In strijd met HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2709 heeft het hof het appel van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard voor zover ook hoger beroep was ingesteld tegen de vrijspraak voor feit 2.
HR, 01-07-2014, nr. 13/01078
ECLI:NL:HR:2014:1587, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/01078
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1587, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:649, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:649, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1587, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑05‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/446 met annotatie van M.J. Borgers
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek. Maatstaf. Art. 328 Sv jo art. 331 en 415 Sv. Het Hof heeft de juiste maatstaf gehanteerd (noodzaak). Mede gelet op hetgeen het Hof t.a.v. de bewijsvoering heeft overwogen is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoefde het, ook in het licht van hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag was gelegd, geen nadere motivering.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/01078
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2013, nummer 23/000224-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over de afwijzing van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [verbalisant 1] als getuige.
2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Het proces verbaal van 17 februari 2010 is niet ondertekend door cliënt.
- Cliënt ontkent deze verklaring afgelegd te hebben
- Verbalisant [[verbalisant 2]] kan zich niet meer herinneren waarom dit proces verbaal op deze wijze is opgemaakt en wanneer dit is opgemaakt.
- Waarom is verdachte in het kort gehoord?
- Deze informatie in het pv bevindingen van 17 februari 2010 komt niet terug in het verhoor van 18 februari 2010 waar cliënt gehoord is.
- Er is geen uitleg, nader pv waarom er geen pv verhoor is opgemaakt.
- Deze verklaring vindt geen steun in overige gegevens van het procesdossier.
Dit proces-verbaal mag niet ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring omdat het onzorgvuldig is opgemaakt.
Indien het Hof voornemens is dit proces-verbaal wel ten grondslag [te leggen] aan de bewezenverklaring van het feit verzoek ik u de tweede verbalisant [te horen], [verbalisant 1] (nr. 33751), zoals genoemd in het pv bevindingen van 17 februari 2010."
2.2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Umarex, Model FN Browning Mod. GP DA 9, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"3. Een proces-verbaal met nummer 2010042487-20 van 17 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 063 tot en met 064).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Wij hebben de verdachte [verdachte] in het kort gehoord. Wij vroegen [verdachte] van wie het wapen is dat in de slaapkamer is aangetroffen, waarop [verdachte] het volgende antwoordde:
"Het wapen is van mijn overleden neef. Hij heeft het wapen ongeveer twee jaar geleden in het huis van mijn moeder achtergelaten. Iedereen wist waar het wapen lag maar niemand durfde er iets mee te doen. Ik heb het wapen nooit aangegeven omdat ik bang was dat politie mij niet zou geloven in verband met mijn verleden."
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het (...) ten laste gelegde, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
(...)
Het proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2010 is niet ondertekend door de verdachte en hij ontkent de daarin weergegeven verklaring te hebben afgelegd. Verbalisant [verbalisant 2] kan zich niet meer herinneren waarom deze verklaring in een proces-verbaal van bevindingen is opgenomen in plaats van in een proces-verbaal van verhoor en wanneer dit proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens is de verdachte op 18 februari 2010 verhoord, terwijl er in dit verhoor niet wordt gesproken over deze eerder afgelegde verklaring. De verklaring vindt geen steun in de overige gegevens van het dossier. De verklaring in het proces-verbaal van 17 februari 2010 dient dan ook uitgesloten te worden van het bewijs, nu het onzorgvuldig is opgemaakt.
(...)
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hiertoe als volgt.
(...)
De verdachte is direct na het vinden van het pistool kort gehoord, welk verhoor is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2010. Tijdens dit verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij het wapen nooit had aangegeven omdat hij bang was dat de politie zijn verhaal dat het wapen niet van hem was niet zou geloven. Hij verklaart voorts dat zijn moeder en zuster ook wisten waar het wapen lag. Het hof trekt uit deze verklaringen de conclusie dat de verdachte wist dat er een vuurwapen in huis was en waar het lag.
