis daarvan berekende demografisch bereik en anderzijds het na de implementatie daadwerkelijk gerealiseerde geografisch en demografisch bereik.
Om de ontvangstklachten op te lossen is in april 2005 een convenant gesloten tussen enerzijds de Nederlandse Vereniging van Commerciële Radio (hierna: VCR) als vertegenwoordiger van de landelijke commerciële omroepen en anderzijds de Staat. Doel was om oplossingsrichtingen aan te dragen. Daarbij is onder meer afgesproken dat verplaatsingen van zenders en reparaties van frequentiebereik geen invloed mogen hebben op het theoretisch voorspelde verzorgingsgebied van een andere Nederlandse of buitenlandse zender. Ook is afgesproken dat bij de reparatie geen toename, althans hooguit 3%, van het demografisch bereik was toegestaan.
Nadat bleek dat binnen dit convenant (middels reparatieverzoeken) de ontvangstklachten niet volledig konden worden opgelost, is een nieuw traject, het zogenoemde optimalisatietraject, in het leven geroepen teneinde de resterende ontvangstklachten zoveel mogelijk op te lossen. De wijze waarop dit zou gebeuren is door verweerder in de Beleidsregel optimalisatie commerciële FM-vergunningen, Stcrt. 2006, 89, (hierna: Beleidsregel) vastgesteld. Daarbij is zowel de procedure als het afwegingskader vastgesteld voor indiening, behandeling en beoordeling van optimalisatievoorstellen van commerciële FM-vergunninghouders. De optimalisatievoorstellen kunnen daarbij in 3 categorieën onderscheiden worden, te weten voorstellen voor wijziging van de technische parameters van de vergunning, een aanvraag voor toewijzing van een extra (netgebonden) frequentie of een combinatie van deze twee.
Voor verdeling van deze (netgebonden) frequenties op volgorde van binnenkomst in plaats van door middel van een veiling dan wel vergelijkende toets is een wijziging van het NFP noodzakelijk. Verweerder heeft zijn voornemen tot wijziging van het NFP gepubliceerd in de Staatscourant van 8 mei 2006. Q-music en Radio 538 hebben in reactie hierop zienswijzen ingediend.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. In de toelichting bij dit besluit is aangegeven dat een aanvraag tot inzet van een netgebonden frequentie vergezeld dient te gaan van alle technische parameters die het mogelijk maken om te beoordelen of het daadwerkelijk om een netgebonden frequentie gaat. Een vergunning voor een netgebonden frequentie zal niet mogen leiden tot een wijziging van het bij de vergunning behorende verzorgingsgebied. Het doel van de inzet van netgebonden frequenties is immers niet het vergroten van het verzorgingsgebied van een vergunninghouder, maar het oplossen van ontvangstproblemen.
Verweerder hanteert blijkens de toelichting de volgende definitie voor “netgebonden frequenties”:
“Frequenties bestemd voor commerciële omroep die:
- worden gebruikt binnen een afstand van maximaal 400 kHz van een aan een vergunninghouder toegewezen frequentie;
- alleen kunnen worden gebruikt door die ene vergunninghouder; en
- dienen voor het oplossen van ontvangstproblemen.”
Deze definitie sluit, aldus de toelichting, uit dat andere commerciële partijen de desbetreffende frequenties kunnen gebruiken zonder dat het storing veroorzaakt binnen het verzorgingsgebied van een bestaande vergunninghouder. De afstand van maximaal 400 kHz vloeit voort uit het feit dat bij een grotere afstand de desbetreffende frequentie “frequentie¬technisch” los komt te staan van de aan de vergunninghouder toegewezen frequentie. Bij een afstand van meer dan 400 kHz is er geen sprake meer van storing tussen de desbetreffende frequentie en de aan de vergunninghouder toegewezen frequentie, waardoor de desbetreffende frequentie onafhankelijk van de frequentie van de vergunninghouder kan worden ingezet en dus niet meer kan worden beschouwd als netgebonden.
De toelichting bij het bestreden besluit vermeldt daarnaast dat, indien het inzetten van een netgebonden frequentie mede tot gevolg heeft dat het uitgezonden programma ook buiten het verzorgingsgebied kan worden ontvangen, de vergunninghouder dan geen aanspraak kan maken op aanvullende netgebonden frequenties of andere reparatiemaatregelen om ontvangstproblemen in het ontvangstgebied, dat niet tot het verzorgingsgebied behoort, op te lossen.
Standpunten van partijen
De grieven van Q-music richten zich op:
- het toewijzen van optimalisatie verzoeken op volgorde van binnenkomst;
- het gevolg van het bestreden besluit, dat optimalisatie verzoeken alleen kunnen worden gehonoreerd door middel van het toewijzen van netgebonden frequenties; en
- het feit dat een aantal definities in de wijziging onduidelijk zijn gebleven.
