Kennelijk wordt hier gedoeld op de op 18 september 2008 door de raadsman van de verdachte per telefax aan het hof toegezonden stukken. Onder die stukken bevindt zich een van de gemeente Delft (Dienst Maatschappelijke Zorg Delft) d.d. 22 oktober 1997 aan de zus van de verdachte toegezonden brief betreffende een uitnodiging aan de zus van de verdachte om naar het kantoor van de Sociale Dienst te komen, waarin aan haar het verzoek wordt gedaan om bij haar komst ‘de statuten van Stichting ‘[A]’ waar zij als bestuurslid werkzaamheden verricht mee te nemen. Voorts bevindt zich onder die stukken een uitdraai van het ‘gezamenlijk systeem van het CWI en de Gemeentelijke Sociale Dienst’, waaruit, aldus de begeleidende brief bij de stukken, ‘blijkt dat beide instanties bekend waren met het feit dat betrokkene vertegenwoordiger was van een Culturele Stichting en een migratie en communicatie werkgroep.’
HR, 29-03-2011, nr. 09/01682
ECLI:NL:HR:2011:BP3830
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
09/01682
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BP3830
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP3830, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3830
ECLI:NL:PHR:2011:BP3830, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP3830
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Middelen voldoen niet. HR: verdachte n-o. Conclusie AG: anders
29 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/01682
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 oktober 2008, nummer 22/005769-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.A. Bosch, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.2. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemd griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 maart 2011.
Conclusie 01‑02‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 10 oktober 2008 wegens het ‘in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking’ veroordeeld en daarbij bepaald dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
2.
Namens de verdachte is er beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.J.A. Bosch, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingediend, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Met een welwillende blik zal ik de in de middelen een en twee neergelegde klachten aldus verstaan dat daarin naar de kern genomen wordt aangevoerd dat 's hofs bewezenverklaring — mede gelet op hetgeen ter zitting door de verdediging is aangevoerd — ontoereikend is gemotiveerd, althans zonder nadere motivering niet zonder meer begrijpelijk is.
3.2.1.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 25 juli 2002 tot en met 23 oktober 2006 te Delft telkens in strijd met een hem bij wettelijke voorschriften, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij, verdachte telkens opzettelijk nagelaten aan de Sector Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Delft te melden dat hij, verdachte,- werkzaamheden heeft verricht in de hoedanigheid van bestuurslid voor/via/bij de Stichting [A], zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van hemzelf, terwijl hij, verdachte telkens wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking krachtens de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand, en voor de hoogte en de duur van die verstrekking.’
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2008 — zakelijk weergegeven — :
Het is juist dat ik vanaf 1993 bestuurder bij de Stichting [A] ben, en nog steeds ben. U vraagt mij hoeveel tijd ik in de tenlastegelegde periode heb besteed aan werkzaamheden bij de Stichting. Dit varieerde, niet heel veel tijd. Ik werd niet betaald voor mijn werkzaamheden.
- 2.
Het proces verbaal van de Regiopolitie Haaglanden Sociale recherche Gemeente Delft, nr. PL 1580/06.027, d.d. 30 november 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar en sociaal rechercheur van de gemeente Delft (pagina 9 t/m 17). Dit proces verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven — :
Bij een ingesteld onderzoek bij de gemeente Delft, sector Werk, Inkomen en Zorg (WIZ) constateerde ik, verbalisant in het dossier van verdachte [verdachte] het volgende:
- —
dat aan verdachte [verdachte] over de perioden:
- •
25 juli 2002 t/m 25 augustus 2003;
- •
3 november 2003 t/m 15 mei 2004;
- •
8 juni 2004 t/m 16 maart 2005;
een uitkering krachtens de Abw/Wwb werd toegekend;
- —
op de aanwezige en ondertekende informatieformulieren Abw/Wwb ten name van verdachte [verdachte], over de perioden 25 juli 2002 t/m 25 augustus 2003, 03 november 2003 t/m 15 mei 2004 en 08 juni 2004 t/m 16 maart 2005 door hem geen mededeling is gedaan van werkzaamheden uit arbeid;
Uit het ingestelde dossieronderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] op geen enkele wijze mededeling heeft gedaan van werkzaamheden en of inkomsten uit onderverhuur cq. werderverhuur, al dan niet via een stichting, van een woning gelegen aan de [a-straat 1a] te [woonplaats].
- 3.
Een tweeëndertigtal geschriften (als bijlage gevoegd bij het proces verbaal nr. PL 1580/06.027, d.d. 30 november 2006, pagina 72 t/m 135), inhoudende informatie/heronderzoekformulieren Abw/Wwb, gedurende de periode van 25 juli 2002 tot en met 31 maart 2005 welke geschriften onder meer inhouden — zakelijk weergegeven —:
Dat verdachte telkenmale ‘nee’ heeft ingevuld op de vraag of hij in de betreffende periode heeft gewerkt.
- 4.