Dat de verklaring van de verdachte de vorm heeft van een proces-verbaal van bevindingen terwijl eigenlijk een proces-verbaal van verhoor had moeten worden opgemaakt acht het hof niet onrechtmatig. Het hof ziet geen reden om om die reden aan de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal te twijfelen, dat door twee verbalisanten op ambtsbelofte is opgemaakt. Dat verbalisant [verbalisant 2] zich bij de rechter-commissaris niets meer herinnert van dit verhoor doet hier niet aan af.
(...)
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte op voornoemde datum wist dat er een vuurwapen in het huis aanwezig was en dat hij over dat vuurwapen kon beschikken.
Het hof verwerpt de verweren en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad op 17 februari 2010."
2.2.5.
De bestreden uitspraak houdt voorts in:
"Met betrekking tot het niet onderbouwde verzoek de verbalisant [verbalisant 1] te horen geldt dat er voor de noodzaak van dat horen onvoldoende argumenten zijn."
2.3.
Uit het vorenstaande volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv, welk verzoek is gedaan onder de voorwaarde dat het Hof het proces-verbaal van 17 februari 2010 voor het bewijs zou bezigen, en dat de aan dit verzoek verbonden voorwaarde is vervuld doordat het Hof dat proces-verbaal voor het bewijs heeft gebezigd. Het Hof heeft het verzoek afgewezen omdat daartoe de noodzaak niet bestond en heeft aldus de juiste maatstaf gehanteerd. Mede gelet op hetgeen het Hof ten aanzien van de bewijsvoering heeft overwogen is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoefde het, ook in het licht van hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag was gelegd, geen nadere motivering.
2.4.
Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 13‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek. Maatstaf. Art. 328 Sv jo art. 331 en 415 Sv. Het Hof heeft de juiste maatstaf gehanteerd (noodzaak). Mede gelet op hetgeen het Hof t.a.v. de bewijsvoering heeft overwogen is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoefde het, ook in het licht van hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag was gelegd, geen nadere motivering.
Nr. 13/01078
Mr. Machielse
Zitting 13 mei 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 25 januari 2013 voor: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 64 dagen.1.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel behelst een klacht tegen de bewezenverklaring. Het bewijs zou niet zonder meer kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte
"op 17 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Umarex, Model FN Browning Mod. GP DA 9. kaliber 9mm voorhanden heeft gehad."
3.3. Het bewijs heeft het hof doen berusten op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een proces-verbaal met nummer 2010042487-25 van 18 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 006).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 17 februari 2010 stelde ik een onderzoek in naar aanleiding van CIE-informatie dat er een vuurwapen zou liggen in de woning aan de [a-straat 1]. Het vuurwapen zou eigendom zijn van de zoon van de vrouwelijke hoofdbewoner. In de Gemeentelijke Bevolkingsadministratie zag ik dat [betrokkene 1] ingeschreven staat op het adres [a-straat 1] en dat zij een zoon zou hebben welke is genaamd: [verdachte], geboren op 1 december 1980 te Curaçao, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande. Bij de latere voorobservatie trof ik op het eigen terrein van de eerder genoemde woning een voertuig aan voorzien van het kenteken [AA-00-BB], welke te zijner name is gesteld.
2.
Een proces-verbaal met nummer 2010042487-16 van 17 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 015 tot en met 016).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 17 februari 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [a-straat 1] te Amsterdam Zuidoost. Op straat in een voertuig voor de woning werden [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [verdachte] aangehouden. In de slaapkamer genoemd op de plattegrond onder slaapkamer 2 werd onder het bed een vuurwapen aangetroffen, dat in beslag is genomen.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2010042487-20 van februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 063 tot en met 064).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Wij hebben de verdachte [verdachte] in het kort gehoord. Wij vroegen [verdachte] van wie het wapen is dat in de slaapkamer is aangetroffen, waarop [verdachte] het volgende antwoordde:
Het wapen is van een overleden neef. Hij heeft het wapen ongeveer twee jaar geleden in het huis van mijn moeder achtergelaten. Iedereen wist waar het wapen lag maar niemand durfde er iets mee te doen. Ik heb het wapen nooit aangegeven omdat ik bang was dat politie mij niet zou geloven in verband met mijn verleden.
4.
