Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/5.3.3.4
5.3.3.4 Stap 2: beoordeling
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210092:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
FOS 8 augustus 2017, DRN4576414, p. 1. Zie bijvoorbeeld ook FOS 21 januari 2020, DRN1397898.
FOS 6 juni 2014, DRN9241976, p. 2.
FOS 5 november 2015, DRN4206940, p. 2.
FOS 16 juli 2015, DRN3059266, p. 2.
FOS 9 januari 2014, DRN402415, p. 1 en FOS 20 maart 2015, DRN8587356, p. 2.
Zie ook FOS 17 september 2019, DRN1063659, p. 7 waarin de ombudsman wijst op het eventuele belang van voorzienbare veranderingen. Zie FOS 21 april 2016, DRN4325559, p. 3 waarin de ombudsman voorzichtiger is.
De kredietwaardigheid is in beginsel afhankelijk van het vrij besteedbaar inkomen van de consument. Meer concreet moet de consument kunnen terugbetalen uit het positieve verschil tussen zijn inkomen en vaste uitgaven:
“Lending Stream says that Mrs L said her normal income was 1,200 and her expenditure 1,075. So Lending Stream recorded that Mrs L had 125 left over each month that she could use to meet her loan repayments. But from the loan agreement that Lending Stream has given us, it seems that the highest monthly repayment Mrs L would need to make was £129.92.”1
Overigens lijkt in dit verband ook het vermogen van de consument een rol te mogen spelen. Zo is bijvoorbeeld geoordeeld dat de kredietwaardigheid niet op een ontvangen lump sum mocht worden afgestemd omdat deze reeds door de consument was besteed.2 In een andere zaak heeft de ombudsman gekeken naar de inkomsten, spaartegoeden en investeringen van de consument om vervolgens te concluderen dat hij voldoende kredietwaardig was.3 Tot slot lijkt de kredietgever rekening te moeten houden met concreet voorzienbare negatieve veranderingen van de betreffende betaalcapaciteit. Zo zijn er uitspraken waarin de ombudsman waarde hecht aan de constatering dat een specifieke gebeurtenis destijds niet concreet voorzienbaar was. De kredietgever hoefde bijvoorbeeld geen rekening te houden met de mogelijkheid dat de consument haar baan gaat verliezen4 of dat de kredietaanvragers de relatie verbreken.5 Hieruit lijkt te volgen dat de kredietgever eventueel wel rekening moet houden met de gevolgen van een nadelig scenario voor zover dat scenario concreet voorzienbaar is.6