Radio 538 heeft aangevoerd dat:
- ten onrechte alleen netgebonden en niet ook niet-netgebonden frequenties zijn ingezet voor het oplossen van ontvangstproblemen;
- het begrip netgebonden frequenties ondeugdelijk is gedefinieerd;
- de bij de definitie gehanteerde afstand van maximaal 400 kHz willekeurig en onbegrijpelijk is;
- ten onrechte alleen frequenties, die uitsluitend door één vergunninghouder kunnen worden gebruikt, als netgebonden worden beschouwd en de uitleg daarvan ondeugdelijk althans onbegrijpelijk is;
- ten onrechte netgebonden frequenties op volgorde van binnenkomst worden vergund, nog daargelaten dat deze frequenties ook kunnen worden toegekend door wijziging van de bestaande vergunning; en
- het bestreden besluit niet is getoetst aan internationale regelgeving, waaronder de Machtigings- en de Kaderrichtlijn, althans het bestreden besluit in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd..
Verweerder heeft de beroepsgronden van eiseressen in het verweerschrift en ter zitting (uitvoerig) gemotiveerd weersproken.
Beoordeling
Verweerder komt bij een besluit tot vaststelling van (een wijziging van) het NFP ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Tw een ruime bevoegdheid toe. De rechtbank dient deze aan verweerder toegekende vrijheid te respecteren, tenzij hij bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid de grenzen, getrokken door algemeen verbindende voorschriften, algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur overschrijdt. Het gaat er in dit geval derhalve niet om of wellicht ook op andere wijze de ontvangstklachten verholpen kunnen worden, maar of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in alle redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. De wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt dient door de rechtbank dan ook terughoudend te worden getoetst.
De rechtbank is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het bestreden besluit deze toets kan doorstaan en overweegt hiertoe als volgt.
Met het bestreden besluit beoogt verweerder een oplossing aan te dragen voor ontvangstklachten. Het bestreden besluit maakt het toewijzen van extra frequenties aan de thans zittende vergunninghouders mogelijk. De toewijzing van deze netgebonden frequenties mag echter geen storing bij de overige vergunninghouders veroorzaken.
De rechtbank acht het in dit kader van belang allereerst te constateren dat extra frequenties eventueel ook kunnen worden toegekend door middel van een wijziging van een bestaande vergunning met toepassing van artikel 3.7, derde lid, van de Tw en artikel 17 van de Fb, indien en zolang het object van de vergunning niet wordt gewijzigd. De rechtbank wijst in dit verband naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 april 2007, LJN: BA3858. Indien er echter sprake is van een betekenende uitbreiding van het verzorgingsgebied, het percentage demografisch bereik en de dekking, bestaat er aanleiding om een verzoek om extra frequenties te zien als een aanvraag om een nieuwe vergunning en is artikel 3.3 van de Tw van toepassing.
Hoewel verweerder met het toekennen van netgebonden frequenties het vergroten van het verzorgingsgebied van een vergunninghouder niet op het oog heeft, valt niet uit te sluiten dat daarmee het object van de vergunning (toch deels) wordt gewijzigd. Dat verweerder daarmee rekening houdt, blijkt ook uit de toelichting van het bestreden besluit, zoals hierboven samengevat. Teneinde te voorkomen dat een dergelijke nieuwe vergunning voor de (niet schaarse) netgebonden frequenties door middel van een - in het algemeen langdurige en ongewisse - veiling of vergelijkende toets moet worden uitgegeven, heeft verweerder in het bestreden besluit het NFP gewijzigd.
Met betrekking tot de keuze van verweerder om netgebonden frequenties op volgorde van binnenkomst te verdelen, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de definitie van netgebonden frequenties volgt dat een netgebonden frequentie slechts door één vergunninghouder kan worden gebruikt. Hieruit volgt weer dat er ten aanzien van deze frequentie geen sprake is van schaarste. In een situatie waarin geen schaarste bestaat, is toewijzing op volgorde van binnenkomst een objectief, transparant en non-discriminatoir verdelingsmechanisme. Iedere ontvankelijke aanvraag wordt immers gehonoreerd op het moment van de aanvraag. Doordat bij twee onderling conflicterende netgebonden frequenties wellicht wel van schaarste sprake zou kunnen zijn, heeft verweerder, voorafgaand aan de vaststelling en bekendmaking van het bestreden besluit, berekend of het te verwachten viel dat aanvragen voor verschillende netgebonden frequenties met elkaar zouden conflicteren. Dit bleek niet het geval. Voorts heeft verweerder ook geen conflicterende optimalisatievoorstellen ontvangen.
Uit het voorgaande volgt dat met de keuze van een verdeling op volgorde van binnenkomst wegens het ontbreken van schaarste geen strijd met artikel 3.3, zevende lid, van de Tw ontstaat.