Een proces-verbaal met nummer 2010042487-23 van 18 februari 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina's 070 tot en met 073).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik woon op het adres [a-straat 1] te Amsterdam. Ik wist dat er een pistool in huis was. Ik heb het pistool niet gezien, maar ik heb begrepen dat het daar lag. Mijn broer had gevraagd of hij een pistool in huis mocht bewaren. Mijn broer heeft gezegd tegen mij dat hij een pistool had en of ik het kon bewaren.
5.
Een proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer 2010042487 van de Dienst Ondersteuning van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland van 30 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 17 februari 2010 is er bij een doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] een pistool aangetroffen. Het pistool, merk Umarex, model FN Browning Mod. GP DA 9 kaliber 9 millimeter, werkte naar behoren en verkeerde technisch in goede staat. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1. eerste lid onder 3e, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie."
3.4. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte op 17 februari 2010 wist dat er een vuurwapen in het huis aanwezig was en dat hij over dat vuurwapen kon beschikken, ziet het middel de inhoud van de bewijsmiddelen 3 en 4 over het hoofd. Bovendien ziet de steller van het middel eraan voorbij dat iemand geacht kan worden over een wapen te beschikken ook al ontbreekt de mogelijkheid daar onmiddellijk over te beschikken.2.
3.5. In cassatie wordt het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van deze bewijsmiddelen nogmaals bestreden. In zijn arrest heeft het hof de gevoerd betrouwbaarheidsverweren aldus samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting gevoerde verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
1. De verklaring van de zuster van de verdachte, [betrokkene 2], is onbetrouwbaar en inconsistent. Zij heeft er als medeverdachte belang bij om in strijd met de waarheid te verklaren. Dit zou kunnen verklaren waarom zij eerst bij de politie, waar zij een leugenachtige verklaring af mag leggen, heeft verklaard en bij de rechter-commissaris een beroep op haar verschoningsrecht heeft gedaan. Vervolgens blijkt uit de door mij overgelegde e-mail van 15 november 2011 dat zij haar verklaring wenst in te trekken. Haar verklaring bij de politie dient dan ook uitgesloten te worden van het bewijs.
2) Het proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2010 is niet ondertekend door de verdachte en hij ontkent de daarin weergegeven verklaring te hebben afgelegd. Verbalisant [verbalisant 2] kan zich niet meer herinneren waarom deze verklaring in een proces-verbaal van bevindingen is opgenomen in plaats van in een proces-verbaal van verhoor en wanneer dit proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens is de verdachte op 18 februari 2010 verhoord, terwijl er in dit verhoor niet wordt gesproken over deze eerder afgelegde verklaring. De verklaring vindt geen steun in de overige gegevens van het dossier. De verklaring in het proces-verbaal van 17 februari 2010 dient dan ook uitgesloten te worden van het bewijs, nu het onzorgvuldig is opgemaakt.
Op grond van de overige bewijsmiddelen kan niet bewezen worden dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Ook volgt uit de stukken in het dossier niet dat de verdachte een vuurwapen voorhanden zou hebben gehad in de periode zoals ten laste gelegd.
Voorts is het opmerkelijk dat de verdachte als enige is vervolgd en de zaken van de medeverdachten zijn geseponeerd. Het wapen is onder het bed van de zuster gevonden en alle medeverdachten verbleven in de woning en hadden onbeperkte toegang tot die woning middels een sleutel. De verdachte verbleef echter niet in de woning en beschikte ook niet over een huissleutel, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland is de tip binnengekomen dat er in de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam-Zuidoost een pistool zou liggen. In de woning zou een Antilliaanse vrouw wonen met haar kinderen, waaronder een zoon van in de twintig Het pistool zou eigendom zijn van die zoon. Nadat de melding is geverifieerd heeft op 17 februari 2010 een doorzoeking op voornoemd adres plaatsgevonden, waarbij onder het bed van de zuster van de verdachte, [betrokkene 2], een vuurwapen is aangetroffen.