Een geschrift (als bijlage gevoegd bij het proces verbaal nr. PL 1580/06.027, pagina 114 en 115), zijnde een brief d.d. 17 juli 2003 van de gemeente Delft, afdeling Werk, Inkomen en Zorg, gericht aan [verdachte], welke onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven —:
U moet bijvoorbeeld veranderingen doorgeven in uw woon- en leefsituatie, een verandering in de inkomsten of in het vermogen van uzelf en uw huisgenoten, gegevens over studie, vrijwilligerswerk of verblijf in het buitenland.
- 5.
Een geschrift (als bijlage gevoegd bij het proces verbaal nr. PL 1580/06.027, pagina 176 en 177), zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 06-02-2006, welke onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven —:
Stichting [A]
Datum van oprichting: 04-06-1993
Bestuurders:
- —
[betrokkene 1]
- —
[betrokkene 2]
- —
[verdachte]
Infunctietreding: 27-07-1998
Bevoegdheid: Gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s), zie statuten
Uit functie: 30-06-1997
- 6.
Het proces verbaal van de Regiopolitie Haaglanden Sociale recherche Gemeente Delft, proces-verbaalnummer PL 1580/0 (als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer PL 1580/06.027, paginanummer 190 t/m 192), d.d. 14 maart 2006 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Dit proces verbaal houdt onder meer in als de tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 3] — zakelijk weergegeven — :
- —
Gedurende welke periode woonde u op het adres [a-straat 1a] te [woonplaats]?
Ik heb ongeveer één jaar op dit adres gewoond. Ik heb een contract die mag u meenemen voor uw onderzoek. De man van wie ik huurde kwam uit Iran. Ik moest € 210 per maand betalen. Ik betaalde mijn huur het eerste half jaar contant aan de man uit Iran. De man uit Iran kwam de huur persoonlijk ophalen. De huisbaas reed in een Volkswagen. Ik weet alleen een mobiel nummer [001].
- 7.
Het proces verbaal van de Regiopolitie Haaglanden Sociale recherche Gemeente Delft, proces-verbaalnummer PL 1580/0 (als bijlage gevoegd bij proces-verbaalnummer PL 1580/06.027, paginanummer 199 t/m 201), d.d. 14 maart 2006 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Dit proces verbaal houdt onder meer in als de tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 4] — zakelijk weergegeven —:
Ik heb ongeveer van april/mei 2002 tot november 2002 op het adres [a-straat 1a] te [woonplaats] gewoond. Ik huurde het huis van een huurbaas. Die huurbaas woonde in Delft. Ik woonde op dat adres met 2 andere Chinese jongens. Ik betaalde € 250 per maand. Ik betaalde de huur aan een huurbaas. De huurbaas kwam de huur zelf ophalen. De huisbaas had een rode auto.’
3.2.3.
Het proces-verbaal van de in hoger beroep op 26 september 2008 gehouden terechtzitting houdt — voor zover hier relevant — het volgende in:
‘De rechtbank heeft destijds niet al het materiaal tot haar beschikking gehad. Ik heb wel aan de Sociale Dienst doorgegeven dat ik werkte, hier heb ik ook stukken van. Daarbij doel ik op de stukken die zijn toegestuurd.1.
Het is juist dat ik vanaf 1993 bestuurder bij de Stichting [A] ben, en nog steeds ben. U vraagt mij hoeveel tijd ik in de tenlastegelegde periode heb besteed aan werkzaamheden bij de Stichting. Dit varieerde, niet heel veel tijd. Ik werd niet betaald voor mijn werkzaamheden. Voor mij was het vrijwilligerswerk.
(…)
U houdt mij voor dat ik een uitkering kreeg in de tenlastegelegde periode, en u vraagt mij waarom ik niet heb aangegeven dat ik toen werkzaamheden verrichtte. Dit waren geen werkzaamheden, het was mijn hobby. U houdt mij voor dat in de brief d.d. 17 juli 2003 (opgenomen in het proces verbaal nr. PL 1580/06.027, d.d. 30 november 2006, pagina 114) van de gemeente aan mij werd gevraagd om alle veranderingen door te geven, inclusief eventueel vrijwilligerswerk. Maar de Sociale Dienst en het Centrum voor Werk en Inkomen wisten al dat ik vrijwilligerswerk verrichtte. Zij hebben een curriculum vitae van mij ontvangen waarop ook het door mij verrichte vrijwilligerswerk staat vermeld.
De raadsman voegt hieraan toe — zakelijk weergegeven —:
Hetgeen de verdachte zojuist heeft aangevoerd wordt ondersteund door de als productie 2 (pagina 10) bij mijn fax van 18 september 2008 opgenomen uitdraai van de gegevens van het Centrum van werk en Inkomen, aanmaakdatum 4 mei 2005 betreffende de verdachte waarin staat vermeld dat hij in het bestuur zit van een Stichting.’
3.2.4.
De aan het hof door de raadsman overgelegde pleitnotities houden voorts, voor zover hier relevant, in:
‘Hij heeft niet opzettelijk nagelaten te melden dat hij voor deze Stichting [A] werkzaamheden heeft verricht.
