Einde inhoudsopgave
Telecommunicatiewet
Artikel 3.1 [Frequentieplan]
Geldend
Geldend vanaf 02-03-2022
- Bronpublicatie:
16-02-2022, Stb. 2022, 83 (uitgifte: 23-02-2022, kamerstukken: 35865)
- Inwerkingtreding
02-03-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-02-2022, Stb. 2022, 95 (uitgifte: 01-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, een frequentieplan en wijzigingen daarvan vast.
2.
Het frequentieplan bevat in ieder geval:
- a.
de bestemmingen van te onderscheiden frequentiebanden,
- b.
de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wie het mede aangaat bij regeling van Onze Minister aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd;
- c.
de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het verzorgen van taken op het gebied van de publieke mediadienst bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, worden verleend zonder toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,
- d.
de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen voor bepaalde bestemmingen frequentieruimte al dan niet tezamen met categorieën van radioapparaten als bedoeld in artikel 3.9, onder b, en al dan niet met een meldingsplicht, zonder vergunning mag worden gebruikt,
- e.
de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen frequentieruimte voor bepaalde bestemmingen niet zonder vergunning mag worden gebruikt, alsmede de aanduiding of vergunningen worden verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, dan wel na een nader te maken keuze tussen een veiling of vergelijkende toets,
- f.
de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen in bij besluit van Onze Minister nader aan te wijzen geografische gebieden frequentieruimte uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontvangen van signalen, en
- g.
de aanwijzing van frequentiebanden binnen welke voor bepaalde bestemmingen medegebruik kan worden opgelegd,
met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e, uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:
- 1°
te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte;
- 2°
in die frequentiebanden:
- –
rekening te houden met specifieke kenmerken van de frequentieruimte,
- –
schadelijke interferentie te vermijden,
- –
indien nodig, voorwaarden voor gedeeld gebruik van frequentieruimte te ontwikkelen,
- –
de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en -diensten te verzekeren,
- –
een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of
- –
andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.
3.
Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:
- a.
schadelijke interferentie te vermijden;
- b.
de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;
- c.
de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
- d.
te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;
- e.
een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;
- f.
een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;
- g.
te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte.
4.
Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.
5.
Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:
- a.
de veiligheid van het menselijk leven;
- b.
de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;
- c.
het doelmatig gebruik van frequentieruimte;
- d.
het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het pluralisme van de media.
6.
Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.
7.
Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.