[betrokkene 2], heeft bij haar verhoor in de middag van 18 februari 2010 verklaard op de vraag hoe zij wist dat er een pistool in huis was: "Omdat mijn broer had gevraagd of hij een pistool in huis mocht bewaren". Het hof begrijpt dat met de broer de verdachte is bedoeld. Even later in het verhoor verklaart [betrokkene 2]: "Mijn broer heeft gezegd tegen mij dat hij een pistool had en of ik het kon bewaren".
De verdachte is direct na het vinden van het pistool kort gehoord, welk verhoor is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2010. Tijdens dit verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij het wapen nooit had aangegeven omdat hij bang was dat de politie zijn verhaal dat het wapen niet van hem was niet zou geloven. Hij verklaart voorts dat zijn moeder en zuster ook wisten waar het wapen lag. Het hof trekt uit deze verklaringen de conclusie dat de verdachte wist dat er een vuurwapen in huis was en waar het lag.
Dat de verklaring van de verdachte de vorm heeft van een proces-verbaal van bevindingen terwijl eigenlijk een proces-verbaal van verhoor had moeten worden opgemaakt acht het hof niet onrechtmatig. Het hof ziet geen reden om om die reden aan de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal te twijfelen, dat door twee verbalisanten op ambtsbelofte is opgemaakt. Dat verbalisant [verbalisant 2] zich bij de rechter- commissaris niets meer herinnert van dit verhoor doet hier niet aan af.
Het hof acht de verklaring van [betrokkene 2], afgelegd bij de politie, betrouwbaar. Zij is daar later niet meer op teruggekomen. Bij de rechter-commissaris heeft zij over het vuurwapen niet nader willen verklaren en een beroep op haar verschoningsrecht gedaan. Zij heeft echter geen wijziging gebracht in de door haar eerder afgelegde verklaring. Het hof zal dit bewijsmiddel dan ook niet uitsluiten van het bewijs.
Het hof hecht geen waarde aan de door de raadsvrouw overgelegde e-mail, waarin [betrokkene 2] haar verklaring intrekt nu de tekst noch tijdens een verhoor door de politie noch ten overstaan van een rechter tot stand is gekomen.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte op voornoemde datum wist dat er een vuurwapen in het huis aanwezig was en dat hij over dat vuurwapen kon beschikken.
Het hof verwerpt de verweren en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad op 17 februari 2010."
3.6. In hoger beroep heeft de advocaat van verdachte het woord gevoerd overeenkomstig een pleitnota. Daarbij heeft zij gerefereerd aan de e-mail van de zus van verdachte en betoogd het onbegrijpelijk te vinden dat verdachte als enige is vervolgd, terwijl het wapen onder het bed van de zus is aangetroffen en alle medeverdachten, behoudens verdachte zelf, in de woning verbleven en onbeperkt toegang tot die woning hadden. De pleitnota houdt in dat de verklaring van de zus de verklaring is van een medeverdachte. Zij heeft er belang bij om in strijd met een waarheid te verklaren. Bij de politie mag zij liegen, bij de rechter-commissaris niet. Dat kan de reden zijn dat zij zich op haar verschoningsrecht beroept. Het OM kan niet aantonen dat de zus de waarheid spreekt, terwijl er ook geen bewijs is dat zij heeft gelogen. De ontkenning door de zus van verdachte dat zij iets te maken heeft met het wapen heeft haar vruchten afgeworpen. Voorts hamert de pleitnota er op dat de verdachte heeft ontkend een verklaring als weergegeven in bewijsmiddel 3 te hebben afgelegd en verwijst naar de verklaring van verbalisant die het zich niet meer kan herinneren.
3.7. Het hof heeft in het bijzonder de redenen opgegeven waarom het geloof hechtte aan de verklaring die de zus van verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd. Het heeft het mailbericht terzijde gelegd. Dat is niet onbegrijpelijk gelet op de inhoud van dit, in de schriftuur herhaalde, bericht. Dat de zus van verdachte enkel aan de verbalisanten heeft verteld wat zij dacht dat dezen graag zouden horen heeft het hof klaarblijkelijk niet aannemelijk geacht, hetgeen geen verbazing wekt nu een andere lezing van de gebeurtenissen niet wordt voorgesteld. De opmerking van het hof dat relevant is dat de intrekking niet tijdens een verhoor door de politie of ten overstaan van een rechter tot stand is gekomen is mijns inziens niet bijster gelukkig, maar brengt wel tot uitdrukking dat naar het oordeel van het hof het mailbericht min of meer gratuit tot stand is gekomen zonder dat nadere informatie wordt gepresenteerd.3.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over de motivering van de verwerping van het voorwaardelijk verzoek om getuigen te horen. De advocaat van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevraagd om de zus van verdachte en verbalisant [verbalisant 1] als getuige te horen als het hof de processen-verbaal van hetgeen zij hebben verklaard voor het bewijs gebruikt.