(…)
[Verdachte] ontkent niet dat hij activiteiten heeft ondernomen ten behoeve van de Stichting [A]. Hij heeft dit echter gemeld bij zijn contactpersoon bij de Gemeentelijke Sociale Dienst te Delft. Uit productie 2 van de uitdraai van het gezamenlijke informatie systeem van Het CWI en de Gemeentelijke Sociale Dienst valt op te maken, dat het CWI bekend was met het feit dat hij als vertegenwoordiger van de Culturele Stichting, blz. 10.
(…)
Ook heeft hij ten behoeve van zijn zuster nadere informatie verstrekt betreffende de stichting [A]. In deze gegevens stond duidelijk aangegeven dat hij bij deze stichting betrokken is.
(…)
Op de door de gemeente Delft opgestelde standaardinformatieformulieren Abw en Wwb wordt niet aangegeven dat gemeld moet worden dat er vrijwilligerswerk wordt verricht. Alleen op de formulieren Heronderzoek Abw, loaw, loaz van 5 juni 2003 en 2 november 2004 wordt gevraagd of er onbetaald werk is verricht. Deze vraag heeft [verdachte] niet ingevuld omdat hij van mening is dat hij geen onbetaalde arbeid verricht maar slechts vrijwilligersactiviteiten wat niet valt te definiëren als werk in de zin van de Algemene bijstandswet en de WWB.
(…)
[Verdachte] heeft niet opzettelijk nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken betreffende zijn werkzaamheden als bestuurslid voor de Stichting [A]. Op de meeste formulieren werd de vraag niet gesteld. Hij heeft het wel gemeld bij de CWI intake. Via zijn zuster wist men er van.
(…)
De formulieren die hij niet heeft ingevuld is ook niet strafbaar er moest geld bij. Net als bij hobbyisten Garagehouders. In dat geval wordt er niet gesproken van het verrichten van werkzaamheden in de belastingsfeer en dit geldt ook bij het bijstandsverhaal.
(…)
Hij heeft het gemeld de contactpersonen bij de Sociale Dienst wist er van. Hij had geen opzet op het verzwijgen De culpose variant is niet ten laste gelegd 447 D WvSr en niet artikel 227b WvSr, zie Tekst en Commentaar, blz. 875. Dus valt niet te kwalificeren en daarmee ontslag van rechts vervolging.’
3.3.
Naar de kern genomen komt hetgeen de verdediging ter zitting heeft aangevoerd er op neer dat de verdachte meende dat de gegevens betreffende zijn (vrijwilligers-)werk2. voor de Stichting [A] niet nodig waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een uitkering en derhalve dat hij geen opzet heeft gehad op het ‘benodigd zijn’ van die gegevens. Nu het hof aan dit verweer geen overweging heeft besteed en dit verweer zijn weerlegging mijns inziens niet zonder meer vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, acht ik 's hofs oordeel voor zover inhoudende dat de verdachte ‘telkens wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking krachtens de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand, en voor de hoogte en de duur van die verstrekking’ zonder nadere motivering — welke ontbreekt — niet genoegzaam gemotiveerd.
3.4.
In zoverre zijn de middelen een en twee terecht voorgesteld.
4.1.
De inhoud van hetgeen als derde middel wordt gepresenteerd geeft aanleiding tot het volgende.
4.2.
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in artikel 437 Sv. Dat betekent dat een middel een stellige en duidelijke grief moet bevatten die is gericht tegen de bestreden uitspraak en die uit zich zelf begrijpelijk is, zonder dat daarbij andere stukken geraadpleegd behoeven te worden. Het middel moet op duidelijke wijze tot uitdrukking brengen waarom er sprake is van schending van het recht of verzuim van vormen.3.
4.3.
In het derde ‘middel’ heb ik geen stellige en duidelijke klacht in vorenbedoelde zin kunnen ontwaren. Dat betekent dat deze klacht buiten beschouwing kan worden gelaten.
5.
Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Namens de verdachte is op 24 oktober 2008 beroep in cassatie ingesteld. Thans staat al vast dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Nu ik zal concluderen tot vernietiging van het bestreden arrest en tot een nieuwe berechting, zal het tijdsverloop bij de nieuwe behandeling van de zaak door het gerechtshof aan de orde kunnen worden gesteld.4.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2011
Ofschoon een blik over de papieren muur mij leert dat het hof ook een andere interpretatie had kunnen geven aan de onderzoeksresultaten, heeft het hof niet ‘onomstotelijk’ bewezen geacht dat de verdachte met zijn voor de Stichting [A] verrichte werkzaamheden inkomsten heeft gegenereerd. Dat verdachtes verrichtingen inderdaad als ‘vrijwilligerswerk’ moet worden aangemerkt heeft het hof niet letterlijk overwogen.
Vgl. HR 13 maart 2001, NJ 2001/296 en HR 10 juli 2001, NJ 2001/605. Zie ook: A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2009, pagina 172 e.v.
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, r.o. 3.5.3.