De grief van eiseressen dat de wijziging van het NFP met zich brengt dat alleen netgebonden frequenties kunnen worden gebruikt voor het oplossen van de ontvangstklachten mist feitelijke grondslag. De wijziging van het NFP sluit immers niet uit dat eventueel ook niet-netgebonden frequenties kunnen worden ingezet voor het oplossen van ontvangstproblemen. Indien daarbij niet kan worden volstaan met een wijziging van de vergunning, kunnen voor dit doel ook niet-netgebonden, schaarse frequenties krachtens artikel 2 van het Fb via een veiling of vergelijkende toets worden ingezet. Dit laat echter onverlet dat verweerder in het optimalisatiebeleid ten behoeve van het snel kunnen oplossen van ontvangstproblemen er in redelijkheid voor kon kiezen verdeling van de schaarse frequenties niet in de wijziging van het NFP te betrekken.
Gelet op de keuze in verweerders optimalisatiebeleid om (in het belang van alle vergunninghouders) ontvangstklachten zo snel en zo veel mogelijk op te lossen, acht de rechtbank het daarom ook juist dat verweerder - mede met het oog op een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum - allereerst heeft gekozen voor de inzet van niet schaarse frequenties die, zonder storing te veroorzaken bij de overige vergunninghouders, zo spoedig mogelijk kunnen worden gebruikt.
Ten aanzien van de grieven dat het begrip netgebonden frequenties ondeugdelijk dan wel onduidelijk zou zijn gemotiveerd, overweegt de rechtbank het volgende.
In de definitie is onder meer vastgelegd dat de netgebonden frequentie op een afstand van maximaal 400 kHz is gelegen van een aan de vergunninghouder toegewezen frequentie.
Deze afstand van maximaal 400 kHz is gerelateerd aan de frequentieplanningscriteria van de Genève ’84-overeenkomst, waarbij is vastgelegd dat een frequentie “los komt te staan” van een andere frequentie indien de onderlinge afstand groter is dan 400 kHz. Deze norm is ook gehanteerd in het kader van de planning van de uitgegeven frequenties voor commerciële omroepen. Gelet hierop is de norm van een afstand van maximaal 400 kHz deugdelijk gemotiveerd.
Nu verweerder in de toelichting op het bestreden besluit heeft aangegeven dat met het oplossen van ontvangstproblemen niet beoogd wordt om daarmee tevens het - van de ontvangstproblemen losstaande- ontvangstbereik in betekenende mate te vergroten, acht de rechtbank de nadere voorwaarden in de definitie, te weten dat de netgebonden frequentie slechts door één vergunninghouder kan worden gebruikt en dat deze dient voor het oplossen van ontvangstproblemen, deugdelijk en duidelijk gemotiveerd.
De rechtbank kan voorts niet het standpunt van Radio 538 onderschrijven dat het bestreden besluit strijdig is met het discriminatiebeginsel nu de beperking van netgebonden frequenties niet geldt voor de publieke omroep. Hiervoor geldt namelijk een objectieve rechtvaardiging. De publieke omroep heeft immers een bijzonder wettelijke taak op grond waarvan artikel 3.3, tweede en derde lid, van de Tw bij de verdeling van frequenties aan de publieke omroep een voorrangsrecht toekent.
Eiseressen hebben ook nog betoogd dat het inzetten van netgebonden frequenties minder gunstig uit kan pakken voor commerciële omroepen die een vergunning hebben voor een kavel met een kleine frequentiebreedte en voor een partij met een kavel die geconcentreerd is rond één of slechts een paar frequenties. Meer frequenties betekent immers meer netgebonden frequenties. De desbetreffende partijen zouden om die reden in een ongunstiger positie komen te verkeren dan partijen die kavels hebben verworven met een groter aantal frequenties.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze grief dat partijen die meer frequenties toegewezen hebben gekregen dan andere partijen niet zonder meer in een gunstiger positie komen te verkeren bij de toewijzing van netgebonden frequenties. Tegenover het grotere aantal frequenties staat immers een minder groot bereik per frequentie. Daarnaast is door eiseressen op geen enkele wijze aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit ten aanzien van het bereik partijen met een gering aantal frequenties per kavel wezenlijk benadeelt ten opzichte van partijen met een groot aantal frequenties per kavel.
Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de wijziging van het NFP, zoals neergelegd in het bestreden besluit, wezenlijke veranderingen aanbrengt in de verhouding tussen de verschillende partijen die in 2003 vergunningen voor het uitzenden van landelijke commerciële radio-omroep hebben verworven.
Ook deze grief slaagt derhalve niet.
Naar aanleiding van de, niet wezenlijk onderbouwde, grief dat er mogelijk strijd zou kunnen zijn met enige bepaling van internationaal recht, overweegt de rechtbank ten slotte, mede onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, dat haar daarvan niet gebleken is. De rechtbank voegt daaraan toe dat geen rechtsregel verweerder ertoe verplicht zich in de motivering van het bestreden besluit rekenschap te geven van zijn (eventuele) toets aan regels van internationaal recht. Verweerder kan volstaan met een zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd besluit.
Op grond van het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat de beroepen ongegrond verklaard dienen te worden.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, en mr. A. Verweij en mr. M. Schoneveld, leden, en door de voorzitter en mr. A. Vermaat, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2008.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseressen worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.