4.2. Het hof heeft deze bewijsmiddelen wel gebezigd en het voorwaardelijk gedaan verzoek afgewezen met de volgende motivering:
"Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
De raadsvrouw van de verdachte heeft, mocht het hof de verklaring van [betrokkene 2] en het proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2010 niet uitsluiten van het bewijs, verzocht om de zuster van de verdachte en de verbalisant [verbalisant 1] als getuigen te horen.
Het hof acht het horen van [betrokkene 2] echter niet noodzakelijk nu zij reeds in eerste aanleg bij de rechter-commissaris is gehoord en onvoldoende argumenten zijn aangevoerd om het hof te overtuigen van de noodzaak om haar nog eens te horen. De omstandigheid dat zij meer dan een jaar na het verhoor bij de rechter-commissaris in een faxbericht aan de raadsvrouw van de verdachte zonder inhoudelijke argumentatie mededeelt dat zij haar verklaring zou willen intrekken acht het hof onvoldoende om daar anders over te denken.
Met betrekking tot het niet onderbouwde verzoek de verbalisant [verbalisant 1] te horen geldt dat er voor de noodzaak van dat horen onvoldoende argumenten zijn."
4.3. De afwijzing van het verzoek om de zus van verdachte nogmaals te horen kan mijns inziens door de beugel. Het hof heeft het juiste criterium gebruikt en heeft, gelet op het feit dat enkel is aangevoerd dat verdachtes zus per e-mail heeft medegedeeld haar eerdere verklaring te willen intrekken, deze afwijzing toereikend gemotiveerd. Anders is het mijns inziens gesteld met de afwijzing van de getuige verbalisant [verbalisant 1]. De pleitnota in hoger beroep voert bezwaren aan tegen het gebruik voor het bewijs van bewijsmiddel 3. De collega van [verbalisant 1], [verbalisant 2], herinnert zich niets meer van de gang van zaken en verdachte heeft ontkend deze verklaring hebben afgelegd. Vandaar het verzoek van de verdediging om [verbalisant 1] als getuige op te roepen. Het hof heeft overwogen dat dit verzoek niet is onderbouwd en dat er voor geldt dat er voor de noodzaak van het horen van deze verbalisant onvoldoende argumenten zijn. Maar het verzoek was mijns inziens, zij het summier, wel onderbouwd en het hof is daarop inhoudelijk niet ingegaan.
Het middel slaagt in zoverre.
5. Het eerste middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede middel is deels terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑05‑2014
Beroepschrift 15‑05‑2013
Hoge Raad der Nederlanden
Griffie nummer Hoge Raad
S 13/01078
Cassatieschriftuur
Inzake [verdachte] / OM
Requirant van cassatie van een te zijnen aanzien gegeven uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdam 25 januari 2013
Parketnummer 23-000224-12
Ondergetekende B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, dient het volgende middel van cassatie in.
Middel van cassatie
I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350,358,359 lid 2, lid 3, en 26 WWM geschonden doordat de motivering van het arrest waarin de verweren van de verdediging door het Hof worden verworpen onbegrijpelijk zijn en ontoereikend gemotiveerd hetgeen tot nietigheid moet leiden.
Requirant vindt de motivering onbegrijpelijk waarom het Hof bewezen acht dat requirant op of omstreeks 17 februari 2010 een wapen voorhanden heeft gehad omdat dit niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.
II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 358,359 lid 2, lid 3, geschonden en art. 328, 330, 331 en art. 415 Sv. geschonden omdat de motivering van het voorwaardelijk verzoek om getuigen te horen om onbegrijpelijke redenen door het hof is afgewezen.
1. Beslissing Hof:
Het vonnis waarvan beroep kan volgens het hof niet in stand blijven omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 17 februari 2010 in Amsterdam, in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Umarex, Model FN Browning Mod. GP DA 9, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.’
Hetgeen oplevert, handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces verbaal met het nummer 20100042487-25 van 18 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina 006)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van verbalisant:
Op 17 februari 2010 stelde ik een onderzoek in naar aanleiding van CIE- informatie dat er een vuurwapen zou liggen in de woning aan de [a-straat] [001]. het vuurwapen zou eigendom zijn van de zoon van de vrouwelijk hoofdbewoner. In de Gemeentelijke bevolkingsadministratie zag ik dat [naam 1] ingeschreven staat op het adres [a-straat] [001] en dat zij een zoon zou hebben welke is genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteland] zonder vaste woon of verblijfplaats hier te lande. Bij de latere voorobservatie trof ik op het eigen terrein van de eerder genoemde woning een voertuig aan voorzien van het kenteken [01-AA-BB], welke te zijner name is gesteld.
2.
Een proces-verbaal met het nummer 2010042487-16 van 17 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 015 tot en met 016).
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 17 februari 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [a-straat] [001] te [a-plaats]. Op straat in een voertuig voor de woning werden [getuige 1], [naam 1] en [verdachte] aangehouden. In de slaapkamer genoemd op de plattegrond onder slaapkamer 2 werd onder het bed een vuurwapen aangetroffen, dat in beslag is genomen.
3.
Proces verbaal met het nummer 2010042487-20 van 17 februari 2010 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. (doorgenummerde pagina's 063 tot en met 064).
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van verbalisanten:
Wij hebben de verdachte [verdachte] kort gehoord. Wij vroegen [verdachte] van wie het wapen is dat in de slaapkamer is aangetroffen, waarop [verdachte] het volgende antwoordde:
‘Het wapen is van mijn overleden neef. Hij heeft het wapen ongeveer twee jaar geleden in het huis van mijn moeder achtergelaten. Iedereen wist waar het wapen lag maar niemand durfde er iets mee te doen. Ik heb het wapen nooit aangegeven omdat ik bang was dat de politie mij niet zou geloven in verband met mijn verleden’.
4.
Een proces-verbaal met nummer 2010042487-23 van 18 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina's 070 tot en met 073)
Dit proces- verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1].
Ik woon op het adres [a-straat] [001] te [a-plaats]. Ik wist dat er een pistool in huis was. Ik heb het pistool niet gezien, maar ik heb begrepen dat het daar lag. Mijn broer had gevraagd of hij een pistool in huis mocht bewaren. Mijn broer heeft gezegd mij dat hij een pistool had en of ik het kon bewaren.
5.
Proces- verbaal van technisch onderzoek met nummer 2010 042487 van de Dienst executieve Ondersteuning van de Regiopolitie Amsterdam Amstelland van 30 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7].
Dit proces- verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van verbalisant:
Op 17 februari 2010 is er bij een doorzoeking in de woning aan de [a-straat] [001] een pistool aangetroffen.
Het pistool, merk Umarex. Model FN Browning Mod. GP DA 9, kaliber 9 millimeter werkte naar behoren en verkeerde technisch in goede staat. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1. Eerste lid onder 3e, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder Ie van de Wet wapens en munitie.
Het hof concludeert op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen (1 t/m 5) dat requirant op voornoemde datum wist dat er een vuurwapen in huis aanwezig was en dat hij over dat vuurwapen kon beschikken.
Toelichting middelen:
I. Voorhanden hebben / beschikken
- —
Het hof licht onvoldoende toe hoe de genoemde bewijsmiddelen in onderling verband, met alle tegenstrijdigheden, ten grondslag kunnen liggen aan de wetenschap van requirant dat er een vuurwapen in huis was en dat hij over dat vuurwapen kon beschikken.
- —
Anders dan het Hof heeft geoordeeld kan op grond van de door het hof genoemde bewijsmiddelen en feiten en omstandigheden (bewijsmiddelen 1 t/m 5) niet zonder meer worden afgeleid dat requirant op 17 februari 2010 wist dat er een vuurwapen in het huis aanwezig was en dat hij over dat vuurwapen kon beschikken. De bewezenverklaring dat requirant een vuurwapen voorhanden heeft gehad zoals bedoeld in art. 26 van de WWM, is dus ontoereikend gemotiveerd en niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
- —
Vooropgesteld moet worden dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 WWM vereist is dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (NJ 1999,537).
- —
Uit de omstandigheid zoals verwoordt in bewijsmiddel 1 dat de auto van requirant op 17 februari 2010 voor de deur van [naam 1] (zijn moeder) blijkt niet dat requirant wetenschap had van het wapen in huis noch dat hij over dat vuurwapen kon beschikken.
- —
Uit de omstandigheid dat het wapen onder het bed van zijn zus gevonden werd blijkt niet dat requirant wetenschap had van het wapen in huis noch dat hij over dit wapen beschikken kon.
- —
Het proces verbaal bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van een verdachtenverhoor, zoals vermeld in bewijsmiddel 3 mag niet ten grondslag liggen aan het bewijs. Requirant onkent deze verklaring ooit afgelegd te hebben. Requirant heeft dit proces verbaal nooit gelezen noch ondertekend.
Vervolgens herinnert de verbalisant [verbalisant 3] (die dit proces-verbaal heeft opgemaakt) zich niets van het verhoor c.q. verklaring zoals weergegeven wordt in dit proces verbaal bevindingen noch herinnert deze verbalisant zich dat hij het proces verbaal bevindingen heeft opgemaakt. Daarnaast is deze verklaring tegenstrijdig met hetgeen zijn zus [getuige 1] verklaart.
- —
Ten onrechte acht het hof in bewijsmiddel 4 de verklaring van [getuige 1] zoals afgelegd bij de politie betrouwbaar. Deze verklaring is zowel innerlijk tegenstrijdig als tegenstrijdig met hetgeen gesteld wordt in het bewijsmiddel 3.
- —
Ten onrechte stelt het hof dat zij daar later niet meer op teruggekomen is omdat zij bij de rechter commissaris enkel een beroep gedaan heeft op haar verschoningsrecht en geen wijzigingen heeft aan gebracht in de door haar eerder afgelegde verklaring. In de email zoals overgelegd ter zitting wenst [getuige 1] haar verklaring in te trekken en komt zij onmiskenbaar terug op haar verklaring.
- —
Het hof hecht ten onrechte om onbegrijpelijke redenen geen waarde aan de in eerste aanleg en in hoger beroep ter zitting overgelegde email van [getuige 1]. Het hof stelt dat deze email geen waarde heeft omdat de email niet tijdens een verhoor door de politie en niet ten overstaan van een rechter tot stand is gekomen. In deze email trekt de getuige [getuige 1] haar verklaring in zoals zij heeft afgelegd bij de politie met de reden dat zij het niet meer eens is met deze verklaring.
De verklaring luidt:
Bij deze wil ik u mededelen dat ik het door mij afgelegde verklaring hierbij wil intrekken. De reden hiervoor is dat ik achteraf mijn verklaring heb bekeken en het hier niet meer mee eens ben. Het was voor mij de eerste keer en ik schrok van deze situatie, dat ik maar handelde naar wat ik dacht dat juist zou zijn, en wat de agenten toen wilden horen.
- —
Het hof miskent de waarde van de overgelegde email. De email is een schriftelijk bescheid zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5 te weten Alle andere geschriften: doch deze kunnen alleen gelden in verband met den inhoud van andere bewijsmiddelen.
- —
Het hof bestrijd niet de betrouwbaarheid van dit schriftelijk bescheid middels twijfel aan de inhoud of de afzender van de email. De enkele omstandigheid dat de verklaring zoals verwoord in de email, niet door de politie noch ten overstaan van een rechter tot stand is gekomen raakt niet de waarde van de inhoud van dit schriftelijk bescheid.
- —
De inhoud van deze email is van belang voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1].
- —
Requirant was de enige van alle verdachten die geen vrije toegang had tot de woning. Sterker nog, hij beschikte als enige veroordeelde van de vier verdachten in deze zaak niet over een sleutel van de woning, terwijl de andere drie verdachten, wiens zaken geseponeerd zijn, wel over een sleutel van de woning beschikten.
- —
Mevrouw [naam 1], de moeder van requirant verklaart dat alleen haar dochter in de slaapkamer slaapt waar het wapen gevonden is (p. 55 procesdossier). Zij stelt dat haar zoon (requirant) niet thuis kwam en als hij er al was kwam hij niet boven. Dit blijkt uit haar verklaring zoals afgelegd bij de politie op 15 maart 2010.
- —
De conclusie van het hof dat requirant over het wapen kon beschikken is onbegrijpelijk nu hij aantoonbaar geen vrije toegang had tot de woning. Hij kon niet op elk voor hem gewenst moment de woning binnentreden. Requirant had niet de feitelijk macht over het wapen.
- —
Mevrouw [getuige 1] heeft niet verklaard dat zij requirant toegang zou verlenen tot de woning c.q. haar slaapkamer om te kunnen beschikken over het wapen, noch verklaart zij dat er afspraken zijn gemaakt over ophalen als requirant dit had gewild indien requirant zich op enigerlei wijze bewust zou zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen in het huis van zijn moeder, meer in het bijzonder de slaapkamer van zijn zus.
II. Afwijzen voorwaardelijk verzoek getuigen
- —
Het hof miskent de inhoud van de door de verdediging overgelegde email van [getuige 1]. In de email stelt de zus van requirant:
‘Bij deze wil ik u mededelen dat ik het door mij afgelegde verklaring hierbij wil intrekken. De reden hiervoor is dat ik achteraf mijn verklaring heb bekeken en het hier niet meer mee eens ben. Het was voor mij de eerste keer en ik schrok van deze situatie, dat ik maar handelde naar wat ik dacht dat juist zou zijn, en wat de agenten toen wilden horen’
- —
De argumentatie van het intrekken van de verklaring omvat redenen waaruit de noodzaak blijkt van het horen van deze getuige. Zij is het niet eens met de inhoud van de verklaring en heeft verklaard wat de agenten wilden horen.
- —
Daarnaast is de procespositie van deze getuige gewijzigd. Ten tijde van de verhoren bij de politie en rechter commissaris was deze getuige verdachte. Ten tijde van het opstellen van de email had de officier van justitie de verdenking van voorhanden hebben van het wapen geseponeerd. Deze gewijzigde procespositie noopt tot het stellen van nadere vragen.
- —
Met de motivering van het hof zoals gestel in het arrest van 25 januari 2013 loopt het hof vooruit op hetgeen deze getuige zou kunnen verklaren.
- —
Dit betreft ook de eventuele verklaring van verbalisant [verbalisant 4]. De verdediging heeft van aanvang aan van de zaak de betrouwbaarheid van het proces verbaal zoals vermeld in bewijsmiddel 3 bestreden en de politierechter en het hof verzocht deze getuige te horen.
- —
Met de motivering dat het horen van verbalisant [verbalisant 4] niet tot ander conclusies over de betrouwbaarheid van het bewijsmiddel 3 zou leiden loopt het hof vooruit op hetgeen deze getuige kan verklaren.
- —
Het hof loopt op bij het afwijzen van beide voorwaardelijke verzoeken op ontoelaatbare wijze vooruit op de mogelijke inhoud van de verklaringen die de verzochte getuigen aanvullend zouden kunnen afleggen.
- —
De afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen is in het licht van hetgeen is aangevoerd ter zitting in eerste en tweede aanleg, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Conclusie
Op grond van voorafgaande twee cassatiemiddelen is het arrest van het Hof onbegrijpelijk gemotiveerd, met onvoldoende redenen omkleed en zal naar het oordeel van requirant de beslissing van het gerechtshof met betrekking tot dit feit niet in stand kunnen blijven waarom requirant u verzoekt het arrest te vernietigen.
Gemachtigde mr. B.G.M.C. Peters